CRvB, 04-08-2015, nr. 13-5824-WW-W
ECLI:NL:CRVB:2015:2644
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
04-08-2015
- Zaaknummer
13-5824-WW-W
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:2644, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 04‑08‑2015; (Wraking)
Uitspraak 04‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om wraking. Geen sprake van vooringenomenheid van de rechter. De Raad bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
Partij(en)
13/5824 WW-W
Datum uitspraak: 4 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
19 september 2013, 12/1605 in het geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Bij brief van 4 maart 2015 is verzoeker geïnformeerd dat zijn hoger beroep op 2 april 2015 ter zitting zal worden behandeld en is hij uitgenodigd daarbij aanwezig te zijn.
Bij brieven van 22 maart 2015 heeft verzoeker verzocht de behandeling van zijn hoger beroep uit te stellen en die behandeling op een later tijdstip te laten plaatsvinden tegelijk met de behandeling van de bij de Raad aanhangige hoger beroepen van verzoeker die zijn geregistreerd onder de nummers 15/330 WWB, 15/1111 WW, 15/1230 WIA en 15/1247 ZW.
Bij brief van 23 maart 2015 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat de Raad uit de brief van verzoeker niet heeft kunnen afleiden dat sprake is van gewichtige redenen voor uitstel van de behandeling van het hoger beroep en dat daarom geen termen aanwezig worden geacht om dat verzoek in te willigen.
Bij brief van 25 maart 2015 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat de Raad het verzoek om gevoegde behandeling met andere zaken van verzoeker afwijst.
In reactie hierop heeft verzoeker bij brief van 27 maart 2015 verzocht om wraking van de behandelend rechter mr. B.M. van Dun.
Op 30 maart 2015 heeft verzoeker nadere stukken ingezonden.
Mr. Van Dun heeft op 2 april 2015 schriftelijk op het verzoek gereageerd, meegedeeld dat zij niet in de wraking berust en dat zij de behandeling van het verzoek ter zitting niet zal bijwonen.
Op 8 april 2015, 9 april 2015 en 22 april 2015 heeft verzoeker opnieuw nadere stukken ingediend, gereageerd op de schriftelijke reactie van mr. Van Dun, een verzoek om schadevergoeding ingediend en een verzoek om wraking van mr. E.J.M. Heijs, lid van de wrakingskamer, ingediend.
Het verzoek om wraking van mr. Heijs is bij mondelinge uitspraak van 22 april 2015 afgewezen, waarna vervolgens op diezelfde datum de behandeling van het verzoek om wraking van mr. Van Dun heeft plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen. Mr. Van Dun is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2. Verzoeker heeft aan het verzoek om wraking van mr. Van Dun ten grondslag gelegd dat zij ten onrechte het verzoek om gevoegde behandeling van de zaak 13/5824 met vier andere zaken van verzoeker waarin hoger beroep aanhangig is, heeft afgewezen. Ter zitting heeft hij dit standpunt nader toegelicht, waarbij hij er ook op heeft gewezen dat voeging van de zaken voor hem een besparing van kosten zou kunnen opleveren, omdat hij dan niet voor iedere zaak apart voor de behandeling ter zitting hoeft te reizen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Dat de bestuursrechter bij hem aanhangige zaken gevoegd kan behandelen, betekent niet dat hij daartoe op verzoek van een partij ook moet overgaan. Het is aan de rechter om te beslissen of voeging van zaken in een voorkomend geval aangewezen is. Van deze bevoegdheid heeft mr. Van Dun gebruik gemaakt. Zoals ook blijkt uit de brieven van
23 maart 2015 en 25 maart 2015 en zoals ook is toegelicht in de schriftelijke reactie van
mr. Van Dun is de beslissing genomen door een rechter en doet de griffier, conform de gebruikelijke gang van zaken, (slechts) mededeling van die beslissing aan partijen in het geding. Dat de beslissing niet door een rechter (en een griffier) is ondertekend maakt dat niet anders.
4.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 18 april 2011, ECLI:NL:CRVB:BQ2072) dat wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen, zoals een beslissing over bijvoorbeeld gevoegde behandeling. Procedurele beslissingen kunnen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als daaruit zou blijken van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissingen heeft genomen. Daarvan is, zoals eigenlijk ook blijkt uit de motivering van het verzoek en de ter zitting door verzoeker gegeven toelichting, in dit geval geen sprake. Het verzoek om wraking moet daarom worden afgewezen.
4.3.
Voor behandeling van het verzoek om schadevergoeding bestaat in deze procedure geen ruimte, zodat - wat er verder ook van het verzoek zij - in deze uitspraak geen beslissing op dat verzoek zal worden genomen.
5. Gelet op de aanleiding voor de indiening van het wrakingsverzoek en de door verzoeker gebruikte argumenten, in combinatie met het gegeven dat verzoeker uit eerdere van hem behandelde wrakingsverzoeken bekend is dat het wrakingsinstrument niet is bedoeld voor het aanvechten van procedurele beslissingen, wordt geconcludeerd dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid wrakingsverzoeken in te dienen. Er is dan ook aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te beslissen dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
6. Nu het verzoek wordt afgewezen is er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt
genomen.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en E.J.M. Heijs en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C. Moustaine
GdJ