Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/260
260 Dwaling voor rekening van dwalende
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691751:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1930, NJ 1996/300 (Hoog Catharijne) en HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1046, NJ 2020/257 met nt. Jac. Hijma (rentederivaat).
O.m. HR 10 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2629, NJ 1998/666 met nt. WMK (Offringa/Vinck) en HR 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2885, NJ 2018/223 met nt. Jac. Hijma (Woonboerderij). Zie over de verplichting tot ‘preventief’ inlichten HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3424, NJ 2017/35 met nt. Jac. Hijma (Inbev/Van der Valk); over dwaling ingeval van renteswaps A-G M.H. Wissink vóór ECLI:NL:HR:2019:1046, NJ 2020/257 met nt. Jac. Hijma; zie ook Valk 2010a.
Een afbakening ten opzichte van de situatie van art. 6:258 BW (W.L. Valk, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:228 BW).
Zie bijv. Hof Arnhem-Leeuwarden 2 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10234, r.o. 5.7.
W.L. Valk, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:228 BW. Dit probleem doet zich niet voor als verweerder een beroep doet op dwaling en eiser gemotiveerd verweer voert.
Was het beroep op dwaling het enige verweer van verweerder, dan zal de vordering worden toegewezen.
Staat dwaling op de a, b of c grond van art. 6:228 BW vast, dan rechtvaardigt dat het rechtsgevolg van dwaling, de vernietiging, maar de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de dwaling voor rekening van verweerder behoort te blijven (art. 6:228 lid 2 BW). De stelplicht en bewijslast van deze gezichtspunten rusten op eiser. Verweerder die door het doen van onderzoek een bepaalde stand van zaken had behoren te kennen, kan worden tegengeworpen dat een eventuele dwaling op grond van art. 6:228 lid 2 BW voor zijn rekening blijft.1 Overigens verzetten de redelijkheid en billijkheid zich er in het algemeen tegen dat eiser, ter afwering van een beroep op dwaling, aanvoert dat verweerder het ontstaan van de dwaling mede aan zichzelf heeft te wijten (een contra-bevrijdend verweer); de mededelingsplicht prevaleert in beginsel boven de onderzoeksplicht.2 De dwaling blijft ook voor rekening van de dwalende indien de dwaling uitsluitend een toekomstige omstandigheid betreft; een omstandigheid die niet reeds besloten lag in de feiten en omstandigheden bij de totstandkoming van de overeenkomst.3
Valk betoogt op grond van de formulering van art. 6:228 lid 2 BW: ‘De vernietiging kan niet worden gegrond op …’ dat verdedigd kan worden dat de dwalende ook stelplicht heeft ter zake van de afwezigheid van een uitsluitend toekomstige omstandigheid.4 Dat zou impliceren de rechter indien de dwalende dit extra vereiste niet vermeldt ook ambtshalve tot afwijzing van een beroep op dwaling kan komen en dat de rechter deze regel ook moet toepassen wanneer de wederpartij van de dwalende zich niet uitdrukkelijk op deze bepaling heeft beroepen.5 N.m.m. zouden dan de twee nevengeschikte elementen van lid 2 (uitsluitend toekomstige omstandigheid en de gezichtspunten) bewijsrechtelijk verschillend worden toegepast. Nu de reactie van eiser op grond van de gezichtspunten in de rechtspraak gekwalificeerd wordt als een (contra)bevrijdend verweer (stelplicht en bewijslast van de gezichtspunten rusten op eiser), geef ik ingeval van een beroep op een toekomstige omstandigheid de voorkeur aan de kwalificatie van bevrijdend verweer. Ook wanneer de dwalende de afwezigheid van een uitsluitend toekomstige omstandigheid vermeldt, trekt hij daarmee geen bewijslast naar zich toe.
Sprongbeslissing indien de rechter van oordeel is dat de dwaling voor rekening van de dwalende moet blijven
De rechter hoeft de feitelijke grondslag van het dwalingsverweer niet te beoordelen indien het contra-bevrijdend verweer van eiser (een beroep op art. 6:228 lid 2 BW) gehonoreerd kan worden; de rechter kan dan in het midden laten of sprake is van dwaling. In het geval eiser met succes een beroep doet op het feit dat een eventuele dwaling voor rekening van verweerder dient te blijven, hoeft de rechter de feitelijke grondslag van het dwalingsverweer niet te beoordelen. De rechter gaat over tot de beoordeling van de feitelijke grondslag van de vordering van eiser.6