CRvB, 26-11-2018, nr. 16/1701 WIA-W
ECLI:NL:CRVB:2018:3746
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
26-11-2018
- Zaaknummer
16/1701 WIA-W
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2018:3746, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 26‑11‑2018; (Wraking)
- Vindplaatsen
USZ 2019/25
JB 2019/23
Uitspraak 26‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om wraking.
16/1701 WIA-W
Datum beslissing: 26 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 maart 2016, 15/2275, in een geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Bij brieven van 22 augustus 2018 heeft de Raad partijen bericht dat het hoger beroep zal worden behandeld ter zitting van 10 oktober 2018 door de rechter A.I. van der Kris (behandelend rechter).
Bij brief van 26 september 2018 heeft de Raad verzoeker onder meer bericht dat zijn verzoek om een medisch dan wel financieel deskundige te benoemen zal worden besproken ter zitting van 10 oktober 2018.
Bij brief van 28 september 2018 heeft verzoeker zijn verzoek om benoeming van een deskundige herhaald. Bij brief van 5 oktober 2018 heeft verzoeker onder meer te kennen gegeven dat ten onrechte nog niet is overgegaan tot benoeming van een deskundige en heeft hij verzocht om hierover alsnog een beslissing te nemen. Verder heeft hij verzocht om een machtiging van de gemachtigde die namens het Uwv zal verschijnen ter zitting.
Tijdens de behandeling ter zitting op 10 oktober 2018 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter. Verzoeker heeft dit verzoek bij brieven van 10 oktober 2018 en 11 oktober 2018 toegelicht.
De behandelend rechter heeft op 15 oktober 2018 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en meegedeeld niet te berusten in het verzoek. Op deze brief heeft verzoeker bij brief van 19 november 2018 gereageerd.
Verzoeker heeft bij brief van 18 november 2018 verzocht om wraking van E.J.M. Heijs, voorzitter van de wrakingskamer. Bij mondelinge beslissing van 19 november 2018 is bepaald dat dit verzoek niet in behandeling wordt genomen, waarna vervolgens op diezelfde datum het verzoek om wraking van de behandelend rechter ter behandeling op zitting aan de orde is gesteld. Verzoeker is niet verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking het volgende ten grondslag gelegd. In deze zaak is er aanleiding voor benoeming van een deskundige. Voorafgaand aan de zitting had het verzoek daartoe beoordeeld moeten zijn, wat de behandelend rechter heeft nagelaten. Hieruit blijkt volgens verzoeker van partijdigheid van de behandelend rechter. Daarnaast heeft verzoeker naar voren gebracht dat de behandelend rechter ten onrechte heeft nagelaten om aan de gemachtigde van het Uwv een machtiging te vragen. Verder heeft de behandelend rechter het door hem op 10 oktober 2018 om 17:06 uur digitaal ingediende verzoek om vergoeding van proceskosten ten onrechte niet willen ontvangen. Ook uit deze feiten en omstandigheden blijkt volgens verzoeker dat de behandelend rechter partijdig is.
3. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en van 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625).
3.1.
De beslissingen om voorafgaand aan een zitting vooralsnog geen deskundige te benoemen en geen machtiging te vragen aan een gemachtigde van een bestuursorgaan, zijn zogeheten procedurele beslissingen. Dergelijke beslissingen kunnen als zodanig nooit grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.2.
Gelet op 3.1 kan wat verzoeker heeft aangevoerd over de daar genoemde procedurele beslissingen geen grond vormen voor wraking.
3.3.
Verzoeker heeft op 10 oktober 2018 om 17:06 uur op digitale wijze verzocht om vergoeding van de op die dag in verband met de zitting gemaakte reiskosten. Op dat moment was het onderzoek ter zitting geschorst, gelet op het bepaalde in artikel 8:16, vijfde lid, van de Awb. Van een door de behandelend rechter niet in behandeling willen nemen van een verzoek, wat daar verder ook van zij, kon daarom geen sprake zijn.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Gelet op de door verzoeker gebruikte argumenten, in combinatie met het gegeven dat hij uit eerdere van hem behandelde wrakingsverzoeken bekend is dat het wrakingsinstrument niet is bedoeld voor het aanvechten van procedurele beslissingen (beslissingen van 8 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9815, 28 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1520 en 4 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2644), wordt geconcludeerd dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid wrakingsverzoeken in te dienen. Er is dan ook aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te beslissen dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om wraking van de behandelend rechter af;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordtgenomen.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.T. van den Corput enJ.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J.M.M. van Dalen
md