Einde inhoudsopgave
Relativiteit, causaliteit en toerekening van schade (R&P nr. CA21) 2019/5.3.1
5.3.1 Inleiding
D.A. van der Kooij, datum 01-08-2019
- Datum
01-08-2019
- Auteur
D.A. van der Kooij
- JCDI
JCDI:ADS583945:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Voetnoten
Voetnoten
Ik neem hier de door Van Nispen 2018, nr. 8 gehanteerde term ‘impliceren’ over. Vgl. ook zijn dissertatie (Van Nispen 1978) waarin Van Nispen spreekt (bijv. p. 4) van de door art. 1401 (oud) BW gesanctioneerde rechtsplichten en van rechtsplichten waarnaar art. 1401 (oud) BW verwijst.
In Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015, nr. 153 wordt, naar het lijkt, anders betoogd; volgens deze auteurs zou in dit verband art. 6:162 BW ook een rol spelen. Mijns inziens regelt laatstgenoemd artikel slechts de schadevergoedingsremedie.
Blijkens art. 3:326 BW heeft art. 3:296 BW buiten het vermogensrecht overeenkomstige toepassing voor zover de aard van de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet.
De Hoge Raad heeft in HR 14 maart 1958,NJ 1961/570 (Spitfire) – mijns inziens te categorisch – geoordeeld dat over een inbreuk op een subjectief recht alleen kan worden geklaagd door een drager van dat recht. In HR 26 mei 2000,NJ 2000/671 m.nt. D.W.F. Verkade (Cassina/Jacobs Meubelen) lijkt hij meer ruimte te laten voor een aanspraak op grond van de schending van een subjectief recht van een ander. Zie nader nr. 685.
Vgl. ook Asser/Rutten 4-III 1983, p. 135. Rutten betoogde dat aan de Schutznormleer bij de categorie rechtsinbreuk geen behoefte bestaat. Rutten verwees daarbij naar Smits 1938, p. 446, 447 die erop wees dat het eerste ontwerp voor het BGB in § 823 lid 1 bepaalde dat een rechtsinbreuk slechts de rechthebbende aanspraak geeft op schadevergoeding en eerst in het tweede ontwerp in § 823 lid 2 de regel was opgenomen die de aanspraak op schadevergoeding in het geval van de overtreding van een wetsvoorschrift beperkte aan de hand van de strekking van het wetsvoorschrift; de notie dat een rechtsinbreuk naar haar aard relatief is ging aldus ook in het BGB vooraf aan de gedachte dat aansprakelijkheid dient te worden beperkt aan de hand van de strekking van de geschonden norm.
Zie in het bijzonder nr. 681 en 685.
Zie hierover nader § 7.3.3.
257. Art. 6:162 lid 2 BW impliceert een groot aantal rechtsplichten door als onrechtmatig aan te merken een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.1 Evenmin als voor de nakoming van contractuele verplichtingen kent ons burgerlijk wetboek een bijzondere bepaling over de aanspraak op nakoming van dergelijke rechtsplichten. Naar ik meen, wordt deze aanspraak rechtstreeks aan het subjectieve recht, de wet of het ongeschreven recht ontleend.2 De secundaire aanspraak op schadevergoeding in het geval van een rechtsinbreuk en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, volgt uit art. 6:162 lid 1 BW. De rechtsvordering voor de verwezenlijking van deze materiële aanspraken wordt gegeven door art. 3:296 BW.3
258. Evenals bij de verplichtingen uit overeenkomst laten zich bij de door art. 6:162 lid 2 BW geïmpliceerde rechtsplichten de vragen onderscheiden, enerzijds, of bedoeld is om ter zake van een bepaalde rechtsplicht aan een of meer personen een aanspraak op nakoming en/of schadevergoeding te geven en, anderzijds, welke persoon of personen met de rechtsplicht beoogd zijn te beschermen. Voor de drie onrechtmatigheidscategorieën geldt het volgende.
Rechtsinbreuk
259. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan alleen de rechthebbende aan een subjectief recht aanspraken ontlenen.4 Mogelijk is om te zeggen dat een subjectief recht slechts de rechthebbende beoogt te beschermen en dat hieruit volgt dat slechts de rechthebbende aan een subjectief recht aanspraken kan ontlenen. Ook zou men kunnen zeggen dat het slechts door de rechthebbende ontlenen van aanspraken aan een subjectief recht een ‘diepere’ oorzaak heeft – net zoals bij verplichtingen uit overeenkomst – die gelegen is in het wezen van het subjectieve recht.5 Wat precies de grond ervoor is dat alleen de rechthebbende aanspraken aan een subjectief recht ontleent, is naar ik meen niet van belang. Er zijn namelijk, voor zover ik heb kunnen nagaan, geen subjectieve rechten die een ander dan de rechthebbende beogen te beschermen. In hoofdstuk 15 zal ik betogen dat onder omstandigheden schade zich kan verplaatsen van de rechthebbende naar een derde en om die reden soms ook een derde aan een rechtsinbreuk een aanspraak op schadevergoeding kan ontlenen.6
Normen van ongeschreven recht
260. In het geval van normen van ongeschreven recht geldt mijns inziens als uitgangspunt dat degene die met de norm beoogd is te beschermen, dus degene wiens belang de normadressaat had dienen te ontzien,7 aanspraak kan maken op nakoming van de norm en op schadevergoeding in het geval van schending van die norm. Dit is zozeer vanzelfsprekend dat in de literatuur hieraan geen aandacht wordt besteed en dit, voor zover mij bekend, ook vrijwel nooit onderwerp van geschil is. Evenals in de casus van Radio Modern/Edah is bij deze normen van ongeschreven recht sprake van een zekere wederkerigheid tussen normadressaten: eenieder is immers gehouden zich te gedragen zoals volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Mijns inziens draagt deze wederkerigheid eraan bij dat vanzelf spreekt, dat degene die met een norm van ongeschreven recht beoogd is te beschermen, ook aanspraak heeft op gedrag conform die norm en op schadevergoeding in het geval van schending van die norm. Niet altijd kan degene die met de ongeschreven norm beoogd is te beschermen aanspraak maken op nakoming van de norm en op schadevergoeding in het geval van de schending van die norm. In nr. 330 zal blijken dat wanneer een ongeschreven norm in wezen volledig is gebaseerd op een wettelijk normenstelsel terwijl dat wettelijke normenstelsel niet voor belanghebbenden een aanspraak op de voorgeschreven gedraging wil vestigen, ook de schending van die ongeschreven norm niet zo’n aanspraak vestigt.
Wettelijke verplichtingen
261. Wettelijke verplichtingen nemen in dit verband een bijzondere plaats in. Evenals de in de vorige paragraaf behandelde contractuele verplichtingen, ontstaan wettelijke verplichtingen door een rechtshandeling. Meer nog dan bij contractuele verplichtingen, kan bij wettelijke verplichtingen een discrepantie bestaan tussen, enerzijds, de bedoeling om aan bepaalde personen een aanspraak te geven op gedrag conform de wettelijke verplichting en, anderzijds, de met die verplichting beoogde bescherming. In het navolgende bespreek ik hetgeen de driemanschapstoelichting hierover vermeldt (§ 5.3.2), geef ik een overzicht van opvattingen in de literatuur (§ 5.3.3) en behandel ik jurisprudentie waarin is geoordeeld dat geen aanspraak aan de geschonden norm ontleend kan worden (§ 5.3.4). Vervolgens geef ik een nadere analyse van de voorwaarden waaronder aan wettelijke verplichtingen aanspraken kunnen worden ontleend (§ 5.3.5).