Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/8.4.2.1
8.4.2.1 De gegevens over de consument
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210146:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Paragraaf 4.2.5.2 en 4.2.6.2.
Dit voorbeeld gaat overigens over consumptief krediet. Ook de hypothecaire leennormen kennen soortgelijke schattingen. Zie paragraaf 4.2.6.2.
Zie paragraaf 8.2.
Paragraaf 4.2.4.
Zo worden de onvermijdbare en moeilijk-vermijdbare uitgaven immers ook in het privaatrecht beschermd.
Paragraaf 4.3.2.3.
Deze situatie zal zich overigens niet vaak voordoen. Zie paragraaf 8.3.
Mits de consument wordt aangemerkt als een goede consument. Zie paragraaf 7.3.3.3. Overigens kan de kredietgever eventueel afwijken van de gedetailleerde leennormen uit het publiekrecht. Een dergelijke afwijking gaat echter gepaard met extra uitvoeringskosten voor de kredietgever. De kredietgever moet immers kunnen uitleggen waarom die afwijking verantwoord is.
Zie ook paragraaf 8.2. In dit opzicht is het positief dat de vaste uitgaven van de consument in het Nederlandse recht deels worden geschat.
Dit is voordeliger in termen van uitvoeringskosten. Zie paragraaf 6.4.2.1 voor een uitgebreidere vergelijking op dit punt.
Paragraaf 5.2.5.3 en 5.3.3.2.
Er is sprake van een risicosignaal als er een concrete aanleiding is om te denken dat het gevraagde krediet een (te) grote impact zal hebben op de betaalcapaciteit van de consument.
Tenzij hij bekend was of had moeten zijn met een ander risicosignaal.
De kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse publiekrecht vereist dat de kredietgever op de hoogte is van het bestendige inkomen en de vaste uitgaven van de consument.1 De kredietgever hoeft echter niet precies te weten hoeveel de consument uitgeeft. Zo worden de minimale kosten van levensonderhoud afgestemd op de uitgaven van een standaardhuishouden, terwijl de moeilijk-vermijdbare uitgaven en de bestaande financieringslasten worden vastgesteld door een bepaald percentage te nemen van het inkomen dan wel het totaal uitstaande kredietbedrag.2 Om een goed beeld te krijgen van het vrij besteedbaar inkomen, moet de kredietgever onder meer overgaan tot het stellen van voldoende specifieke vragen aan de consument of tot het opvragen van bepaalde rekeningafschriften.
(i) De gedragsmatig stuurbare consument
In de situatie dat het recht een kredietwaardigheidstoets voorschrijft, wordt de gedragsmatig stuurbare consument beter beschermd tegen overkreditering dan in de situatie dat het recht geen kredietwaardigheidstoets voorschrijft. Deze bescherming betreft in het bijzonder de overkreditering die ontstaat uit de situatie waarin de kredietgever een, voor de consument, onverantwoorde kredietaanvraag accepteert omdat er een goede kans is dat er volledig wordt terugbetaald.3 Een voorbeeld daarvan betreft de aanvraag van een krediet dat zal vragen om terugbetaaloffers die de consument onacceptabel acht, maar waarbij de kans desondanks groot is dat hij volledig zal terugbetalen. In de situatie dat het recht geen kredietwaardigheidstoets voorschrijft, zal de kredietgever deze kredietaanvraag accepteren. In de situatie dat het recht een kredietwaardigheidstoets voorschrijft, moet de kredietgever deze aanvraag echter afwijzen voor zover de betreffende terugbetaaloffers in het recht worden aangemerkt als onacceptabel.
Het voorgaande laat zien dat de aanwezigheid van de kredietwaardigheidstoets in het recht niet alle gevallen van overkreditering voorkomt. De kredietgever is immers verplicht een onderzoek te doen naar de omvang van de vaste uitgaven die door het recht worden beschermd. De consument wordt vervolgens aangemerkt als niet-kredietwaardig als hij zal moeten bezuinigen op de uitgaven die in juridisch opzicht niet acceptabel zijn. Het is echter mogelijk dat de consument ook niet wil bezuinigen op de uitgaven die niet door het recht worden beschermd. De consument kan daarom in een problematische terugbetaalsituatie terechtkomen waarin hij bezuinigingen moet doorvoeren die alleen hij niet acceptabel acht. Overigens moet worden opgemerkt dat de juridische grens in het publiekrecht niet altijd even goed wordt bewaakt. Zo gaan de leennormen deels uit van schattingen over de vaste uitgaven van de consument. Deze schattingen kloppen vanzelfsprekend niet altijd. Zo is bij de invoering van de hypothecaire leennormen bijvoorbeeld gewezen op een kleine groep consumenten die een, volgens de leennormen, verantwoord krediet alleen zal kunnen terugbetalen door te bezuinigen op de kosten van levensonderhoud.4 Omdat het recht dergelijke uitgaven juist wil beschermen, zakken deze consumenten feitelijk gezien dus (ook) door de juridische grens. In mijn ogen kunnen deze consumenten eventueel nog worden beschermd door het privaatrecht. De civiele rechter houdt immers dezelfde minimumgrens5 aan als in het publiekrecht, maar is niet gebonden aan de leennormen uit het publiekrecht.6 Dit betekent dat de rechter zal kunnen afwijken van de daarin vervatte aannames over de vaste uitgaven van de consument.
(ii) De rationele consument
In de situatie dat het recht een kredietwaardigheidstoets voorschrijft, wordt de rationele consument meer belemmerd in zijn krediettoegang dan in de situatie dat het recht geen kredietwaardigheidstoets voorschrijft. Ten eerste wordt deze consument gehinderd als hij, op rationele gronden, wil bezuinigen op de uitgaven die het recht tracht te beschermen.7 Omdat deze consument in het recht wordt aangemerkt als niet-kredietwaardig, zal de kredietgever zijn kredietaanvraag moeten afwijzen, terwijl de kredietgever deze aanvraag in principe wel zal willen accepteren.8 Ten tweede wordt de rationele consument gehinderd omdat hij te maken krijgt met langere wachttijden en duurdere kredieten. In de situatie dat het recht een kredietwaardigheidstoets voorschrijft, zal de kredietgever immers meer inspanningen moeten verrichten dan hij zal verrichten in de situatie dat het recht geen kredietwaardigheidstoets voorschrijft.9
In voorgaand verband kan in positieve zin worden gewezen op het Engelse recht waarin de kredietgever in bepaalde gevallen kan volstaan met minder vergaand onderzoek.10 Dit geldt met name voor bepaalde zeer kleine consumptieve kredieten. De kredietgever kan in Engeland dan beginnen met het uitvoeren van een CRA-check om inzicht te krijgen in de centraal geregistreerde kredieten en betaalachterstanden van de consument.11 Pas als hieruit een risicosignaal12 voortvloeit, zoals een geregistreerde betaalachterstand, moet de kredietgever een verder onderzoek doen naar het vrij besteedbaar inkomen van de consument. Als uit de CRA-check echter geen risicosignaal voortvloeit, kan de kredietgever in beginsel aannemen dat de consument kredietwaardig is.13 In het Nederlandse recht moet de kredietgever echter (ook) in dat laatste geval, naast het uitvoeren van een soortgelijke CRA-check, een verder onderzoek doen naar het inkomen en de uitgaven van de consument.