De zaken 16/05534 ([verdachte]), 16/05323 ([medeverdachte 2]), 16/05509 ([medeverdachte 3]), 17/00263 ([medeverdachte 5]) en 17/01703 ([medeverdachte 4]) hangen samen. In al deze zaken wordt vandaag geconcludeerd.
HR, 03-04-2018, nr. 16/05534
ECLI:NL:HR:2018:498
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-04-2018
- Zaaknummer
16/05534
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:498, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:278
ECLI:NL:PHR:2018:278, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:498
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen van 1. woningoverval en 2. poging witwassen. Falende middelen over innerlijke tegenstrijdigheid in bewijsvoering en over kwalificatie-uitsluitingsgrond witwassen. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/05323, 16/05509, 17/00263 en 17/01703.
Partij(en)
3 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/05534
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2016, nummer 23/001755-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2018.
Conclusie 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen van 1. woningoverval en 2. poging witwassen. Falende middelen over innerlijke tegenstrijdigheid in bewijsvoering en over kwalificatie-uitsluitingsgrond witwassen. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/05323, 16/05509, 17/00263 en 17/01703.
Nr. 16/05534
Mr. A.J. Machielse
Zitting: 6 februari 2018 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 26 oktober 2016 voor 1 primair: diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en 2 primair: medeplegen van poging tot witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar. Voorts heeft het hof de verbeurdverklaring van in het arrest genoemde inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen gelast, de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest nader omschreven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur doen toekomen houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het arrest innerlijk tegenstrijdig is. Het middel wijst erop dat het hof een gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 5] in de penitentiaire inrichting Almere van 10 mei 2014 niet voor het bewijs zou hebben gebruikt terwijl het anderzijds onder meer aan dat gesprek grote bewijswaarde toekent.
3.2. De steller van het middel doelt op het volgende onderdeel van de bewijsoverwegingen in het verkort arrest:
"In het dossier bevinden zich afgeluisterde telefoongesprekken, OVC-gesprekken opgenomen in de auto van de verdachte en OVC-gesprekken opgenomen tijdens bezoekmomenten van de verdachte bij [medeverdachte 5] in de gevangenis. Het hof kent aan deze gesprekken een grote bewijswaarde toe. Deze gesprekken vinden steun in meerdere verklaringen. Alle gesprekken, verklaringen en onderzoeksbevindingen die bijdragen aan de conclusie van het hof dat [medeverdachte 5], de verdachte, [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bij de overval betrokken zijn geweest, zijn opgenomen in de bewijsmiddelen die als bijlage bij dit arrest zijn gevoegd of als zodanig benoemd in deze bewijsoverweging.
- de interpretatie van de tap- en OVC-gesprekken
Het hof wijst in het bijzonder op de volgende gesprekken en zijn interpretatie daarvan.
- Een (niet voor het bewijs gebruikt) OVC-gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 5] in de PI Almere op 10 mei 2014.
In dit gesprek praten de verdachte en [medeverdachte 5] onder andere over het verkopen van glaswerk van [betrokkene 3] via internet waarbij de opbrengst ‘fifty/fifty’ wordt verdeeld. Het ophalen zou moeten plaatsvinden op 17 mei 2014. [medeverdachte 5] heeft hierover ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard, dat er spullen van hem in Wijdenes lagen en daar weg moesten omdat de woning verkocht werd, dat hij wist dat de verdachte geld nodig had, de verdachte een deel van de opbrengst zou krijgen en hij de verdachte zodoende een dienst bewees. Het hof acht het aannemelijk dat het hier ging over het verkopen door de verdachte van legale goederen van [medeverdachte 5], waaronder ook schilderijen, en dat de verdachte een deel van de opbrengst zou krijgen. Ook andere gesprekken bevestigen dit beeld."
3.3. Ik moet bekennen dat ook mij niet meteen helder voor de geest stond wat de bedoeling van het hof is geweest met deze verwijzing naar een opgenomen vertrouwelijk gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 5].
Maar het hof heeft wel overwogen dat alles wat kan bijdragen aan de conclusie dat [medeverdachte 5], verdachte, [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bij de overval betrokken waren is opgenomen in de bewijsmiddelen. Het OVC-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 5] in de penitentiaire inrichting Almere op 10 mei 2014 heeft het hof niet voor het bewijs gebruikt, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat dit gesprek geen bijdrage levert aan voormelde conclusie. Ik vermoed dat het hof deze overwegingen over dit gesprek van 10 mei 2014 heeft opgenomen tegen de achtergrond van eerdere overwegingen, die als volgt luiden:
"Voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde feit is (onder andere) van belang welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de inhoud van die afgeluisterde en opgenomen telefoon- en OVC-gesprekken.
Over de uitleg van de OVC- en tapgesprekken merkt het hof in algemene zin het volgende op.
Het hof kan meestal niet zonder meer aannemen dat gesprekken over bepaalde strafbare gedragingen gaan, als de verdachte dat ontkent. Dat kan alleen dan, als die gesprekken maar voor één uitleg vatbaar zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval als de verdachte daarin zelf met zoveel woorden zegt dat hij die strafbare gedragingen heeft gepleegd. Als dat niet zo is, zijn die gesprekken dus voor meerdere uitleg vatbaar. Dat hoeft die gesprekken niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar wel moet het hof dan voorzichtig zijn bij het geven van een interpretatie van die gesprekken. Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderling verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Bij dat onderzoek kan ook van belang zijn wat er over de deelnemers aan de gesprekken, of over anderen die in die gesprekken ter sprake komen, nog meer is gebleken. Bijvoorbeeld als is gebleken dat zij op de één of andere manier bij het strafbare feit betrokken zijn, kan dat meewegen bij de interpretatie van de gesprekken. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. Dat kan ook zo zijn als hij een verklaring over de gesprekken aflegt die niet te verifiëren is. Ook het moment waarop hij die verklaring aflegt kan van belang zijn. Zo kan een verdachte, als hij het dossier kent, zijn verklaring daarop afstemmen. Of het hof het zwijgen van de verdachte of het afleggen van een ongeloofwaardige verklaring echt in zijn nadeel laat meewegen, hangt ook af van de vraag hoeveel bewijs er tegen hem in het dossier zit. Het hof voegt hieraan nog toe dat de interpretatie van de inhoud van een gesprek (‘waar gaat dit gesprek over') niet hetzelfde is als het beoordelen van de bewijswaarde daarvan (‘wat bewijst dit gesprek?’). Zelfs als de verdachte zegt dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd, hoeft dat nog niet de waarheid te zijn. De interpretatie van de woorden van het gesprek en de betekenis van de inhoud van dat gesprek voor het bewijs zijn twee verschillende dingen. Die moeten daarom afzonderlijk worden beoordeeld."
3.4. De verwijzing naar het gesprek van 10 mei 2014 moet tegen de achtergrond van deze overwegingen worden gezien. Het hof heeft geoordeeld dat de weergave van de inhoud van dit gesprek betrouwbaar is, maar dat deze inhoud niet voor het bewijs kan worden gebezigd omdat het gaat om een dienst die verdachte aan [medeverdachte 5] zou verlenen ten aanzien van voorwerpen die legaal in het bezit van [medeverdachte 5] zouden zijn. De weergave is dus betrouwbaar maar voor het bewijs van het tenlastegelegde niet relevant en daarom ook niet opgenomen onder de gebezigde bewijsmiddelen. Overigens heb ik mij ook wel afgevraagd welk belang verdachte heeft bij deze klacht. Als men inderdaad een tegenstrijdigheid in het arrest zou constateren zou immers de gewraakte passage gewoon kunnen worden weggelaten zonder dat de bewijsvoering daaronder lijdt.2.
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt over de veroordeling voor feit 2. Het hof is eraan voorbij gegaan dat in deze zaak het omzetten van de buit van het eigen misdrijf niet wezenlijk verschilt van het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen uit eigen misdrijf.
4.2.. Als feit 1 is bewezenverklaard dat verdachte samen met anderen een echtpaar in hun woning heeft overvallen en vele kostbaarheden heeft meegenomen. Daarna is verdachte in contact getreden met de benadeelden en heeft aangeboden tegen forse vergoeding het gestolene te retourneren. Als bewijs van goede wil heeft verdachte een deel van de buit in een plastic tas aan de voordeur van de woning van het echtpaar doen hangen. Op deze laatste handelingen ziet de bewezenverklaring van feit 2 die inhoudt dat hij:
"hij in de periode van 17 april 2014 tot en met 22 april 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om voorwerpen wit te wassen, te weten
- een hoeveelheid sieraden en
- een consoleklok in boulle-stijl en
- een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
- schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
- een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
- een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
- een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscène) en
- een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
- een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [betrokkene 3]) en
- een collectie judaica zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
- een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
- een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
- een zilveren filigrein bruidskistje en
- een rococo bronzen Menora en
- zilveren bekertjes en schaaltjes en
- een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
- een collectie van 26 kleine stuks zilveren speelgoed en
- antieke zilveren breipenhouders en
- een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
- een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
- een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
- een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
- een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
- zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van G. Haspel te Antwerpen) en
- zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
- een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
- een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
- een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren) en
- zilveren tafelkandelaars en
- 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
- zilveren tafelkandelaars (laag model) en
- een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel,
door die voorwerpen om te zetten, terwijl hij en zijn mededader wisten, dat voornoemde voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
- een plastic tas, inhoudende een hoeveelheid sieraden en foto’s en een familieboek (zijnde goederen die bij hetzelfde misdrijf zijn buitgemaakt als bovengenoemde goederen) aan de voordeur van de woning van die fam. [van betrokkene 1] heeft gehangen en
- brieven aan die familie [van betrokkene 1] over het tegen een vergoeding overdragen van bovengenoemde goederen heeft bezorgd, teneinde een geldbedrag van 300.000 te ontvangen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
4.3. Strafbaarstelling van witwassen beschermt de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde. Blijkens de wetsgeschiedenis wordt voor de invulling van 'omzetten' aangesloten bij het normale spraakgebruik. «Omzetten» wordt door Van Dale omschreven als: (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Het gaat om bijvoorbeeld vervanging, ruil, investering, waardoor de betrokkene een ander voorwerp verkrijgt dat het voordeel uit het oorspronkelijke misdrijf belichaamt. Het verhullen in artikel 420bis Sr omvat ook het verhullen van degene die het door criminaliteit verkregen voorwerp voorhanden heeft. Doel van dat verhullen is om de criminele opbrengst buiten het zicht van politie en justitie te houden en de criminele opbrengsten veilig te stellen.3.Als voorwerpen die onmiddellijk afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf worden omgezet in andere voorwerpen doet zich een automatische samenval van strafbaarheid van het bronmisdrijf en het witwassen zich gewoonlijk niet voor.4.
Maar in een bijzonder geval kan het 'omzetten' van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen onder zulke omstandigheden plaatsvinden dat er geen wezenlijk verschil bestaat met gevallen waarin een verdachte voorwerpen verwerft of voorhanden heeft als gevolg van eigen misdrijf. Van zo een bijzonder geval zal in de regel sprake zijn wanneer geld dat onmiddellijk van eigen misdrijf afkomstig is op de eigen bankrekening wordt gestort. Maar wanneer men vervolgens dat geld weer van die rekening afhaalt en aanwendt voor het doen van uitgaven of betaling van schulden is er weer wel sprake van witwassen door omzetten.5.
4.4. Het lijdt mijns inziens geen twijfel dat het verkopen van de door eigen misdrijf verworven buit een 'omzetten' van de voorwerpen met criminele herkomst oplevert. De prijs die men voor die voorwerpen krijgt is immers niet meer een "onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerp". In zo'n geval is de rechter niet verplicht om bij veroordeling de kwalificatie van witwassen nader te motiveren. Als dat geldt voor het voltooide delict is hetzelfde van toepassing voor de strafbare poging.
4.5. In hoger beroep heeft de advocaat van verdachte ter terechtzitting van 4 oktober 2016 het woord gevoerd. Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting heeft de advocaat de nadruk gelegd op de ontkenning van daderschap van verdachte aan feit 1. Terloops heeft de advocaat zich laten ontvallen dat verdachte wel een bijdrage heeft geleverd aan de poging van de daders van de overval om de buit te verkopen en dat verdachte daarvoor kan worden veroordeeld. Op geen enkele wijze is bij pleidooi aandacht geschonken aan de mogelijkheid dat verdachte wel voor feit 1 zou worden veroordeeld en aan de vraag welke consequenties dit zou kunnen hebben voor de kwalificatie van feit 2, indien bewezen. In de schriftuur wordt alleen maar gesteld dat in dit geval sprake is van een situatie waarin het omzetten van de voorwerpen niet wezenlijk verschilt van het verwerven of voorhanden hebben daarvan en wordt aan het hof verweten dat het niet heeft gemotiveerd waarom er desalniettemin een veroordeling voor witwassen kan volgen, maar voor het hof bestond er geen enkele aanleiding om daaraan een woord te wijden. De verdediging heeft niet gezinspeeld op deze mogelijkheid. Voorts kan niet gezegd worden dat een veroordeling voor het meedoen aan de overval automatisch ook de poging tot witwassen zoals in feit 2 tenlastegelegd met zich brengt. Integendeel, verdachte heeft na de overval nog verschillende stappen moeten zetten om een begin van uitvoering met het omzetten te kunnen maken.
Ik heb mij nog afgevraagd of het feit dat verdachte de gedupeerden heeft benaderd in het kader van dat omzetten een factor is die aan een veroordeling voor witwassen in de weg staat. De buit keert immers terug bij de rechthebbenden, zij het op bepaalde, voor hen nadelige condities. Maar ik beantwoord deze vraag negatief. Witwassen is strafbaar gesteld vanwege de gevaren voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. De witwasser wil de criminele herkomst verbergen voor politie en justitie en de opbrengst veilig stellen. Dat kan ook door de buit weer aan te bieden aan de gedupeerden en hen daarvoor te laten betalen. Ook dan wordt de buit omgezet in moeilijker te traceren geld. Dat de werkwijze om de buit weer aan te bieden aan de gedupeerden voor dezen verkieslijker zal kunnen zijn dan het nooit meer kunnen beschikken over deze voorwerpen - met wellicht grote emotionele waarde - doet daaraan niet af. Het belang van de gedupeerden staat bij witwassen niet prominent vooraan.
Het middel faalt.
5. Beide middelen falen. Het eerste middel kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑02‑2018
HR 20 mei 2014, NJ 2014, 381 en 382 m.nt. Keulen; HR 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:169.
HR 26 oktober 2010, ECLI:N:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655 m.nt. Keijzer.
HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 m.nt. Keijzer.
HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, NJ 2014/303 m.nt. Keijzer; HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2014/500 m.nt. Keijzer. Zie ook nog HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2527 en NLR 7/420bis.