Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/8.3
8.3 Voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210145:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Paragraaf 4.2.4 en 4.3.4.
Zie paragraaf 8.2 en de bijbehorende verwijzingen in de voetnoten.
Paragraaf 7.4.2.2.
Paragraaf 7.3.5.2 en 7.4.4.3.
Dit volgt uit de aanname dat de kredietgever handelt uit eigenbelang. Zie paragraaf 7.2.2.2 en 7.3.5.2. Met een ‘hiaat’ wordt overigens gedoeld op de juridische onduidelijkheden en onvolledigheden die ervoor kunnen zorgen dat de consument (alsnog) in een (juridische) situatie van overkreditering belandt.
Zie AFM maart 2018 voor een voorbeeld van dergelijke kredietpraktijken.
Paragraaf 7.3.2.
In die situatie controleert de kredietgever immers niet automatisch of de aanvraag (ook) voor de betreffende consument verantwoord is. Zie paragraaf 8.2.
De kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht beoogt een onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument te voorkomen.1 Zoals volgt uit paragraaf 2.4, is de kredietgever daarom niet verplicht om te controleren of de consument, met het indienen van de kredietaanvraag, de beste kredietbeslissing heeft genomen die hij op dat moment had kunnen nemen. In plaats daarvan wordt onderzocht of het beoogde krediet zal vragen om terugbetaaloffers die worden geacht de consument te laten zakken door de nog aanvaardbare ondergrens. In het Nederlandse recht zakt de consument door deze ondergrens als hij onvoldoende ruimte heeft voor zijn onvermijdbare en moeilijk-vermijdbare uitgaven. In dit verband zijn er leennormen opgesteld die precies bepalen hoeveel inkomen de consument moet overhouden voor deze uitgaven. Dit bedrag is deels afgestemd op gemiddelde uitgavenpatronen en algemene ervaringen over het bestedingsgedrag van consumenten. Tegen de voorgaande achtergrond moet de kredietgever in het Nederlandse recht wel onderzoeken of de consument zal beschikken over voldoende vrij besteedbaar inkomen, maar hoeft hij vervolgens niet te controleren of de consument dat inkomen daadwerkelijk zal willen opgeven voor het betreffende krediet. De kredietgever mag de consument dus als kredietwaardig zien, ook al zou een individuele consument bepaalde terugbetaaloffers liever niet willen maken.
(i) De gedragsmatig stuurbare consument
In de situatie dat het recht een kredietwaardigheidstoets voorschrijft, wordt de gedragsmatig stuurbare consument beter beschermd tegen overkreditering dan in de situatie dat het recht geen kredietwaardigheidstoets voorschrijft. Deze bescherming betreft in het bijzonder de overkreditering die ontstaat uit de acceptatie van een kredietaanvraag die onverantwoord is voor de consument en verantwoord is voor de kredietgever.2 Toch voorkomt de aanwezigheid van de kredietwaardigheidstoets in het recht niet alle gevallen van overkreditering. Bedacht moet worden dat er in het recht een juridische grens is getrokken. De consument moet zich, na de kredietverstrekking, immers een leefstijl kunnen veroorloven die in juridisch opzicht als nog aanvaardbaar wordt gezien. De consument kan echter een eigen grens hebben die afwijkt van die juridische grens. Denk bijvoorbeeld aan de consument die met het krediet een product wil aanschaffen, maar dat product niet belangrijk genoeg vindt om, na de aanschaf daarvan, zijn huidige leefstijl op te geven en terug te schakelen naar een leefstijl die in het recht als nog aanvaardbaar wordt gezien. Een gedragsmatig stuurbare consument kan echter een verkeerde perceptie hebben van bijvoorbeeld de beoogde terugbetaalplichten en de kredietovereenkomst toch aangaan.3 Met het opnemen van het krediet belandt deze consument dus in een situatie waarin hij zal kunnen spreken van overkreditering en waarin hij uiteindelijk terugbetaaloffers moet maken die hij onacceptabel vindt. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de kredietwaardigheidstoets in het recht niet is bedoeld om te garanderen dat de consument de, voor hem, beste kredietbeslissing neemt. In zekere zin wordt dus geaccepteerd dat de consument in een situatie kan belanden waarin alleen hij zal kunnen spreken van overkreditering.
Zelfs wanneer het recht een kredietwaardigheidstoets kent, kan er niet altijd van uit worden gegaan dat de kredietgever de gedragsmatig stuurbare consument voldoende zal beschermen tegen overkreditering. Het belang van de kredietgever loopt immers niet altijd parallel met dat van de consument.4 Zo kan een problematische terugbetaalsituatie voor de consument leiden tot een winstgevend resultaat voor de kredietgever. Ter illustratie kan worden gewezen op de kredietgever die een payday loan verstrekt aan een consument die dit krediet, inclusief rente, niet op tijd kan terugbetalen. Deze consument kan vervolgens in een negatieve spiraal belanden waarin hij steeds een nieuwe payday loan moet nemen om zijn oude te kunnen aflossen. Zodoende belandt de consument dus in een problematische terugbetaalsituatie waarin hij langdurig moet betalen voor een krediet waarvan hij nauwelijks heeft geprofiteerd. Omdat deze kredietpraktijken voor de kredietgever, door de oplopende rentekosten, zeer winstgevend kunnen zijn, kan de kredietgever op zoek gaan naar eventuele hiaten in het regelkader met de bedoeling om deze vervolgens in zijn voordeel te gebruiken.5 Denk bijvoorbeeld aan een regelkader waarin geen verificatieplichten zijn opgenomen. De kredietgever kan de consument vervolgens stimuleren een te hoog inkomen op te geven om zodoende de kans te vergroten dat de consument in de hiervoor beschreven spiraal van schulden belandt.6
(ii) De rationele consument
In de situatie dat het recht een kredietwaardigheidstoets voorschrijft, wordt de rationele consument meer belemmerd in zijn krediettoegang dan in de situatie dat het recht geen kredietwaardigheidstoets voorschrijft. Ten eerste kan worden aangenomen dat deze consument een, voor hem, verantwoorde kredietaanvraag indient waardoor het niet nodig is dat de kredietgever onderzoekt of de consument een, voor de consument, onverantwoorde kredietaanvraag heeft ingediend.7 Omdat de kredietgever dat consumentgerichte onderzoek van nature niet zal uitvoeren – hij zal immers alleen willen onderzoeken of de consument kan terugbetalen – krijgt de consument te maken met langere wachttijden en duurdere kredieten dan in de situatie waarin het recht geen kredietwaardigheidstoets voorschrijft.8 Ten tweede loopt de rationele consument het risico dat hij in het recht wordt aangemerkt als niet-kredietwaardig, terwijl hij zichzelf wel als kredietwaardig ziet. Zoals hiervoor al is opgemerkt, is in het recht een juridische grens getrokken. De consument moet als niet-kredietwaardig worden gezien als hij zich, na de beoogde kredietverstrekking, geen leefstijl zal kunnen veroorloven die in juridisch opzicht als nog aanvaardbaar wordt gezien. De consument kan echter een eigen grens hebben die afwijkt van deze juridische grens. Het is daarom mogelijk dat de consument, op rationele gronden, een groter deel van zijn inkomen wil opgeven voor het betreffende krediet dan in juridisch opzicht als nog acceptabel wordt gezien. Omdat die juridische grens vrij laag ligt, zal dit laatste scenario zich echter niet snel voordoen. Immers, als de consument onder de juridische grens belandt, houdt hij nog maar net genoeg inkomen over voor de minimale kosten van levensonderhoud. Het ligt daarom niet voor de hand dat veel consumenten zullen vragen om een kredietbedrag dat groter is dan het bedrag dat in het recht nog wordt gezien als verantwoord.