Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/7.8
7.8 De vraagstelling aan de deskundige
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS597561:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie onder meer Jan Crijns, Patrick van der Meij & Jeroen ten Voorde (2010) p. 533 e.v.; Susan Haack (2005) p. 70-72; Mike Redmayne (1998) 1076-1078. Vergelijk ook A.P.A. Broeders (2010) p. 494 e.v. over het onbegrip van rechters over de conclusies van forensische deskundigenrapportages.
Idem A.J. Van (2003) p. 105 e.v. Vergelijk ook G. de Groot (2008) p. 480-482.
Aldus G. de Groot (2008) p. 455-456.
Door de aan de Vrije Universiteit verbonden Interdisciplinaire Werkgroep Medische Deskundigen. Zie www.rechten.vu.nl/onderzoek/iwmd/vraagstelling. De standaard is toegespitst op causaal verband bij ongeval. Ook in bestuursrechtelijke procedures, bijvoorbeeld WAO-zaken, zijn standaardvraagstellingen ontwikkeld.
Of deze wellicht al bestaan, is mij niet bekend.
Parlementaire geschiedenis nieuw bewijsrecht (1988) p. 318 e.v. Vergelijk G. de Groot (2008) p. 132.
Een dergelijk mondeling overleg tussen rechter, partijen en deskundige is ook bepleit door B. van den Berg (1999) p. 388.
Niet alleen de persoon van de te benoemen deskundige moet ervoor zorgen dat het deskundigenbericht daadwerkelijk een bijdrage aan de waarheidsvinding levert. Het is minstens zo belangrijk dat de rechter een goede vraagstelling aan de deskundige voorlegt. Een goede vraagstelling is een vraagstelling die het mogelijk maakt dat een zodanig deskundigenbericht wordt uitgebracht dat de rechter op basis daarvan in staat is de feiten op correcte wijze vast te stellen.
In de literatuur wordt erop gewezen dat dit laatste hoe dan ook problematisch is, omdat rechter en deskundigen niet dezelfde taal spreken. Niet alleen heeft de deskundige soms onvoldoende zicht op de juridische inbedding van de vraagstelling; vooral ontbreekt het de rechter ook aan voldoende (wetenschappelijke) kennis om een deskundigenbericht goed te begrijpen. Om die reden is regelmatig bepleit dat de rechter zich schoolt op het gebied van, bijvoorbeeld, medische expertise.1
Minstens zo belangrijk als een goed begrip van de deskundigenrapportage is een goed begrip, ook door de rechter zelf, van de vraagstelling die aan de deskundige wordt voorgelegd. In de praktijk blijkt dat een gebrekkige vraagstelling — of: een vraagstelling die door de deskundige anders wordt geïnterpreteerd dan de rechter haar bedoelde — nog al eens de reden is dat een deskundigenbericht niet beantwoordt aan de verwachtingen.2 In de inleiding is geschetst welke situaties zich hier kunnen voordoen: de antwoorden van de deskundige sluiten niet aan op de vraagstelling, de antwoorden zijn voor meerdere interpretaties vatbaar of het deskundigenbericht sluit niet aan bij de argumenten die partijen in de procedure naar voren hebben gebracht.
Een gebrekkige vraagstelling kan er ook toe leiden dat een deskundigenbericht wordt uitgebracht waarop partijen veel kritiek naar voren brengen, al dan niet gesteund door zelf ingewonnen partijdeskundigenberichten. De reden dat het voor de rechter moeilijk is om een goede vraagstelling te maken, is gelegen in een gebrek aan kennis op het terrein waarop het deskundigenbericht wordt ingewonnen. Hier toont zich wederom een aspect van de deskundigenparadox: het opstellen van een vraagstelling vraagt deskundige kennis, waarover de rechter nu juist niet beschikt.
Verondersteld zou kunnen worden dat aan dit probleem tegemoet kan worden gekomen doordat de rechter de vraagstelling eerst in concept aan partijen voorlegt.
Dit is niet wettelijk voorgeschreven, maar wel vaste praktijk. Aanvullende voorstellen van partijen met betrekking tot de concept-vraagstelling vormen echter geen garantie voor een goede vraagstelling; ook partijen en hun raadslieden worden met de deskundigenparadox geconfronteerd. Overigens is het in het algemeen wel aan te bevelen dat de rechter voorstellen voor met name een uitbreiding van de vraagstelling, overneemt.3 Hiermee wordt het vertrouwen van partijen in het uit te brengen deskundigenbericht vergroot. Tevens wordt de kans verkleind dat de rechter in de vraagstelling zaken over het hoofd ziet.
De beste waarborg tot verbetering van de kwaliteit van de vraagstelling aan de deskundige en om te ontkomen aan de deskundigenparadox, is om al bij de opstelling van de vraagstelling te zorgen voor deskundige inbreng. Dit kan op verschillende manieren worden vormgegeven.
Als het gaat om terreinen waarop bij herhaling — op min of meer vergelijkbare punten — deskundige kennis wordt ingewonnen, kan in nauwe samenwerking tussen juristen en deskundigen, een vraagstelling worden ontwikkeld. Op deze wijze is voor letselschade-zaken een standaard-vraagstelling ontwikkeld 4 De ervaringen met deze vraagstelling lijken positief; er is minder aanleiding voor misverstanden over en weer. Het zou daarom aanbeveling verdienen dat ook op andere gebieden waar regelmatig vergelijkbare expertise wordt ingewonnen, bijvoorbeeld bij de waardering van bedrijven in het kader van een boedelscheiding, dergelijke standaarden worden ontwikkeld 5
Een andere manier om te zorgen voor deskundige inbreng bij het opstellen van de vraagstelling is om de in het concrete geval te benoemen deskundige daarbij te betrekken. Een voorafgaand overleg tussen rechter, partijen en deskundige, in de vorm van een zogenoemde programmeringscomparitie, is bepleit bij de invoering van het nieuwe bewijsrecht. Zij is toen niet overgenomen, omdat het de rechter teveel tijd zou kosten.6 Toch zijn er goede argumenten voor een dergelijke comparitie.7 Het belangrijkste argument is dat het vanwege het gegeven dat de rechter in beginsel de bevindingen van de deskundige zal overnemen, uiterst belangrijk is om al vóór de benoeming van de deskundige misverstanden en onduidelijkheden te voorkomen. Communicatie tussen rechter en deskundige ná het deskundigenbericht is, hoewel dit uiteraard ook nuttig kan zijn (zie paragraaf 7.9), eigenlijk mosterd na de maaltijd. De deskundige heeft dan zijn conclusies al getrokken en het maken van aanpassingen daarin zal in het algemeen op processuele complicaties stuiten. Wat dat betreft zal een programmeringscomparitie, in aanwezigheid van partijen en eventuele eigen partijdeskundigen, een minstens zo belangrijke rol kunnen vervullen als een comparitie waarop de deskundige zijn rapportage toelicht (art. 194 lid 5 Rv).
Hierbij is te bedenken dat de deskundigenparadox impliceert dat het voor de rechter lastig is om te voorzien dat de vraagstelling bij de deskundige op problemen zal stuiten; pas ná het deskundigenbericht komt dit aan het licht. Daarom zou de rechter in gevallen waar dat nodig is, al vooraf bij de deskundige moeten nagaan of de vraagstelling helder is en kan leiden tot antwoorden waarmee de rechter uit de voeten kan.
Een derde methode om de kwaliteit van de vraagstelling te verbeteren is de vraagstelling eerst aan een deskundige voor te leggen. Dit zou kunnen plaatsvinden door deskundigen als lekenrechters aan de rechtspraak te laten deelnemen. Het resultaat zou in de buurt komen van arbitrale colleges, waarin juristen en inhoudelijke experts tezamen rechtspreken. Een minder ingrijpend voorstel is de rechter de mogelijkheid te geven de vraagstelling eerst voor te leggen aan een expert, bijvoorbeeld iemand die afkomstig is uit de beroepsvereniging van de betrokken deskundigen.