Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/8.2
8.2 Een consumentgerichte benadering
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210151:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Paragraaf 4.2.3 en 4.3.3.
De ruimte die de consument moet hebben om dergelijke uitgaven te kunnen doen, is in het recht afhankelijk gesteld van het inkomen. Hoe hoger het inkomen, hoe groter deze uitgaven zullen zijn.
Paragraaf 7.4.2.2.
Paragraaf 7.3.3.3.
Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat in dit voorbeeld wordt aangenomen dat de consument de vereiste bezuinigingen op de kosten van levensonderhoud zelf zal aanmerken als onacceptabel.
Zie ook paragraaf 7.5.
Zie paragraaf 7.3.3.3 en 7.3.3.4 voor de kredietwaardigheidstoets(en) van de kredietgever zelf.
Overigens geldt dit ook voor de gedragsmatig stuurbare consument.
De kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht volgt een consumentgerichte benadering.1 Zoals beschreven in paragraaf 2.4, is de consument in deze benadering kredietwaardig als hij wordt geacht op een, voor hem, acceptabele manier te kunnen terugbetalen. Meer concreet wordt gestreefd naar een situatie waarin de consument zich, na de beoogde kredietverstrekking, ten minste een leefstijl kan veroorloven die in juridisch opzicht als nog aanvaardbaar wordt gezien. Feitelijk komt dit erop neer dat de consument voldoende inkomen moet overhouden voor de onvermijdbare en moeilijk-vermijdbare uitgaven. De onvermijdbare uitgaven vallen uiteen in de minimale kosten van levensonderhoud en de eventuele financiële verplichtingen. De moeilijk-vermijdbare uitgaven betreffen de wat minder noodzakelijke uitgaven aan bijvoorbeeld recreatie en familiebezoeken.2 Vooral het feit dat de laatstgenoemde uitgaven worden beschermd laat zien dat er in het Nederlandse recht geen aansluiting is gezocht bij een kredietgevergerichte benadering van de kredietwaardigheidstoets. Omdat het in die laatste benadering primair gaat om de vraag of de consument kan terugbetalen, kunnen de moeilijk-vermijdbare uitgaven – aangenomen dat ze daadwerkelijk vermijdbaar zijn – wel een positieve rol spelen bij het vaststellen van de kredietwaardigheid.
(i) De gedragsmatig stuurbare consument
In de situatie dat het recht een kredietwaardigheidstoets voorschrijft, wordt de gedragsmatig stuurbare consument beter beschermd tegen overkreditering dan in de situatie dat het recht geen kredietwaardigheidstoets voorschrijft. In het bijzonder heeft deze bescherming betrekking op de overkreditering die ontstaat uit de acceptatie van een kredietaanvraag die onverantwoord is voor de consument en verantwoord is voor de kredietgever. Enerzijds kan deze consument een, voor hem, onverantwoorde kredietaanvraag indienen waarmee hij zichzelf, onbedoeld, in een problematische terugbetaalsituatie zal brengen waarin hij onacceptabele terugbetaaloffers moet maken.3 Anderzijds kan de kredietgever deze kredietaanvraag accepteren als er een goede kans is dat de gehele kredietvordering wordt voldaan.4 Ter illustratie kan worden gewezen op de kredietgever die een hypothecair krediet verstrekt op basis van de woningwaarde. Deze kredietverstrekking is verantwoord voor de kredietgever als de waarde van de woning naar verwachting hoog genoeg blijft om de gehele kredietvordering te kunnen dekken, maar is onverantwoord voor de consument als hij zich bijvoorbeeld genoodzaakt zal zien langdurig te bezuinigen op de kosten van levensonderhoud teneinde te voorkomen dat de woning door de kredietgever wordt verkocht.5 In de situatie zonder de door het recht voorgeschreven kredietwaardigheidstoets, ligt het voor de hand dat de kredietgever een dergelijke, voor alleen de consument, onverantwoorde kredietaanvraag zal accepteren.6
(ii) De rationele consument
In de situatie dat het recht een kredietwaardigheidstoets voorschrijft, wordt de rationele consument meer belemmerd in zijn krediettoegang dan in de situatie dat het recht geen kredietwaardigheidstoets voorschrijft. De kredietgever is immers verplicht om inspanningen te verrichten die hij anders, dus zonder de door het recht voorgeschreven kredietwaardigheidstoets, niet zou hebben verricht. Van nature voert de kredietgever immers een kredietgevergerichte kredietwaardigheidstoets uit die zich richt op de vraag of de consument kan terugbetalen.7 In de situatie met de door het recht voorgeschreven kredietwaardigheidstoets, zal de kredietgever (ook) moeten onderzoeken of de consument op een, voor hem, acceptabele manier zal kunnen terugbetalen. Omdat de kredietgever, vergeleken met de situatie zonder het recht, dus een andere en uitgebreidere kredietwaardigheidstoets moet uitvoeren, zullen ook de uitvoeringskosten daarvan toenemen. Deze uitvoeringskosten zorgen er vervolgens voor dat de rationele consument wordt geconfronteerd met duurdere kredieten en langere wachttijden.8