Einde inhoudsopgave
Voorontwerp Insolventiewet
Artikel 3.6.14 Bewind
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2007
- Bronpublicatie:
01-11-2007, Internet 2007, www.justitie.nl (uitgifte: 01-11-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-11-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-11-2007, Internet 2007, www.justitie.nl (uitgifte: 01-11-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Algemeen
1.
Indien tot het vermogen van de schuldenaar onder bewind staande goederen behoren en zich schuldeisers ter verificatie hebben aangemeld die deze goederen onbelast met het bewind kunnen uitwinnen, zal de bewindvoerder deze goederen opeisen, onder zijn bestuur nemen en tegeldemaken, voor zover dit voor de voldoening van deze schuldeisers uit de opbrengst nodig is. Door de opeising eindigt het bewind over het goed. De opbrengst wordt overeenkomstig deze wet onder deze schuldeisers verdeeld, voor zover zij zijn geverifieerd. De bewindvoerder draagt hetgeen na deze verdeling van de opbrengst over is, af aan degene die het bewind over het goed had, tenzij de andere schuldeisers de onder bewind staande goederen onder de last van het bewind kunnen uitwinnen, in welk geval het restant overeenkomstig deze wet onder deze laatste schuldeisers verdeeld wordt.
2.
Indien zich slechts schuldeisers ter verificatie hebben aangemeld die de goederen onder de last van het bewind kunnen uitwinnen, worden deze goederen door de bewindvoerder onder die last verkocht.
3.
Buiten de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, blijven de onder bewind staande goederen buiten de boedel en wordt slechts aan de bewindvoerder uitgekeerd wat de goederen netto aan vruchten hebben opgebracht.
4.
Zodra de bewindvoerder dit verlangt, is degene die het bewind over het goed had, verplicht aan deze rekening en verantwoording af te leggen.