Ik zal onder 9 nog nader bespreken of er andere dan de uitdrukkelijk in de bewezenverklaring genoemde verdichtsels zijn. Die kunnen in aanmerking worden genomen, indien in navolging van mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2013:964) ervan uit wordt gegaan dat de woorden samenweefsel van verdichtsels mede feitelijke betekenis hebben.
HR, 10-06-2014, nr. 12/04390
ECLI:NL:HR:2014:1366
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-06-2014
- Zaaknummer
12/04390
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1366, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑06‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:515, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:515, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1366, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑10‑2013
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0263
Uitspraak 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Samenweefsel van verdichtsels, art. 326 Sr. Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld a.b.i. art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer. De bewezenverklaring, v.z.v. inhoudende dat verdachte betrokkene door een samenweefsel van verdichtsels, te weten dat hij bedrieglijk in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar van een personenauto en deze personenauto ter verkoop heeft aangeboden en een tenaamstelling van de personenauto heeft overhandigd, heeft bewogen tot afgifte van geld kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet uit ’s Hofs bewijsvoering worden afgeleid.
Partij(en)
10 juni 2014
Strafkamer
nr. 12/04390
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 september 2012, nummer 23/000372-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te laten berechten en af te doen, voor zover het betreft de beslissingen van het Hof inzake feit 2 (zaak A) en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van feit 2 in zaak A wat betreft het onderdeel dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels onvoldoende is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is, voor zover in cassatie van belang, bewezenverklaard dat:
"Zaak A:
1 primair:
hij in de periode van 11 juni 2011 tot en met 1 augustus 2011 op na te noemen plaatsen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- van [betrokkene 1] en/of Garagebedrijf [A], op 11 juni 2011 in de gemeente Alkmaar een personenauto Mercedes Benz E280 CDI
- (...)
2:
hij omstreeks 22 juni 2011 te Arkel, gemeente Giessenlanden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 14.300 euro, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als rechtmatige eigenaar van een personenauto (Mercedes E280 CDI) en deze personenauto ter verkoop aangeboden en een tenaamstelling van de personenauto overhandigd, waardoor [betrokkene 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van zaak A feit 1 primair
1. Een proces-verbaal met nummer PL1OFR 2011070022-1 van 24 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 32 tot en met 40). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben eigenaar van garagebedrijf [A] (het hof begrijpt: gelegen aan de [a-straat 1] te Alkmaar). Op 11 juni 2011 heb ik een auto verkocht aan een man, genaamd [verdachte], geboortedatum [geboortedatum] 1966. Het betreft een Mercedes Benz E280 CD1 met kenteken [AA-00-BB]. [verdachte] zou een bedrag van € 29.950,00 voor deze auto betalen. Hiervoor heeft [verdachte] ook een offerte getekend. [verdachte] heeft mij toegezegd dat hij het bedrag zo snel mogelijk via de bank zou overmaken. Dit is overigens tot op heden niet gebeurd. Ik heb de auto- en kentekenpapieren (behalve deel I) in goed vertrouwen meegegeven aan [verdachte]. Op 15 juni 2011 stond het geld nog steeds niet op onze rekening. Ik heb op 20 juni 2011 aangifte gedaan van diefstal of verduistering.
Op 22 juni 2011 werd ik gebeld door [betrokkene 2] van [B], gevestigd te Arkel. Ik hoorde [betrokkene 2] zeggen dat hij een Mercedes Benz had gekocht van [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Op 23 juni 2011 ben ik naar het bedrijf van [betrokkene 2] gereden. Ik heb de auto in de showroom zien staan.
(...)
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 november 2011. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb de Mercedes Benz van [betrokkene 1] gekocht. (...) U houdt mij de aangifte van [betrokkene 1] voor. Het bedrag klopt, ik heb de auto voor € 29.995,00 gekocht. [betrokkene 1] heeft deel I niet meegegeven. Ik zou het geld overmaken via internetbankieren.
Ten aanzien van zaak A feit 2
1. Een proces-verbaal met nummer PL820 2011666917-1 van 27 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 44 tot en met 47). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2]:
Op 21 juni kwam [verdachte] bij mijn autobedrijf [B] te Arkel, gemeente Giessenlanden. Hij bood mij een Mercedes E280 CDI voorzien van het kenteken [AA-00-BB] te koop aan. Ik wilde de auto wel van hem kopen. Hij had het overschrijvingsbewijs en de tenaamstelling van deze auto bij zich. Toen ik de auto wilde vrijwaren gaf de RDW aan dat het kentekenbewijs niet recent was. lk heb toen gebeld met de RDW en die zeiden dat het nieuwe kentekenbewijs net die dag op de post zou gaan. Op 22 juni 2011 heb ik € 14.300,00 overgemaakt op de ING rekening [001] t.n.v. [verdachte]. Ik zou nog € 2.000,00 contant betalen als ik de kentekenpapieren ging ophalen bij [verdachte]. Ik heb met hem afgesproken, nadat hij mij belde dat hij het kentekenbewijs binnen had, maar hij kwam niet opdagen. Ik kreeg daarna totaal geen contact meer met [verdachte].
2. Een geschrift, te weten een afschrift betaalrekening ING op naam van [verdachte] te Warmenhuizen van 15 juli 2011, rekeningnummer [001] (doorgenummerde pagina 96). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Geboekt op: 22 JUN
Omschrijving: spoedbetaling [B] Gorinchem restant aankoop Mercedes e 280 [AA-00-BB]
Code: OV
Af/bij: Bij
Bedrag: € 14.300,00"
2.2.3.
De aanvulling op het verkorte arrest bevat voorts nog de volgende bewijsoverweging:
"De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn - ook in hun onderdelen - telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen."
2.3.
Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.
2.4.
De bewezenverklaring van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte [betrokkene 2] door een samenweefsel van verdichtsels, te weten dat hij bedrieglijk in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar van een personenauto (Mercedes E280 CDI) en deze personenauto ter verkoop heeft aangeboden en een tenaamstelling van de personenauto heeft overhandigd, heeft bewogen tot afgifte van geld kan gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen niet uit 's Hofs bewijsvoering worden afgeleid. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014.
Conclusie 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Samenweefsel van verdichtsels, art. 326 Sr. Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld a.b.i. art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer. De bewezenverklaring, v.z.v. inhoudende dat verdachte betrokkene door een samenweefsel van verdichtsels, te weten dat hij bedrieglijk in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar van een personenauto en deze personenauto ter verkoop heeft aangeboden en een tenaamstelling van de personenauto heeft overhandigd, heeft bewogen tot afgifte van geld kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet uit ’s Hofs bewijsvoering worden afgeleid.
Nr. 12/04390
Mr. Vegter
Zitting 8 april 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 5 september 2012 de verdachte ter zake van zaak A onder 1 primair “een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren”, zaak A onder 2 “oplichting”, zaak A onder 3 “poging tot oplichting” en van zaak B ”handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen voor € 16.000,- en de vordering van benadeelde partij [betrokkene 2] tot een bedrag van € 14.300,- en heeft de vordering van [betrokkene 2] voor het overige afgewezen. Het Hof heeft corresponderende schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Tot slot heeft het Hof de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf (parketnummer 14-810597-10) gelast, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
2. Mr. D.N. de Jonge, advocaat te Haarlem, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld en mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3. Het eerste middel komt op tegen ’s Hofs bewezenverklaring van het tweede feit van zaak A met de klacht dat de bewezenverklaring niet kan worden gekwalificeerd als oplichting, althans niet als een ‘samenweefsel van verdichtsels’ zoals bedoeld in art. 326 Sr.
4. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“2 [zaak A]:hij omstreeks 22 juni 2011 te Arkel, gemeente Giesenlanden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 2] heeft bewogen om tot de afgifte van een geldbedrag van 14.300 euro, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – bedrieglijk in strijd met de waarheid zich voorgedaan als rechtmatige eigenaar van een personenauto (Mercedes E280 CDI) en deze personenauto ter verkoop aangeboden en een tenaamstelling van de personenauto overhandigd, waardoor [betrokkene 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van zaak A feit 2
1. Een proces-verbaal met nummer PL820 2011666917-1 van 27 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pagina's 44 tot en met 47). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2]:
Op 21 juni kwam [verdachte] bij mijn autobedrijf [B] te Arkel, gemeente Giessenlanden. Hij bood mij een Mercedes E280 CDI voorzien van het kenteken [AA-00-BB] te koop aan. Ik wilde de auto wel van hem kopen. Hij had het overschrijvingsbewijs en de tenaamstelling van deze auto bij zich. Toen ik de auto wilde vrijwaren gaf de RDW aan dat het kentekenbewijs niet recent was. lk heb toen gebeld met de RDW en die zeiden dat het nieuwe kentekenbewijs net die dag op de post zou gaan. Op 22 juni 2011 heb Ik € 14.300,00 overgemaakt op de ING rekening [001] t.n.v. [verdachte]. Ik zou nog €2.000,00 contant betalen als ik de kentekenpapieren ging ophalen bij [verdachte]. Ik heb met hem afgesproken, nadat hij mij belde dat hij het kentekenbewijs binnen had, maar hij kwam niet opdagen. Ik kreeg daarna totaal geen contact meer met [verdachte].
2. Een geschrift, te weten een afschrift betaalrekening ING op naam van [verdachte] te Warmenhuizen van 15 juli 2011, rekeningnummer [001] (doorgenummerde pagina 96). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Geboekt op: 22 JUN
Omschrijving: spoedbetaling DM auto's Gorinchem restant aankoop Mercedes e 280 [AA-00-BB]
Code: OV
Af/bij: Bij
Bedrag: € 14.300,00”
6. Dat verdachte het (onder meer) in de autohandel niet nauw neemt is in de onderhavige zaak niet voor discussie vatbaar, maar het middel stelt de vraag aan de orde of het arrest van het Hof voldoende is om de veroordeling ter zake van oplichting door een samenweefsel van verdichtsels (feit 2 in zaak A) in stand te laten. De koop van de auto is onderdeel van de bewezenverklaring in zaak A feit 1 primair (een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren). Met betrekking tot die door verdachte blijkens die bewezenverklaring van feit 1 op 11 juni 2011 gekochte auto heeft hij zich omstreeks 22 juni 2011 volgens de bewezenverklaring van feit 2 in zaak A voorgedaan als rechtmatige eigenaar.
Het Hof heeft er voor gekozen de bewijsmiddelen voor beide feiten in de aanvulling afzonderlijk op te nemen. De bewijsmiddelen die gebruikt zijn voor het eerste feit kunnen daarmee niet zonder meer ook worden betrokken bij het tweede feit, terwijl deze daarvoor wel een zekere betekenis kunnen hebben. Uit de bewijsmiddelen bij het eerste feit blijkt dat de auto op 11 juni 2011 gekocht is voor een bedrag van € 29.950,-, dat de auto op 15 juni 2011 nog niet betaald was, dat op 20 juni 2011 aangifte is gedaan en dat aangever de auto op 23 juni 2011 in de showroom van garagebedrijf [B] heeft zien staan, terwijl blijkens de bewijsmiddelen bij het tweede feit verdachte de auto op 21 juni 2011 te koop heeft aangeboden aan [betrokkene 2] voor een bedrag van (kennelijk in totaal) € 16.300,- (betaald €14.300,- en nog te betalen € 2.000,-).
7. Volgens de bewezenverklaring komen als verdichtsel in aanmerking; 1. het zich voordoen als rechtmatige eigenaar; 2. het aanbieden van de personenauto; 3. het overhandigen van de tenaamstelling.1.Is hier nu mede gelet op de context niet in de kern hooguit sprake van een enkele leugen en dus niet van een opeenstapeling2.daarvan (samenweefsel van verdichtsels)? Is voldoende gemotiveerd bewezen dat verdachte niet de rechtmatige eigenaar was of anders gezegd waaruit volgt dat verdachte niet gewoon de rechtmatige eigenaar was? Vormt het overhandigen van een tenaamstelling een zelfstandig verdichtsel?
8. Voor de beoordeling van het middel is het arrest van 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8600, NJ 2012/279 m.nt. J. Reijntjes3.van belang. In r.o. 3.2. valt te lezen:
“Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.”
9. De hierboven onder 5 opgenomen bewijsconstructie voor het tweede feit bestaat uit niet meer dan een opsomming van twee bewijsmiddelen en is erg algemeen. Uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat er sprake is van een opeenstapeling van leugens, een samenweefsel van verdichtsels.
Dat er is betaald voor een auto blijkt uit bewijsmiddel 2 en het samenweefsel zou moeten volgen uit het eerste bewijsmiddel. Uit dat bewijsmiddel kan blijken dat de auto ter verkoop is aangeboden en dat verdachte een overschrijvingsbewijs en een tenaamstelling van de auto bij zich had. In ieder geval blijkt niet zonder meer uit dit bewijsmiddel dat verdachte zich heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar4.en evenmin dat verdachte met het overschrijvingsbewijs en de tenaamstelling meer heeft gedaan dan deze in zijn bezit te hebben. Uit het in bezit hebben van de tenaamstelling heeft het Hof kennelijk afgeleid dat verdachte die tenaamstellling ook heeft overhandigd. De omstandigheid dat bij het verzoek om vrijwaring blijkt dat het kenteken niet recent is, kan niet aangemerkt worden als een onderdeel van het samenweefsel van verdichtsels. Mij is niet zondermeer duidelijk welke betekenis het Hof aan deze omstandigheid voor het bewijs heeft toegekend. In het bewijsmiddel is namelijk ook nog opgenomen dat aangever wordt meegedeeld dat een nieuw kenteken net die dag op de post zou gaan. Dat het kentekenbewijs, zoals uit het bewijsmiddel blijkt, anders dan was afgesproken niet door verdachte aan aangever is verstrekt, kan ook niet als een verdichtsel worden aangemerkt. De gang van zaken rond het kenteken is door de steller van de tenlastelegging dan ook terecht niet tot een zelfstandig onderdeel van de tenlastelegging5.gemaakt en komt daarom evenmin in de bewezenverklaring voor. Intussen is mij evenmin duidelijk of en op welke wijze deze gang van zaken het samenweefsel kleur zou kunnen geven.
Als al zou worden aangenomen dat in de bewijsmiddelen besloten ligt dat verdachte zich heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar dan geldt nog het volgende. Het ter verkoop aanbieden van een auto terwijl je de rechtmatige eigenaar niet bent is hooguit een enkele leugen. Het in bezit hebben en overhandigen van een tenaamstelling is geen (zelfstandig) verdichtsel, maar hooguit een versterking van de leugen dat verdachte als rechtmatige eigenaar de auto ter verkoop aanbood. Van een openstapeling van leugens blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer.
10. Uit de motivering van de bewezenverklaring van feit 2 kan evenmin worden afgeleid dat de mededelingen van verdachte mede gelet op de context in het bijzonder vertrouwenwekkend of indringend waren. Niet blijkt dat de mededelingen bepaald uitvoerig waren of dat ze veel werden herhaald. Evenmin blijkt van allerlei smoezen. Er blijkt niet meer en niet minder dan van een niet erg opvallend en doorgaans gebruikelijk patroon. Was de koopprijs die aanzienlijk lager (bijna de helft) ligt dan hetgeen minder dan twee weken tevoren moest worden betaald niet zodanig is dat er aanleiding had moeten zijn om een mogelijke onwaarheid te onderkennen? Zonder nadere (ontbrekende) motivering op dit punt acht ik het oordeel van het Hof evenmin zonder meer begrijpelijk.6.Kortom, het samenweefsel van verdichtsels ligt niet zonder meer besloten in de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.
De slotsom is dat niet zonder meer begrijpelijk is dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft afgeleid dat er sprake was van een samenweefsel van verdichtsels.
11. Is verdedigbaar dat verdachte geen belang heeft bij cassatie omdat de bewezenverklaring van feit 1 en de bewijsmiddelen die in het kader van dat feit zijn gebezigd worden aangemerkt als een nadere motivering van het samenweefsel van verdichtsels? De bewezenverklaring en de voor het eerste feit opgenomen bewijsmiddelen bieden geen steun voor de conclusie dat er in het kader van feit 2 van een samenweefsel van verdichtsels sprake was, omdat ze compliceren, althans contra-indicaties bevatten. Als feit 1 is immers onder meer bewezenverklaard dat verdachte de auto heeft gekocht. Gelet daarop zou een nadere toelichting zijn vereist ten aanzien van de bij feit 2 bewezenverklaarde passage inhoudende dat verdachte zich in strijd met de waarheid voordeed als rechtmatig eigenaar. Waarom kan degene die op 11 juni 2011 een auto koopt die auto op 21 juni 2011 niet te koop aanbieden of verkopen, ook al is koopprijs nog niet betaald? In het handelsverkeer is een dergelijke gang van zaken niet ongebruikelijk en ook niet onrechtmatig. Anders gezegd: ook hier geldt dat niet zonder meer begrijpelijk is dat het Hof van oordeel is dat verdachte zich in strijd met de waarheid heft voorgedaan als rechtmatige eigenaar. Daar komt nog bij dat de auto zich kennelijk op of kort na 21 juni 2011 ook feitelijk in de machtssfeer van [betrokkene 2] bevond, al staat niet zonder meer vast dat de auto aan [betrokkene 2] is overgedragen of zelfs geleverd. Het eerste bewijsmiddel bij feit 1 houdt namelijk in dat de verkoper van de auto, aangever [betrokkene 1], de auto op 23 juni 2011 in de showroom van [betrokkene 2] heeft zien staan.
12. Het eerste middel is terecht voorgesteld.
13. Het tweede middel, dat indien het eerste middel inderdaad slaagt geen bespreking behoeft, klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
14. Het cassatieberoep is ingesteld op 7 september 2012. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 18 juli 2013 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat betekent dat de op acht maanden gestelde inzendingstermijn7.is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen, voor zover het betreft de beslissingen van het Hof inzake feit 2 (zaak A) en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑04‑2014
Zie bijvoorbeeld HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0806 en de verwijzing naar literatuur en rechtspraak in de conclusie.
Zie voor de wetsgeschiedenis van de terminologie ook de aan de beslissing van de HR voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Aben.
Zie NLR aant. 9 op art 326 (online bijgewerkt tot 1 februari 2010). Er is ‘meer’ voor nodig, net als dat het enkele voordoen als een bonafide huurder (HR 13 november 2001, NJ 2002/262) of het zich enkel voordoen als koper (HR 14 mei 1991, NJ 1991/750 en HR 7 april 1998, NJ 1998/498) onvoldoende grond oplevert voor een valse hoedanigheid .
Ook voor het inlezen in het mede feitelijke begrip ‘samenweefsel van verdichtsels’ is hier geen ruimte, omdat geen sprake is van een verdichtsel.
De steller van het middel wijst op het door hem aan mijn ambtgenoot Knigge toegeschreven standpunt (ECLI:NL:PHR:2013:964 onder 4.10) dat de Hoge Raad aan de persoon(lijkheid) van het slachtoffer alleen betekenis toekent bij duidelijke tekorten in het psychisch en maatschappelijk functioneren. Het komt mij voor dat het toch verklaring behoeft als de handel te mooi is om waar te zijn. Een mogelijk louche opzetje waarbij de koper buiten spel blijft moet niet worden beloond.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.
Beroepschrift 18‑10‑2013
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Zaaknummer: 12/04390
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 21 augustus 2013
Geacht College,
Ondergetekende,
mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende te Amsterdam aan het Van der Helstplein 3, Cleerdin & Hamer Advocaten, (Postbus 51143, 1007 EC), die in deze zaak bijzonderlijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest, alsmede de tussenbeslissingen van het Gerechtshof te Amsterdam, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 23/000372-12.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 5 september 2012 rekwirant ter zake van overtreding van de artt. 326 en 326a Sr veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Het Hof heeft daarnaast beslissingen genomen ten aanzien van de door de benadeelde partijen ingediende vorderingen.
Het beroep in cassatie tegen bovenvermeld arrest is op 7 september 2012 namens rekwirant ingesteld door mr. D.N. de Jonge, advocaat te Amsterdam.
Het Hof heeft rekwirant vrijgesproken van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde. Het cassatieberoep richt zich niet tegen die vrijspraak.
Rekwirant voert de navolgende middelen van cassatie aan:
I. Schending van art. 326 Sr en/of de artt. 350, 358, 359 en/of 415 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder heeft het Hof ten onrechte bewezen verklaard dat er ten aanzien van het in zaak A als feit 2 bewezen verklaarde sprake was van oplichting, althans van een samenweefsel van verdichtsels, een en ander als bedoeld art. 326 Sr, althans is de bewezenverklaring van feit 2 (van zaak A) in ieder geval niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu immers het oordeel van het Hof dat rekwirant zich bedrieglijk en in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar van de in de bewezenverklaring genoemde personenauto (kennelijk) berust op een onjuiste rechtsopvatting dan wel in ieder geval onvoldoende begrijpelijk is (gemotiveerd) en/of zonder nadere toelichting (welke ontbreekt) niet begrijpelijk is dat het Hof heeft geoordeeld dat het zich (bedrieglijk en in strijd met de waarheid) voordoen als rechtmatige eigenaar van een personenauto en deze personenauto ter verkoop aanbieden en een tenaamstelling van die personenauto overhandigen oplichting door middel van een samenweefsel van verdichtsels oplevert. Noch in de bewezenverklaring, noch in de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, valt een ‘samenweefsel van verdichtsels’ te ontwaren. Het (enkele) zich bij het ter verkoop aanbieden van een personenauto voordoen als de rechtmatige eigenaar van die auto (door onder meer een tenaamstelling van die auto te overhandigen) kan niet als zodanig worden beschouwd.
Toelichting
Ten laste van rekwirant is in hoger beroep ten aanzien van zaak A als feit 2 bewezen verklaard dat:
‘hij omstreeks 22 juni 2011 te Arkel, gemeente Giessenlanden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 14.300 euro, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk — zakelijk weergegeven — bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als rechtmatige eigenaar van een personenauto (Mercedes E 280 CDI) en deze personenauto ter verkoop aangeboden en een tenaamstelling van een personenauto overhandigd, waardoor die [betrokkene 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.’
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als oplichting als bedoeld in art. 326 Sr. Deze oplichting zou blijkens het bewezenverklaarde hebben plaatsgevonden middels een samenweefsel van verdichtsels. Blijkens de aanvulling op het verkort arrest heeft het Hof de bewezenverklaring van dit feit gebaseerd op een tweetal bewijsmiddelen:
‘1.
Een proces-verbaal met nummer PL820 2011666917-1 van 27 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 44 tot en met 47). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2]:
Op 21 juni kwam de heer [verdachte] bij mijn autobedrijf [B] te Arkel, gemeente Giessenlanden. Hij bood mij een Mercedes E280 CDI voorzien van het kenteken [AA-00-BB] te koop aan. Ik wilde de auto wel van hem kopen. Hij had het overschrijvingsbewijs en de tenaamstelling van deze auto bij zich. Toen ik de auto wilde vrijwaren gaf de RDW aan dat het kentekenbewijs niet recent was. Ik heb toen gebeld met de RDW en die zeiden dat het nieuwe kentekenbewijs net die dag op de post zou gaan. Op 22 juni 2011 heb ik € 14.300,00 overgemaakt op de ING rekening [001] t.n.v. [verdachte]. Ik zou nog € 2.000,00 contant betalen als ik de kentekenpapieren ging ophalen bij [verdachte]. Ik heb met hem afgesproken, nadat hij mij belde dat hij het kentekenbewijs binnen had, maar hij kwam niet opdagen. Ik kreeg daarna totaal geen contact meer met [verdachte].
2.
Een geschrift, te weten een afschrift betaalrekening ING op naam van [verdachte] te Warmenhuizen van 15 juli 2011, rekeningnummer [001] (doorgenummerde pagina 96). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Geboekt op: 22 JUN
Omschrijving: spoedbetaling [B] Gorinchem restant aankoop Mercedes e 280 [AA-00-BB]
Code: OV
Af/bij: Bij
Bedrag. € 14.300,00’
Het Hof heeft de bewezenverklaring — ondanks de zeer karige bewijsconstructie (het bewijsminimum wordt maar ternauwernood gehaald) — niet van een nadere motivering voorzien.
De hier aan de orde zijnde (rechts-)vraag is vervolgens of hetgeen bewezen is verklaard (mede gelet op hetgeen blijkt uit de genoemde bewijsmiddelen) kan worden beschouwd als oplichting middels een samenweefsel van verdichtsels, zoals bewezen is verklaard door het Hof.
Om tot een bewezenverklaring van een ‘samenweefsel van verdichtsels’ in de zin van art. 326 Sr te komen is noodzakelijk dat er sprake is van meerdere (van elkaar te onderscheiden) leugens. Een samenweefsel van verdichtsels kan niet bestaan in een enkele leugen.1. Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot afgifte van een goed, als bedoeld in art. 326 Sr, komt het voorts aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de onwaarachtige mededelingen waren gericht aanleiding had behoren te geven die onwaarachtigheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en de persoonlijkheid van het slachtoffer.2.
Bij oplichting middels een ‘samenweefsel van verdichtsels’ als bedoeld in art. 326 Sr gaat het om bedrog (enkel) door leugens. Er zal zoals gezegd altijd meer dan één verdichtsel moeten zijn.3. Knigge stelt in zijn conclusie vóór HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:952 dat aan de term ‘samenweefsel van verdichtsels’ in de tenlastelegging mede feitelijke betekenis toekomt, zodat bij de feitelijke uitwerking van het verwijt in de tenlastelegging volstaan kan worden met een kernachtige weergave van de desbetreffende onware mededelingen. Bij de vraag of het tenlastegelegde bewezen kan worden, komt daardoor mede betekenis toe aan — in de bewijsmiddelen op te nemen — omstandigheden die niet expliciet in de tenlastelegging zijn verwerkt, maar uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. Of het slachtoffer ‘door’ de onware mededelingen is bewogen, zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken.
In casu valt bij lezing van de bewezenverklaring van feit 2 direct op dat daarin geen melding wordt gemaakt van onware mededelingen (van de zijde van rekwirant). Het bewezen verklaarde ‘samenweefsel van verdichtsels’ zou naar het oordeel van het Hof kennelijk hebben bestaan in het zich (bij het ter verkoop aanbieden van een personenauto) voordoen als de rechtmatige eigenaar (in welk kader een tenaamstelling van de personenauto is overhandigd).
Het Hof heeft onder 2 onder meer bewezen verklaard dat rekwirant zich bedrieglijk en in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van de personenauto. Naar het oordeel van rekwirant kan uit de door Hof blijkens de aanvulling op het verkort arrest gebezigde bewijsmiddelen zonder nadere motivering (welke ontbreekt) niet worden afgeleid dat rekwirant zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar. Uit de met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat rekwirant toen hij de auto te koop aanbood het overschrijvingsbewijs en de tenaamstelling van de auto bij zich had, waarna de RDW bij telefonische navraag liet weten dat het nieuwe kentekenbewijs dezelfde dag nog op de post zou gaan. De ten aanzien van feit 2 gebezigde bewijsmiddelen behelzen niets waaruit blijkt dat rekwirant niet de rechtmatige eigenaar van de auto was. Dat rekwirant, nadat hij had gebeld dat hij het kentekenbewijs binnen had, niet kwam opdagen op een afspraak en [betrokkene 2] daarna totaal geen contact meer met rekwirant kreeg, is daartoe (ruimschoots) onvoldoende.
Indien de ten aanzien van de zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde bewijsmiddelen in ogenschouw worden genomen, dan kan worden vastgesteld dat rekwirant de hier aan de orde zijnde auto op 11 juni 2011 heeft gekocht. Naar moet worden afgeleid uit de bewijsmiddelen heeft rekwirant de auto toen ook mogen meenemen, net als de auto- en kentekenpapieren (behalve deel I). Dat betekent dat de verdachte bezitter van de auto is geworden en de auto niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening door de verdachte vatbaar was. Rekwirant is kennelijk vervolgens de koopovereenkomst niet nagekomen, in die zin dat hij het aankoopbedrag uiteindelijk niet heeft betaald. Dat levert wanprestatie op, hetgeen aanleiding zou kunnen geven voor ontbinding van de koopovereenkomst en wellicht zelfs tot vernietiging daarvan. Dat de koopovereenkomst was ontbonden op het moment dat rekwirant (op 21 juni 2011) de auto aan [betrokkene 2] te koop aanbood blijkt echter niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, laat staan dat daaruit blijkt dat de koopovereenkomst (toen al) vernietigd was.
De enkele omstandigheid dat rekwirant op 21 en/of 22 juni de koopovereenkomst (nog) niet was nagekomen, brengt niet zonder meer met zich mee dat gesteld kan worden dat hij toen geen rechtmatige eigenaar (meer) was van de auto die hij ter verkoop aanbood. De enkele omstandigheid dat de verdachte heeft nagelaten de door hem verschuldigde koopsom te betalen, levert geen grond op om af te wijken van de uit het burgerlijk recht voortvloeiende regel dat de desbetreffende auto na levering daarvan tot het vermogen van de koper is gaan behoren.4. Daaraan doet niet af dat de verkoper ([betrokkene 1]) kentekenbewijs deel I heeft achtergehouden ter stimulering van de nakoming van de uit de koopovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt aldus niet dat rekwirant zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar van de personenauto. Voor zover het Hof er (mede gelet op de inhoud van de ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde) van is uitgegaan dat rekwirant door het niet voldoen van de koopsom niet (meer) kan worden beschouwd als rechtmatige eigenaar van de auto, getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel zonder nadere motivering (welke ontbreekt) in ieder geval niet (voldoende) begrijpelijk. Reeds hierom kan het arrest van het Hof, voor wat betreft het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde, niet in stand blijven.
Maar ook indien over het zojuist besproken mankement zou worden heen gestapt, moet worden geconcludeerd dat het zich (bedrieglijk en in strijd met de waarheid) voordoen als rechtmatige eigenaar van de personenauto, deze personenauto ter verkoop aanbieden en in dat kader een tenaamstelling van de personenauto overhandigen (zonder nadere motivering), mede gelet op wat (niet) blijkt over de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de onwaarachtige mededelingen waren gericht aanleiding had behoren te geven die onwaarachtigheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer (blijkens de bijlagen bij het voegingsformulier in casu [C]BV, handelend onder de naam [B], vertegenwoordigd door [betrokkene 2], autohandelaar) — onvoldoende is om (zonder nadere motivering) bewezen te achten dat [betrokkene 2] door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot afgifte van het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag.
Noch uit de bewezenverklaring, noch uit de in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat rekwirant tegen [betrokkene 2] heeft gezegd dat hij de rechtmatige eigenaar van de auto was. Het ter verkoop aanbieden van de auto kan niet als een onware mededeling worden beschouwd. Rekwirant bood de auto immers ter verkoop aan. Daar is niets aan gelogen. Ook het overhandigen van een tenaamstelling5. kan niet als een onware mededeling worden beschouwd. Niet alleen is het overhandigen van een schriftelijk stuk geen ‘mededeling’, maar daarnaast geven de bewijsmiddelen geen aanwijzing te veronderstellen dat die tenaamstelling vals/vervalst was en/of dat de auto niet op naam van rekwirant was gesteld. Van een samenweefsel van verdichtsels kan dus, gelet op hetgeen bewezen is verklaard en hetgeen ten aanzien daarvan kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen, hoe dan ook geen sprake zijn. Het handelen van rekwirant is naar het kennelijke oordeel van het Hof slechts in één opzicht ‘bedrieglijk en in strijd met de waarheid’ geweest, te weten voor zover rekwirant heeft doen voorkomen dat hij de rechtmatige eigenaar van de auto was. De vraag is echter gerechtvaardigd of het Hof wel heeft kunnen oordelen dat rekwirant niet de rechtmatige eigenaar was, hetgeen immers wordt geïmpliceerd door bewezen te verklaren dat rekwirant zich bedrieglijk en in strijd met de waarheid voordeed als de rechtmatige eigenaar.
Bij dit alles dient in aanmerking te worden genomen dat van een eigenaar van een autohandel een relatief vergaande voorzichtigheid mag worden verwacht bij de aankoop van gebruikte auto's. Dat geldt in de onderhavige zaak des te meer aangezien rekwirant de auto kennelijk aan [betrokkene 2] wilde verkopen voor een bedrag van in totaal € 16.300,- (zie het eerste bewijsmiddel), waarvan rekwirant kennelijk zo snel mogelijk alvast een bedrag van € 14.300,- overgemaakt wilde hebben (zie bewijsmiddel 2: de dag nadat rekwirant de auto ter verkoop had aangeboden heeft [B] een ‘spoedbetaling’ gedaan ter hoogte van laatstgenoemd bedrag), terwijl uit de ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit gebezigde bewijsmiddelen volgt dat rekwirant die auto (ongeveer) 10 dagen eerder had gekocht voor een bedrag van € 29.950,-.
Dat [betrokkene 2] een auto kreeg aangeboden voor een bedrag dat nauwelijks meer was dan de helft van het bedrag waarvoor een collega-autohandelaar de auto kort daarvoor had verkocht (waarvan bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel moet worden aangenomen dat dat een niet ongebruikelijk hoge prijs was), had [betrokkene 2] in zijn hoedanigheid van handelaar in auto's toch tot grote voorzichtigheid hebben moeten brengen.6.
Anders gezegd: mede gelet op de persoon(-lijkheid) van het slachtoffer had de (kennelijk) zeer lage prijs waarvoor rekwirant de auto (kennelijk zo snel mogelijk) wilde verkopen aan [betrokkene 2] aanleiding moeten geven de onwaarheid7. te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.8. [betrokkene 2] lijkt niet zozeer bewogen tot afgifte van het genoemde geldbedrag vanwege de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang bezien, maar eerder doordat hij werd verblind door de dollartekens in zijn ogen: er deed zich de mogelijkheid voor een normaal gesproken prijzige auto te kopen voor een uitzonderlijk laag bedrag, welke mogelijkheid [betrokkene 2] kennelijk niet aan zich voorbij wilde laten gaan, noch hem ertoe bracht de aankoop niet, althans iets minder gehaast te laten plaatsvinden.
De bewezenverklaring van feit 2 is hoe dan ook niet voldoende begrijpelijk (gemotiveerd). Het arrest van het Hof kan hierom niet in stand blijven.
II. Schending van artt. 6 EVRM en art. 14 IVBPR. althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
In het bijzonder zijn de artt. 6 EVRM en 14 IVBPR geschonden, daar sinds het instellen van het beroep in cassatie op 7 september 2012 en de behandeling in cassatie zoveel tijd is verstreken, dat de berechting niet meer heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn. Dat dient strafvermindering tot gevolg te hebben.
Toelichting
Op 7 september 2012 is namens rekwirant beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van 5 september 2012. Eerst op 18 juli 2013 zijn de stukken bij uw Raad binnengekomen.
Nu tussen het tijdstip waarop het beroep in cassatie is ingesteld en dat waarop de stukken van het geding ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen meer dan 10 maanden zijn verstreken, waarbij niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop in deze zaak zouden kunnen rechtvaardigen, moet naar de mening van rekwirant worden geoordeeld dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat moet leiden tot strafvermindering (vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, r.o. 3.5.2).
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om het arrest, zoals jegens hem op 5 september 2012 gewezen door het Gerechtshof te Amsterdam te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigde,
mr. B.P. de Boer
Amsterdam, 18 oktober 2013
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑10‑2013
Zie HR 16 maart 1993, NJ 1993, 718.
Vgl. HR 15 november 2011, LJN BQ8600, NJ 2012/279 en HR 6 november 2012, LJN BX0806.
Zie ook NLR, aant. 11 bij art. 326 Sr.
Zie HR 16 april 2013, LJN BX5138 en ook HR 2 oktober 2012, LJN BV8280, NJ 2013, 14.
In b.m. 1 wordt alleen gesproken over het ‘bij zich hebben’ van de tenaamstelling van de auto.
Knigge oppert in zijn conclusie vóór HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:952 (onder 4.10) de mogelijkheid dat in de visie van uw College aan de persoonlijkheid van het slachtoffer (Knigge heeft het hier over de verdachte, maar zal het slachtoffer hebben bedoeld) alleen in betrekkelijk uitzonderlijke gevallen, waarin sprake is van duidelijke tekorten in het psychisch en maatschappelijk functioneren, betekenis toekomt. Ik meen dat de persoon(lijkheid) van het slachtoffer ook aanleiding kan zijn juist niet te komen tot een bewezenverklaring van ‘oplichting’.
Indien er anders dan hiervoor is betoogd van uit wordt gegaan dat rekwirant zich zoals bewezen is verklaard inderdaad ‘in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als de rechtmatige eigenaar’.
[betrokkene 2] moet hebben geweten dat de auto (veel) meer waard was dan de € 16.300,- die rekwirant ervoor wilde hebben, althans dat die auto (veel) meer dan dat zou kunnen (gaan) opbrengen. Die wetenschap had aanleiding moeten zijn om gelet op regel 1 van de ‘Top 5 gouden tips voor veilig handelen’ (bron: www. marktplaats.nl): ‘Laat uw gezonde verstand spreken: als iets te mooi lijkt om waar te zijn, dan is dat meestal ook zo’, ‘nattigheid te voelen’. Indien de auto gestolen zou zijn geweest zou een veroordeling wegens (op z'n minst) schuldheling niet ver weg zijn geweest voor [betrokkene 2].