In beide zaken worden partijen bovendien vertegenwoordigd door dezelfde cassatieadvocaten, zij het dat de rollen zijn omgedraaid: FNV wordt hier vertegenwoordigd door mr. Sagel en in de andere zaak door mr. Duk, die in de deze zaak optreedt voor de onderneming.
HR, 04-05-2018, nr. 17/01687
ECLI:NL:HR:2018:668
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-05-2018
- Zaaknummer
17/01687
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vervoersrecht (V)
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:668, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑05‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:76, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:18, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2018:76, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:668, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑04‑2017
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen. Uitleg begrip ‘nachtrit’ in art. 37 CAO.
Partij(en)
4 mei 2018
Eerste Kamer
17/01687
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en FNV.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 3740103 CVEXPL 15-297 van de kantonrechter te Amsterdam van 24 september 2015;
b. het arrest in de zaak 200.183.723/01 van het gerechtshof Amsterdam van 3 januari 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
FNV heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht doorhun advocaten, voor [eiseres] mede door mr. J.L. Luiten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] oefent een transportonderneming uit en is lid van de Vereniging Transport en Logistiek Nederland (hierna: TLN). TLN heeft met FNV een cao voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen afgesloten voor de periode 2012-2013 (hierna: de CAO). De CAO is algemeen verbindend verklaard geweest van 1 februari 2013 tot 1 januari 2014.
(ii) In de CAO is het volgende bepaald:
“Artikel 37
Toeslag ééndaagse nachtritten
Per 1 januari 2012 wordt voor ééndaagse nachtritten voor de diensturen gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur een vergoeding […] toegekend.
(…)”
Blijkens voetnoot 1 bij art. 40 CAO wordt onder een ééndaagse rit verstaan een rit waarbij het vertrek en de aankomst binnen 24 uur plaatsvinden. Het begrip ‘nachtrit’ is niet gedefinieerd.
3.2.1
FNV heeft, voor zover in cassatie van belang, veroordeling gevorderd van [eiseres] om art. 37 CAO op juiste wijze na te leven, aldus dat [eiseres] haar chauffeurs over de uren gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur (daaropvolgend) een nachttoeslag betaalt indien zij in de uren gelegen tussen 20.00 en 04.00 (daaropvolgend) werkzaamheden verrichten, ongeacht of hun dienst (ook) loopt tussen 00.00 en 06.00 uur.
3.2.2
Voor zover in cassatie van belang, heeft de kantonrechter de vordering van FNV toegewezen en heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
Art. 37 CAO bepaalt dat een (extra) vergoeding is verschuldigd over de uren tussen 20.00 en 04.00 uur en voorts dat dit geldt voor nachtritten. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het verrichten van werkzaamheden (deels of geheel) vallend in de periode 20.00 tot 04.00 uur dient te worden beschouwd als een nachtrit (FNV) dan wel dat eerst van een nachtrit sprake is als (ook) in de periode 00.00 tot 04.00 uur is gewerkt([eiseres]). Nu een afzonderlijke definitie van het begrip nachtrit in de CAO ontbreekt, dient de bepaling te worden uitgelegd overeenkomstig de voor uitleg van cao’s geldende norm. (rov. 3.4.2)
Uit art. 37 CAO volgt in ieder geval dat de werkzaamheden vallend tussen 20.00 en 04.00 in beginsel– het element ‘nachtrit’ daargelaten – voor een toeslag in aanmerking komen. Het gaat daarbij naar zijn aard om een inconveniëntentoeslag. FNV stelt zich op het standpunt dat alle werkzaamheden vallend binnen dit tijdsbestek voor deze extra vergoeding in aanmerking komen, terwijl [eiseres] betoogt dat dit enkel geldt voor het geval de desbetreffende werkzaamheden – al dan niet ook – vallen binnen het tijdsbestek van 00.00 tot 04.00 uur. Die laatste lezing kan niet worden gevolgd. Een dergelijke nadere voorwaarde komt in de CAO als zodanig niet voor en het ligt voorts meer voor de hand een rit die valt in het in de CAO genoemde tijdsbestek van 20.00 en 04.00 aan te merken als een nachtrit in de zin van de CAO waarover toeslag is verschuldigd. Deze uitleg strookt ook met de duidelijkheid (lees: de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen) in die zin dat de werkzaamheden verricht in de uren (niet enkel tussen 00.00 en 04.00 maar ook die) gelegen tussen 20.00 en 00.00 uur altijd worden vergoed, waar in de visie van [eiseres] de vergoeding voor laatstbedoelde werkzaamheden nog afhankelijk is van de vraag of tevens na 00.00 uur is gewerkt. Laatstbedoelde uitleg zou er bovendien toe leiden dat de uren gewerkt tussen 20.00 en 00.00 uur de ene keer wel en de andere keer niet voor vergoeding in aanmerking komen, hetgeen op gespannen voet staat met de hiervoor aangeduide aard van de toeslag. (rov. 3.4.3)
Bij de aldus voorgestane uitleg is tevens acht geslagen op de systematiek van de cao’s geldend vóór 1994, waarin laatstelijk in art. 32 van de desbetreffende cao de uren tussen 06.00 en 20.00 uur werden aangeduid als dagdienst, waarbij geen toeslag was verschuldigd in tegenstelling tot de uren gelegen tussen 20.00 en 06.00 uur, waarvoor wel een toeslag gold (rov. 3.4.4).
Het feit dat in de door het hof voorgestane uitleg de toevoeging ‘nacht’ aan het begrip ‘eendaagse ritten’ in art. 37 CAO ook weggelaten had kunnen worden, weegt onvoldoende op tegen de hiervoor gegeven argumentatie om tot een ander oordeel te komen (rov. 3.4.6).
3.3.1
Het middel klaagt dat de door het hof aan art. 37 CAO gegeven uitleg blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan het hof aanneemt, is van een nachtrit in de zin van art. 37 CAO pas sprake als een ééndaagse rit als hier aan de orde ten minste deels na middernacht plaatsvindt, omdat het spraakgebruik meebrengt dat een rit die vóór 00.00 uur (middernacht) eindigt, niet een nachtrit maar een avondrit is, aldus de klacht.
3.3.2
De onderhavige CAO-bepaling is algemeen verbindend verklaard (Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 januari 2013, Stcrt. 2013, 2496) en bevat dus recht in de zin van art. 79 RO. De door het hof aan de CAO-bepaling gegeven uitleg kan derhalve in cassatie op juistheid worden onderzocht. De uitleg dient te geschieden aan de hand van de cao-norm (zie onder meer HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 (FNV/Condor), rov. 3.4 en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox), rov. 4.2-4.5).
3.3.3
De klachten van het middel falen. Het hof heeft een juiste uitleg gegeven aan art. 37 CAO. Uit de bewoordingen van die bepaling volgt dat werkzaamheden vallend tussen 20.00 en 04.00 uur voor een toeslag in aanmerking komen. De voorwaarde die [eiseres] stelt, namelijk dat van een nachtrit pas sprake is als een ééndaagse rit ten minste deels na 00.00 uur plaatsvindt, vindt geen steun in de bewoordingen van de CAO en leidt tot onaannemelijke rechtsgevolgen (zie over dit laatste de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3 en 3.4). De door [eiseres] genoemde omstandigheid dat art. 37 CAO spreekt van een ‘nachtrit’ en dat een rit die vóór 00.00 uur eindigt volgens het spraakgebruik een ‘avondrit’ is, weegt onvoldoende zwaar om tot een ander oordeel te komen.De overige argumenten van [eiseres] kunnen bij de uitleg van art. 37 CAO geen rol spelen (zie hiervoor de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.10.3-3.10.5).
3.3.4
De klacht dat het hof in rov. 3.4.4 ten onrechte argumenten heeft ontleend aan het feit dat vóór 1994 bepaalde uren als dagdienst werden aangemerkt, kan niet tot cassatie leiden omdat het (rechts)oordeel van het hof juist is (zie hiervoor in 3.3.3).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van FNV begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.H.T. Heisterkamp als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 4 mei 2018.
Conclusie 26‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen. Uitleg begrip ‘nachtrit’ in art. 37 CAO.
Partij(en)
Zaaknr: 17/01687
mr. B.J. Drijber
Zitting: 26 januari 2018 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[eiseres] ,
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk
tegen
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel
Deze zaak gaat over de uitleg van een bepaling uit de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer met betrekking tot toeslagen voor nachtritten. Er bestaat een parallel met de zaak 17/00384, FNV/ [A] , waarin eveneens de uitleg van een CAO-bepaling aan de orde is.1.Het leek mij doelmatig om de conclusie in deze zaak te vervroegen zodat beide zaken gelijk op kunnen lopen.
1. Feiten
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten.2.
1.2
Eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres] ) oefent een transportonderneming uit en is lid van de Vereniging Transport en Logistiek Nederland (TLN). TLN3.heeft met FNV Bondgenoten jarenlang CAO’s voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen afgesloten. De CAO voor de periode 2012 – 2013 (hierna: de CAO) is op dit geschil van toepassing. De CAO is algemeen verbindend verklaard geweest van 1 februari 2013 tot 1 januari 2014.4.De opvolgende CAO’s zijn eveneens algemeen verbindend verklaard.
1.3
In de CAO is onder meer het volgende bepaald:5.
“Artikel 37
Toeslag ééndaagse nachtritten.
Per 1 januari 2012 wordt voor ééndaagse nachtritten voor de diensturen gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur een vergoeding […] toegekend.
(…)”
Onder een ééndaagse rit wordt verstaan een rit waarbij vertrek en aankomst binnen 24 uur plaatsvinden.6.Het begrip ‘nachtrit’ is niet gedefinieerd.
1.4
In eerdere CAO’s was een soortgelijke bepaling opgenomen. In een vonnis van de rechtbank Middelburg, locatie Terneuzen, van 18 oktober 2006 heeft de kantonrechter daaromtrent het volgende overwogen:7.
“4. (…) De kantonrechter heeft in het vorige tussenvonnis deze uitleg gegeven en wel in de navolgende bewoordingen:
‘een rit die zich afspeelt binnen 24 uur en waarvan de uitvoering geheel of gedeeltelijk plaatsvindt in de periode gelegen tussen 00.00 en 06.00 uur.’
1.5
FNV heeft vastgehouden aan het standpunt dat voor ritten tussen 20.00 en 04.00 uur voor elk gewerkt uur een toeslag is verschuldigd. Bij brief van 1 oktober 2014 heeft FNV Bondgenoten [eiseres] gesommeerd om uiterlijk 8 oktober 2014 schriftelijk aan haar te bevestigen dat zij de nachttoeslag aan haar chauffeurs zal uitbetalen conform de uitleg die FNV Bondgenoten aan het desbetreffende CAO-artikel geeft.
2. Procesverloop
2.1
In eerste aanleg heeft FNV - na wijziging van eis - gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiseres] veroordeelt art. 37 CAO 2012/2013 (op de juiste wijze) na te leven, door haar chauffeurs over de uren gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur (daaropvolgend) een nachttoeslag te betalen wanneer zij in de uren gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur (daaropvolgend) werkzaamheden verrichten, ongeacht of hun dienst (ook) loopt tussen 00.00 en 06.00 uur, binnen zeven dagen na het in deze te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag en per keer dat [eiseres] daaraan geen gevolg geeft;
2. [eiseres] veroordeelt om binnen 60 dagen na het in deze te wijzen vonnis met afgifte van afschriften van loonspecificaties aan FNV aan te tonen dat aan de in dienst zijnde en in dienst geweest zijnde werknemers de toeslag van art. 37 CAO is nabetaald indien zij in de periode vanaf 1 oktober 2009 voor die toeslag in aanmerking kwamen en betaling daarvan ten onrechte uitbleef, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [eiseres] daaraan geen gevolg geeft, een en ander met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.8.
2.2
Volgens FNV betaalt [eiseres] ten onrechte geen “nachttoeslag” aan werknemers die ten behoeve van een (niet-meerdaagse) nachtrit na 20.00 uur, maar voor 00.00 uur, werkzaamheden hebben verricht. Dit is volgens haar in strijd met art. 37 CAO.9.FNV verwijst ook naar de CAO’s van vóór 1994, waarin hetzelfde is bepaald en waarin onder dagdienst werd verstaan: “werkzaamheden op de dagen van maandag t/m vrijdag, liggend in de periode van 06.00 tot 20.00 uur daaropvolgend.10.
2.3
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat een puur grammaticale uitleg van art. 37 CAO te beperkt is. Zij meent dat onder een nachtrit in de zin van voornoemde bepaling moet worden verstaan een rit tussen 00.00 uur en 04.00 uur. Onder het begrip nachtrit kunnen niet tevens werkzaamheden tussen 20.00 en 00.00 uur worden verstaan; die werkzaamheden dienen volgens haar te worden aangemerkt als avonddienst. De CAO geeft weliswaar geen definitie van nachtrit, maar [eiseres] stelt dat moet worden aangesloten bij art. 1:7 lid 1 sub d Arbeidstijdenwet. Daarin wordt onder nachtdienst verstaan een dienst waarin meer dan een uur arbeid wordt verricht tussen 00.00 en 06.00 uur. [eiseres] stelt dat zij derhalve slechts verplicht is de nachttoeslag te betalen indien er gewerkt wordt tussen 00.00 en 04.00 uur.11.
2.4
Bij vonnis van 24 september 201512.heeft de kantonrechter binnen de rechtbank Amsterdam - kort gezegd - geoordeeld dat het begrip nachtrit in art. 37 CAO moet worden uitgelegd als een rit waarin tussen 20.00 en 04.00 uur werkzaamheden worden verricht en de vorderingen van FNV toegewezen. Daarbij is de dwangsom gemaximeerd op een bedrag van € 50.000,-.
2.5
[eiseres] is in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis bij het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof).
2.6
Bij arrest van 3 januari 201713.heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd, met dien verstande dat met betrekking tot de vordering van FNV tot afgifte van salarisspecificaties (in cassatie niet relevant) is overwogen dat [eiseres] kan volstaan met het overleggen van geanonimiseerde salarisspecificaties.14.De voor de beoordeling in cassatie relevante overwegingen houden het volgende in:
“3.4.1 De eerste vijf grieven hebben de kennelijke strekking te betogen dat de door de kantonrechter gebezigde uitleg van artikel 37 van de CAO onjuist is en dat de uitleg van dat artikel als door [eiseres] voorgestaan dient te worden gevolgd. Ter toelichting heeft [eiseres] daarbij samengevat het volgende gesteld. De kantonrechter heeft ten onrechte betekenis toegekend aan de CAO’s tot 1994, nu sedertdien het begrip ‘dagdienst’ is geschrapt terwijl ook de tijden waarover voorheen een nachttoeslag betaald diende te worden zijn gewijzigd. Voorts is het door de kantonrechter gebezigde toetsingscriterium ‘hoe de werknemer de tekst in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen begrijpen’ onjuist. Voor zover daarbij is gedoeld op de Haviltex-uitlegmaatstaf dan wel een uitleg van de tekst ‘contra proferentem’ wordt beoogd, miskent de kantonrechter dat de toetsing uitsluitend aan de zogenoemde cao-norm dient plaats te vinden. Zelfs indien voor de uitleg van het betreffende artikel toch enig gewicht zou toekomen aan de cao’s tot 1994 dan sluit het in die cao’s gebezigde begrip dagdienst (06.00 tot 20.00 uur) noch aan bij het standpunt van FNV over wat dan een nachtdienst is (20.00 tot 04.00 uur) noch bij het standpunt van [eiseres] (00.00 tot 06.00 uur), zodat deze uitleg als zodanig niet van belang is voor het onderhavige geschil. Ten slotte is de kantonrechter eraan voorbijgegaan dat de rechtbank Middelburg, locatie Terneuzen, in zijn vonnis van 18 oktober 2006 reeds had geoordeeld dat de door [eiseres] voorgestane uitleg, te weten slechts uren vergoeden die in een eendaagse rit daadwerkelijk in de nacht vallen, derhalve na 00.00 uur, de juiste is. FNV heeft deze uitleg destijds ook omarmd.
3.4.2
Het hof overweegt als volgt. Artikel 37 CAO bepaalt dat een (extra) vergoeding is verschuldigd over de uren tussen 20.00 en 04.00 uur en voorts dat dit geldt voor nachtritten. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het verrichten van werkzaamheden (deels of geheel) vallend in de periode 20.00 tot 04.00 uur dient te worden beschouwd als een nachtrit (FNV) dan wel dat eerst van een nachtrit sprake is als (ook) in de periode 00.00 tot 04.00 uur is gewerkt ( [eiseres] ). Nu een afzonderlijke definitie van het begrip nachtrit in de CAO ontbreekt dient de bepaling te worden uitgelegd. Als uitgangspunt voor de daarbij aan te leggen toets geldt het volgende.
Bij de uitleg van de bepalingen van een cao zijn de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis. Dit betekent echter niet - de woorden ‘in beginsel’ duiden daarop - dat bij het bepalen van inhoud en strekking van een cao-bepaling onder alle omstandigheden alleen gelet mag worden op de letterlijk (grammaticale) betekenis van de bewoordingen. Een uitleg naar objectieve maatstaven houdt tevens in dat acht mag worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (vergelijk HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).
3.4.3
Het hof stelt allereerst vast dat uit artikel 37 CAO in ieder geval volgt dat de werkzaamheden vallend tussen 20.00 en 04.00 in beginsel - het element “nachtrit” daargelaten - voor een toeslag in aanmerking komen. Het gaat daarbij naar zijn aard om een inconveniëntentoeslag. FNV stelt zich op het standpunt dat alle werkzaamheden vallend binnen dit tijdsbestek voor deze extra vergoeding in aanmerking komen, terwijl [eiseres] betoogt dat dit enkel geldt voor het geval de desbetreffende werkzaamheden - al dan niet ook - vallen binnen het tijdsbestek van 00.00 tot 04.00 uur. Die laatste lezing kan niet worden gevolgd. Een dergelijke nadere voorwaarde komt in de CAO als zodanig niet voor en het ligt voorts meer voor de hand een rit die valt in het in de CAO genoemde tijdsbestek van 20.00 en 04.00 aan te merken als een nachtrit in de zin van de CAO waarover toeslag is verschuldigd. Deze uitleg strookt ook met de duidelijkheid (lees: de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen) in die zin dat de werkzaamheden verricht in de uren (niet enkel tussen 00.00 en 04.00 maar ook die) gelegen tussen 20.00 en 00.00 uur altijd worden vergoed, waar in de visie van [eiseres] de vergoeding voor laatstbedoelde werkzaamheden nog afhankelijk is van de vraag of tevens na 00.00 uur is gewerkt. Laatstbedoelde uitleg zou er bovendien toe leiden dat de uren gewerkt tussen 20.00 en 00.00 uur de ene keer wel en de andere keer niet voor vergoeding in aanmerking komen, hetgeen op gespannen voet staat met de hiervoor aangeduide aard van de toeslag.
3.4.4
Bij de aldus voorgestane uitleg heeft het hof tevens acht geslagen op de systematiek van de CAO’s geldend vóór 1994, waarin laatstelijk in artikel 32 van de desbetreffende CAO de uren tussen 06.00 en 20.00 uur werden aangeduid als dagdienst, waarbij geen toeslag was verschuldigd in tegenstelling tot de uren gelegen tussen 20.00 en 06.00 uur waarvoor wel een toeslag gold. Partijen zijn het er over eens dat het terugbrengen van de eindtijd van 06.00 uur tot 04.00 uur slechts was ingegeven door de wens tegemoet te komen aan de economische realiteit van de 24-uurseconomie. Voor de uitleg van artikel 37 CAO is dat laatste overigens verder niet van belang. Voor de door [eiseres] bepleite uitleg van het element “nachtrit” in artikel 37 CAO aan de hand van de Arbeidstijdenwet (waarin het begrip ‘nachtdienst’ wordt gedefinieerd als arbeid gelegen tussen 00.00 en 06.00 uur) ziet het hof geen aanleiding, nu de CAO daarvoor geen enkel aanknopingspunt biedt.
3.4.5
De verwijzing naar het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Middelburg, locatie Terneuzen, kan [eiseres] niet baten nu de in dat vonnis gegeven uitleg van artikel 37 van de CAO niet strookt met hetgeen hiervoor is overwogen. Als in de brief van [betrokkene 1], medewerkster van FNV, van 28 maart 2012 al een erkenning valt te lezen van de juistheid van het oordeel van de betreffende kantonrechter - FNV heeft dat gemotiveerd betwist - is dat gezien het karakter van een (overigens ook nog algemeen verbindend verklaarde) CAO niet van belang.
3.4.6
Het feit dat in de door het hof voorgestane uitleg de toevoeging “nacht” aan het begrip “eendaagse ritten” in artikel 37 CAO ook weggelaten had kunnen worden weegt onvoldoende op tegen de hiervoor gegeven argumentatie om tot een ander oordeel te komen. Het hof merkt in dit verband nog op dat het niet de eerste keer zal zijn dat CAO-partijen iets over het hoofd hebben gezien.
3.4.7
Dit alles betekent dat de eerste vijf grieven falen”.
2.7
Bij op 3 april 2017 ingediende procesinleiding heeft [eiseres] - tijdig - cassatieberoep ingesteld. FNV heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. Namens [eiseres] is gerepliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
Inleiding
3.1
Het valt op dat het standpunt van [eiseres] in de verschillende instanties niet volledig gelijkluidend is. Blijkens rov. 3.4 van het vonnis van 24 september 2015 heeft de kantonrechter begrepen dat zij een uitleg bepleit waarbij alleen een toeslag vanaf 20.00 wordt ontvangen, indien er na 00.00 uur met werken wordt gestart. In hoger beroep heeft [eiseres] gesteld dat die uitleg van haar stellingen onjuist is en verdedigd dat voor de verschuldigdheid van een vergoeding vereist is dat een werknemer tenminste één uur na 00.00 moet hebben gewerkt.15.Het thans in cassatie ingenomen standpunt wijkt daar weer enigszins van af: de toeslag voor de uren tussen 20.00 en 24.00 uur is (alleen) verschuldigd als een rit ten minste gedeeltelijk na 24.00 valt.16.Ik ga van die laatste versie uit.
3.2
Ik verklap nu al dat ik de door FNV toegestane uitleg juist acht omdat de tekst van art. 37 CAO duidelijk is. Er staat: voor de diensturen gelegen tussen 20.00 en 04.00 uur wordt een vergoeding toegekend. Daaraan is niet gevoegd: indien na 24.00 uur moet worden doorgewerkt. We hebben hier dus de luxe van een cao-bepaling die eigenlijk niet voor verschillende uitleg vatbaar is. The provision means what it says.
3.3
Daarmee zijn we er nog niet helemaal, want we moeten vervolgens kijken of de letterlijke tekst niet een onbillijk resultaat te zien geeft. Dat is niet het geval. Integendeel: de door [eiseres] verdedigde uitleg kan juist leiden tot onbillijke uitkomsten. Ik illustreer dat aan de hand van twee voorbeelden:
1. De rit begint om 16 uur en eindigt om 23.00 uur: volgens [eiseres] heeft de chauffeur geen recht op de toeslag voor nachtritten; volgens FNV heeft hij dat recht wel voor de drie uur van 20.00 tot 23.00 uur.
2. De rit begint om 19 uur en eindigt om 02.00 uur: volgens [eiseres] heeft de chauffeur recht op de toeslag voor nachtritten gedurende zes uur (van 20.00 uur tot 02.00 uur); FNV heeft het zelfde standpunt.
3.4
[eiseres] staat dus een interpretatie voor waarbij een toeslag alleen moet worden betaald indien na middernacht moet worden gereden. Zij stelt niet: indien en voor zover er na middernacht wordt gereden, omdat dan in het tweede voorbeeld slechts over twee uur (van 24.00 tot 02.00 uur) een toeslag verschuldigd zou zijn. Als deze uitleg wordt gevolgd, hangt het recht op een toeslag over de uren vóór 24.00 uur dus af van het toevallige – en mogelijk te beïnvloeden17.– moment waarop de rit eindigt. De chauffeur die om 23.45 binnen is krijgt geen toeslag, zijn collega die om 00.15 klaar is krijgt die toeslag wél. Deze uitleg leidt tot ongelijke behandeling van (sterk) vergelijkbare situaties en daarmee tot onaannemelijke rechtsgevolgen.
Het middel
3.5
Art. 37 was in het relevante tijdvak algemeen verbindend verklaard en is daarom aan te merken als ‘recht’ in de zin van art. 79 RO. De aan de bepaling te geven uitleg kan derhalve in cassatie op juistheid worden getoetst.18.
3.6
Het cassatiemiddel is gericht tegen de door het hof in rov. 3.4.1 tot en met 3.4.7 aan art. 37 CAO gegeven uitleg. [eiseres] klaagt dat, anders dan het hof aanneemt, van een nachtrit in de zin van die bepaling eerst sprake is als een ééndaagse rit als hier aan de orde tenminste deels na middernacht plaatsvindt, omdat het spraakgebruik meebrengt dat een rit die vóór 00.00 uur (middernacht) eindigt, niet een nachtrit maar een avondrit is. Derhalve berust het bestreden arrest op een onjuiste rechtsopvatting, aldus het middel. Ter nadere onderbouwing van haar klacht wijst [eiseres] naar de door haar in feitelijke aanleg betrokken stellingen, die zij als volgt samenvat:19.
“Het begrip ‘nachtrit’ is in de CAO niet gedefinieerd. In een in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk vonnis van 18 oktober 2006 is de hier voorgestane uitleg gevolgd. Dat vonnis was aan partijen bekend, toen zij opvolgende CAO’s, met daarin art. 37 en zijn voorgangers, afsloten. In het verleden, vóór 1994, sprak de CAO van ‘dagdienst’, maar uit de wijziging daarvan mag niet worden afgeleid dat wat eertijds geen ‘dagdienst’ was, daarmee nu ‘nachtdienst’ c.q. een nachtrit zou zijn (…). Aan het (…) argument dat partijen, bekend met het vonnis van 18 oktober 2006 én de reactie van ( [betrokkene 1] , medewerkster van) FNV, de uitleg van dat vonnis kenden en geen aanleiding vonden de tekst van art. 37 (grote) betekenis toe. De uitleg waartoe Kantonrechter en Hof zijn gekomen, leidt tot het onaannemelijk resultaat dat het begrip ‘nachtritten’ geen (materiële) betekenis toekomt. De door [eiseres] aan art. 37 CAO gegeven uitleg is bovendien in overeenstemming met de Arbeidstijdenwet waarin ‘nachtdienst’ wordt gedefinieerd als een dienst waarin arbeid wordt verricht tussen 00:00 en 06:00 uur.”
3.7
Achtereenvolgens klaagt [eiseres] nog dat:
(i) het begrip ‘nachtrit’ zelfstandige betekenis heeft, in die zin dat de regeling van art. 37 CAO alleen geldt als de rit mede na 00.00 voortduurt of aanvangt, en dat het hof die betekenis ten onrechte niet heeft aanvaard, waarbij wordt opgemerkt dat het door het hof genoemde inconveniënt nu eenmaal in veel sterkere mate optreedt wanneer ook na middernacht wordt gereden;
(ii) het hof in het licht van hetgeen in de memorie van grieven onder 20 tot en met 22 is gesteld ten onrechte in rov. 3.4.4 argumenten heeft ontleend aan het feit dat vóór 1994 bepaalde uren als dagdienst werden aangemerkt;
(iii) het hof het spraakgebruik, conform de neerslag daarvan in de Arbeidstijdenwet, doorslaggevend had dienen te achten;
(iv) dat anders dan het hof in rov. 3.4.5 heeft aangenomen, het vonnis van 18 oktober 2006 van de kantonrechter Terneuzen en wat daarop is gevolgd, het door haar ontwikkelde betoog ondersteund;
(v) dat het hof in het licht van het voorgaande, anders dan het in rov. 3.4.6 doet, (beslissende) betekenis had moeten toekennen aan het feit dat in de door FNV bepleite en door het hof aanvaarde lezing van art. 37 CAO het gebruik van het begrip nacht in dat artikel iedere onderscheidende betekenis ontbeert.
3.8
Het hof heeft terecht vooropgesteld dat bij de uitleg van de bepalingen van een CAO de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Dit betekent niet dat bij het bepalen van inhoud en strekking van een CAO-bepaling onder alle omstandigheden alleen gelet mag worden op de letterlijk (grammaticale) betekenis van de bewoordingen. Een uitleg naar objectieve maatstaven houdt tevens in dat acht mag worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Indien de bedoeling van de partijen bij de CAO naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. Deze zogenoemde CAO-norm strekt ertoe te voorkomen dat een niet kenbare partijbedoeling wordt tegengeworpen aan derden en heeft verder tot doel te verzekeren dat een CAO voor alle onder de werkingssfeer daarvan vallende partijen op dezelfde wijze wordt uitgelegd. Deze dubbele ratio (derdenbescherming en uniforme toepassing) kwam recent duidelijk naar voren in het arrest FNV/Condor.20.
3.9
Het hof heeft een juiste uitleg gegeven aan de onderhavige CAO-bepaling. Uit de bewoordingen volgt, zoals het hof in rov. 3.4.3 vooropstelt, dat werkzaamheden vallend tussen 20.00 en 04.00 in beginsel voor een toeslag in aanmerking komen (zie ook hiervoor onder 3.2). De door [eiseres] gestelde voorwaarde komt in de CAO niet voor en leidt tot onaannemelijke rechtsgevolgen (zie hiervoor onder 3.4). Zoals het hof overweegt, zou de door [eiseres] voorgestane uitleg ertoe leiden dat ingeval van een eendaagse rit de uren gewerkt tussen 20.00 en 00.00 uur de ene keer wel en de andere keer niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dat staat op gespannen voet met het feit dat het gaat om een inconveniëntentoeslag. Het mag zo zijn - zoals het middel aanvoert - dat het inconveniënt zich sterker laat voelen na 00.00,21.het ongemak voor de werknemer verbonden aan het rijden tussen 20.00 en 00.00 uur varieert niet naar gelang er al dan niet ook na dat tijdstip moet worden gereden.22.Namens FNV wordt er verder terecht op gewezen dat de door [eiseres] verdedigde uitleg strategisch gedrag van zowel de werkgever als de werknemer in de hand kan werken, in die zin dat er voor de werkgever een prikkel bestaat ritten aldus in te roosteren dat zij voor 00.00 uur eindigen en er voor werknemers een prikkel bestaat ritten over dat tijdstip heen te tillen.23.
3.10.1
De door [eiseres] in feitelijke aanleg aangevoerde argumenten voor de door haar aan de CAO-bepaling gegeven uitleg, overtuigen niet. Het hof heeft zulks voldoende toegelicht. Uitgaande van de daarvan door [eiseres] in cassatie gegeven samenvatting, kan nog het volgende worden opgemerkt.
3.10.2
De stelling dat het begrip nachtrit niet is gedefinieerd, ziet eraan voorbij dat de door het hof in rov. 3.4.3 aan art. 37 CAO gegeven uitleg impliceert dat dit begrip op die plaats wél nader is omlijnd: een rit die valt in het genoemde tijdsbestek van 20.00 en 04.00 uur is aan te merken als een nachtrit in de zin van de bepaling.
3.10.3
Wat betreft het vonnis van 18 oktober 2006 van de kantonrechter te Terneuzen (zie hiervoor onder 1.5) heeft het hof in rov. 3.4.5 terecht overwogen dat de verwijzing daarnaar [eiseres] niet kan baten omdat - kort gezegd - de in dat vonnis gegeven uitleg onjuist is. Uit de omstandigheid dat de CAO-partijen de tekst nadien, toen zij opvolgende CAO’s afsloten, niet hebben gewijzigd, kan niet worden afgeleid dat zij de in genoemd vonnis aangenomen uitleg onderschrijven.
3.10.4
Ook de aangehaalde brief van [betrokkene 1] , medewerkster van FNV, aan TLN, waarin zij volgens [eiseres] de juistheid van het oordeel van de kantonrechter Terneuzen erkent,24.heeft het hof op goede grond bij de uitleg van de CAO-bepaling buiten beschouwing gelaten. Deze brief vormt immers niet een voor een ieder kenbare toelichting op de CAO.
3.10.5
Aan de Arbeidstijdenwet, waarin een nachtdienst wordt gedefinieerd als een dienst waarin arbeid wordt verricht tussen 00:00 en 06:00 uur,25.komt hier evenmin betekenis toe, zoals het hof in rov. 3.4.4 heeft overwogen. Uit de CAO blijkt niet - [eiseres] stelt dat ook niet - dat de CAO-partijen voor het begrip nachtrit daarbij hebben willen aansluiten.
3.10.6
In de bepalingen waar in de CAO wordt gesproken van een nachtdienst, sluiten die diensten overigens niet aan bij de definitie in de Arbeidstijdenwet. Zo wordt in art. 36 lid 2 waar het de ploegendiensttoeslag betreft, gesproken van “een nachtdienst die begint op of na 22.00 uur danwel eindigt na 02.00 uur” en wordt in het hoofdstuk ‘Logistieke dienstverlening’ in art. 53 lid 4 gesproken van “een nachtdienst tussen 18.00 respectievelijk 19.00 uur en 06.00 respectievelijk 07.00 uur”.26.Ook dit pleit er tegen het begrip nachtrit aan de hand van de Arbeidstijdenwet uit te leggen.
3.10.7
Dat bij de aangenomen uitleg aan de toevoeging ‘nacht’ in het begrip ‘nachtrit’ geen zelfstandige betekenis toekomt, weegt, zoals het hof in rov. 3.4.6 terecht overweegt, onvoldoende op tegen de argumenten die pleiten vóór deze uitleg. Uit de schriftelijke toelichtingen van partijen blijkt dat het begrip ‘nacht’ niet een eenduidig begrip is. De stelling van [eiseres] dat de uren tussen 20.00 en 24.00 uur avonduren zijn en de (inconveniënten) van de nacht pas na middernacht beginnen, miskent ook dat de ‘nacht’ dan kort duurt want al weer om 04.00 is afgelopen.27.
3.11
Uit het voorgaande volgt dat onder 3.6 weergegeven klacht moet falen, evenals de onder 3.7 opgesomde klachten voor zover die direct verband houden met de besproken argumenten voor de door [eiseres] bepleite uitleg.
3.12
De klacht onder (ii) (over de betekenis van oudere versies van een CAO) staat meer op zich zelf. Naar ik hierna zal toelichten, klaagt [eiseres] er terecht over dat het hof in rov. 3.4.4 betekenis heeft toegekend aan de systematiek van de CAO’s geldend vóór 1994. Dit kan haar echter niet baten, nu de in rov. 3.4.3 gegeven motivering reeds volstaat om het oordeel van het hof over de juiste uitleg van art. 37 CAO te dragen. [eiseres] heeft derhalve geen belang bij deze klacht.
3.13
In het arrest De Heel/Huisman28.heeft de Hoge Raad beslist dat de tekst van een vorige, inmiddels vervallen verklaarde CAO-bepaling onder omstandigheden in aanmerking mag worden genomen bij de uitleg van een andere bepaling in een daaropvolgende CAO. Bijzondere omstandigheid was destijds dat de tekst van de vervallen bepaling een objectief kenbare interpretatiefactor vormde doordat de latere CAO een van een toelichting voorziene vermelding van de vervallenverklaring bevatte.29.Bij het gebruik van een eerdere CAO als interpretatiefactor voor een latere CAO is terughoudendheid geboden. Die terughoudendheid heeft het hof hier onvoldoende betracht. In het onderhavige geval verwijst de uit te leggen CAO op geen enkele wijze naar de tekst van de CAO’s geldend vóór 1994. Daarbij komt dat de door het hof in aanmerking genomen CAO’s bijna twintig jaar ouder zijn dan de uit te leggen CAO. Van een objectief kenbare interpretatiefactor is onder die omstandigheden geen sprake.
3.14
De stelling van FNV dat met latere versies (niet eerdere versies) van dezelfde CAO rekening kan worden gehouden30.volgt m.i. niet uit het door FNV genoemde arrest van 23 september 2016.31.De Hoge Raad merkt in dat arrest in rov. 3.4.4 slechts op dat de eerder in rov. 3.4.3 gegeven uitleg strookt met de latere versies van de CAO. Deze latere versies worden derhalve niet als argument bij de uitleg zelf betrokken.32.Voorts is nog van belang dat art. 37 lid 1 van de CAO 2017-2019, waarnaar door FNV in haar schriftelijke toelichting onder 25 wordt verwezen, slechts wat betreft het vermelde sub b algemeen verbindend is verklaard. In zijn algemeenheid geldt dat voor een CAO-overstijgende blik in beginsel geen plaats is, gezien de eis van objectieve kenbaarheid.33.
3.15
In haar schriftelijke toelichting onder 10 klaagt [eiseres] dat het hof zou hebben heeft aangenomen dat de tekst van de CAO contra proferentem dient te worden uitgelegd.34.De klacht, die overigens niet is terug te vinden in het middel zelf, mist feitelijke grondslag nu het hof zulks niet heeft aangenomen.
Slotsom
3.16
De slotsom luidt dat het oordeel van het hof dat de door FNV voorgestane uitleg van art. 37 CAO moet worden aangehouden, juist is en het daartegen gerichte middel faalt.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑01‑2018
Vgl. rov. 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden arrest. Zie ook rov. 1.1 tot en met 1.6 van het vonnis van de kantonrechter binnen de rechtbank Amsterdam van 24 september 2015.
Rechtbank en hof hebben in de vaststelling opgenomen dat [eiseres] reeds jarenlang CAO’s met FNV heeft afgesloten. Ik neem aan dat hier TLN is bedoeld.
Zie het Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 januari 2013 tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, Stcrt. 30 januari 2013, nr. 2496.
De CAO is – gedeeltelijk, bij het kopiëren is een deel van de tekst weggevallen - als productie 1 bij de inleidende dagvaarding overgelegd.
Vgl. voetnoot 1 bij art. 40 CAO.
Dit (ongepubliceerde) vonnis is overgelegd als productie 3 bij de inleidende dagvaarding.
Vgl. de weergave van de vordering in rov. 3.1 van het bestreden arrest.
Vgl. de weergave van de grondslag van de vordering in rov. 3.1 van het bestreden arrest. Zie ik het goed dan bedoelt het hof FNV waar twee keer wordt overwogen “- aldus [eiseres] -”.
Art. 2 van de cao die van toepassing was van 1991 tot en met 1993.
Vgl. de weergave van het door [eiseres] gevoerde verweer in rov. 3.2 van het bestreden arrest.
ECLI:NL:RBAMS:2015:6383, AR-Updates 2015-0946.
ECLI:NL:GHAMS:2017:18, AR-Updates 2017-0074.
Zie het dictum van het bestreden arrest in samenhang met de slotzin van rov. 3.6.2.
Memorie van grieven onder 27 en 30.
Zie schriftelijke toelichting van [eiseres] onder 1.
Zie ook hierna, onder 3.9 (slot).
Vgl. Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/111 onder verwijzing naar vaste jurisprudentie. Zie recent Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:772, JAR 2017/137.
Zie het middel, p. 1 onder aan en p. 2. Verwezen wordt naar de memorie van grieven onder 4, 5, 6, 11, 12, 14, 20 tot en met 22, 24 tot en met 27, 29 en 30 en de pleitnotities onder 3 tot en met 10 en 12 tot en met 17.
HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687 (FNV/Condor), NJ 2017/114, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, JAR 2016/303, m.nt. R.L. van Heusden, OR 2017/88, m.nt. H.N. Schelhaas, JIN 2017/2, m.nt. I.D. Hoekerd, AR-Updates 2016-1356, m.nt. L.C.J. Sprengers, TRA 2017/17, m.nt. J.J.M. de Laat, met verdere verwijzingen naar eerdere jurisprudentie.
Wat eventueel reden kan zijn voor de cao-partijen af te bespreken dat de toeslag tussen 00.00 uur en 04.00 uur hoger is dan tussen 20.00 uur en 00.00 uur.
Dat de bepaling ééndaagse ritten betreft, zodat in het geval van een meerdaagse rit over de relevante uren ook geen toeslag wordt vergoed doet, anders dan [eiseres] in haar schriftelijke toelichting onder 9 lijkt te willen aanvoeren, aan de onaannemelijkheid van dit rechtsgevolg van de door haar bepleite uitleg niet af.
Vgl. de schriftelijke toelichting van FNV onder 19.
Het hof overweegt dat FNV dit gemotiveerd heeft betwist. Daarbij heeft het hof vermoedelijk het oog op hetgeen in eerste aanleg in de conclusie van repliek onder 7 is aangevoerd. Kort gezegd: [betrokkene 1] was als dossierbehandelaar niet bevoegd FNV wat betreft de uitleg van de CAO te binden en heeft alleen in het belang van haar cliënt in de zaak waarin zij optrad aansluiting gezocht bij de uitleg van de kantonrechter.
Vgl. de schriftelijke toelichting van FNV onder 34 in samenhang met hetgeen in de schriftelijke toelichting onder 20 tot en met 22 is aangevoerd. Geheel terzijde merk ik op dat art. 53 lid 4, als ik het goed zie, niet algemeen verbindend is verklaard.
Dat het eind van ‘de nacht’ c.q. het begin van ‘de dag’ niet (meer) op 06.00 uur is gesteld heeft kennelijk te maken met de 24 uurs-economie en de drukte op de weg; zie ook rov. 3.4.4 van het bestreden arrest.
HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2376 (De Heel/Huisman), NJ 2003/110, JAR 2002/153, m.nt. E. Verhulp.
Deze bijzondere omstandigheid wordt in rov. 3.8 van het arrest De Heel/Huisman benadrukt. Zie ook de annotatie van Verhulp onder JAR 2002/153 en S.F. Sagel, De objectief-tekstuele uitleg van CAO-bepalingen: betekenis en reikwijdte (I), ArbeidsRecht 2003/49, en dezelfde auteur in: DSM/Fox en de uitleg van arbeidsrechtelijke contracten - het laatste woord?, ArA 2004/3, p. 74.
Schriftelijke toelichting onder 9.
HR 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2171 (Van Oers/FNV), NJ 2016/427, JAR 2016/249, m.nt. E. Koot-van der Putte, TRA 2016/108, m.nt. J.N. Stamhuis.
In die zin ook de conclusie van A-G De Bock voor het arrest onder 3.17. Anders: C.J. Loonstra, Uitleg van CAO-bepalingen: op weg naar een (objectieve) redelijkheidstoets, ArA 2003/2, p. 95:“Als - zoals de Hoge Raad in De Heel - bij de uitleg van een CAO bepaling mag worden teruggegrepen op voorheen geldende CAO’s, dan mogen eveneens teksten uit latere CAO’s gebruikt worden om tot de correcte meest objectief redelijke uitleg te komen.”
In zaak 17/00384, FNV/ [A], is de betekenis van andere CAO’s voor de uitleg van een CAO-bepaling ook aan de orde. In die zaak is geen klacht gericht tegen het door het hof van de kantonrechter overgenomen oordeel dat bij de uitleg van een CAO-bepaling rekening gehouden kan worden met de wijze waarop het onderwerp waarop de uit te leggen bepaling betrekking heeft, in andere CAO’s is geregeld, zodat zulks in die zaak in cassatie tot uitgangspunt strekt.
[eiseres] verwijst naar HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3422 (Baron e.a./Terra Nigra), NJ 2003/430, rov. 3.5: “niet als regel kan worden aanvaard dat minder duidelijke CAO-teksten dienen te worden uitgelegd in het voordeel van degene wiens positie de CAO beoogt te beschermen.” Daarover: C.J. Loonstra, Uitleg van CAO-bepalingen: op weg naar een (objectieve) redelijkheidstoets, ArA 2003/2.
Beroepschrift 28‑04‑2017
PROCESINLEIDING VORDERINGSPROCEDURE BIJ DE HOGE RAAD
Eiseres,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V., hierna: [eiseres], die is gevestigd te [vestigingsplaats], in deze cassatieprocedure vertegenwoordigd door de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr. R.A.A. Duk (BarentsKrans N.V.), kantoor houdende te (2514 EA) 's‑Gravenhage aan het Lange Voorhout 3,
stelt cassatieberoep in tegen het op 3 januari 2017 gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam, Afdeling Civiel recht en Belastingrecht, Team I, onder zaaknummer 200.183.723/01.
Verweerster is:
de volledige rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging Federatie Nederlandse Vakbeweging, hierna: FNV, gevestigd te Utrecht, in deze zaak in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat Mr. J.H. Mastenbroek (Bout Advocaten), kantoor houdende te (9701 JA) Groningen aan de Ossenmarkt 7 (Postbus 7015).
FNV kan in deze cassatieprocedure verschijnen ten laatste op 28 april 2017.
De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op de vrijdagen die worden genoemd in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10:00 uur. De behandeling vindt plaats in het gebouw van de Hoge Raad aan het Korte Voorhout 8 te Den Haag.
[eiseres] voert tegen het aangevallen arrest aan het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht, inzonderheid van Artikel 37 van de te dezen toepasselijke CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen — de CAO —, zoals die cao en dat artikel van tijd tot tijd algemeen verbindend verklaard zijn, dan wel verzuim van vormen, waarvan het niet in acht nemen grond voor vernietiging vormt,
doordat het Hof heeft overwogen als in rov.'en 3.4.1 tot en met 3.4.7 van het bestreden arrest verwoord en mede op grond daarvan recht heeft gedaan als in het dictum van dat arrest omschreven;
ten onrechte en in strijd met het recht, gelet op het navolgende.
Anders dan het Hof in de bestreden rechtsoverwegingen aanneemt, is van een nachtrit in de zin van art. 37 CAO eerst sprake als een ééndaagse rit als hier aan de orde tenminste deels na middernacht plaatsvindt. Het spraakgebruik brengt immers mee dat een rit die vóór of om 24:00 uur (middernacht) eindigt, niet een nachtrit (maar een avondrit) is. Derhalve berust 's Hofs arrest op een onjuiste rechtsopvatting.
[eiseres] heeft de argumenten voor haar door het Hof verworpen stelling dat ritten die niet voortduren (of beginnen) na 24:00 uur (maar bij voorbeeld eindigen om 22:30 uur) geen nachtrit (in de zin van art. 37 CAO) zijn, uiteengezet in haar memorie van grieven, onder 4., 5. en 6 en onder 11., 12., 14. tot en met 27. en 29, en 30, en in de pleitnotities van haar raadsman, onder 3, tot en met 10. en onder 12. tot en met 17. Die gronden dienen als hier herhaald en ingelast aangemerkt te worden, en laten zich als volgt samenvatten.
Het begrip ‘nachtrit’ is in de CAO niet gedefinieerd. In een in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk vonnis van 18 oktober 2006 is de hier voorgestane uitleg gevolgd. Dat vonnis was aan partijen bekend, toen zij opvolgende CAO's, met daarin art. 37 en zijn voorgangers, afsloten. In het verleden, vóór 1994, sprak de CAO van ‘dagdienst’, maar uit de wijziging daarvan mag niet worden afgeleid dat wat eertijds geen ‘dagdienst’ was, daarmee nu ‘nachtdienst’ c.q. een nachtrit zou zijn; zie daarvoor met name het bij memorie van grieven onder 20., 21. en 22. gestelde. Aan het (in die memorie van grieven onder 24. tot en met 27. uitgewerkte) argument dat partijen, bekend met het vonnis van 18 oktober 2006 én de reactie van (mevrouw Warta, medewerkster van) FNV, de uitleg van dat vonnis kenden en geen aanleiding vonden de tekst van art. 37 te wijzigen (en daarmee die uitleg aanvaardden), komt voor de uitleg van art. 37 (grote) betekenis toe. De uitleg waartoe Kantonrechter en Hof zijn gekomen, leidt tot het onaannemelijke resultaat dat het begrip ‘nachtritten’ geen (materiële) betekenis toekomt. De door [eiseres] aan art. 37 CAO gegeven uitleg is bovendien in overeenstemming met de Arbeidstijdenwet waarin ‘nachtdienst’ wordt gedefinieerd als een dienst waarin arbeid wordt verricht tussen 00:00 en 06:00 uur.
Hetgeen het Hof in de bestreden rechtsoverwegingen naar voren brengt, doet niet, althans onvoldoende af aan de in de vorige alinea samengevatte argumenten.
- —
In rov. 3.4.2 vat het Hof de zogeheten CAO-norm samen. Dat die norm moet worden toegepast, staat op zichzelf niet ter discussie.
- —
Het gebruik van het begrip ‘nachtrit’ heeft zelfstandige betekenis in die zin dat de regeling van art. 37 CAO alléén geldt als de rit mede na 24:00 uur voortduurt of aanvangt. Die zelfstandige betekenis van dat begrip wordt in rov. 3.4.3 ten onrechte niet aanvaard. Het door het Hof genoemde Inconvenient treedt nu eenmaal in veel sterkere mate op wanneer ook na middernacht gereden wordt.
- —
Ten onrechte ontleent het Hof in rov. 3.4.4 argumenten aan het feit dat vóór 1994 bepaalde uren als dagdienst werden aangemerkt. Het bij memorie van grieven onder 20., 21. en 22. ontwikkelde betoog weerlegt de argumenten van het Hof in deze rechtsoverweging.
- —
Het Hof had het spraakgebruik, conform de neerslag daarvan in de Arbeidstijdenwet, doorslaggevend dienen te achten.
- —
Het vonnis van 18 oktober 2006 en wat daarop (in de niet onjuist bevonden lezing van [eiseres]) is gevolgd, ondersteunen, anders dan het Hof in rov. 3.4.5 aanneemt, het door [eiseres] ontwikkelde betoog.
- —
In het licht van dat alles had, anders dan het Hof in rov. 3.4.6 doet, wel degelijk (beslissende) betekenis te worden toegekend aan het feit dat in de door FNV bepleite en door het Hof aanvaarde lezing van art. 37 CAO het gebruik van het begrip ‘nacht’ in dat artikel iedere onderscheidende betekenis ontbeert.
En:
op grond van dit middel te horen concluderen dat het de Hoge Raad behage, bij arrest, het arrest waarvan beroep te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten, kosten rechtens!
Bijlagen:
- —
het arrest waarvan beroep;
- —
het vonnis in eerste aanleg; en
- —
de aanbiedingsbrief.