Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/7.2.2
7.2.2 Strijdigheid met EU-recht
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS589821:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Deze feitelijke bewoordingen van art. 13, lid 1 waren iets genuanceerder. De mogelijkheid om kosten van deelnemingen in aftrek te brengen op de winst van de moedervennootschap hangt namelijk af van het antwoord op de vraag of deze kosten middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst. Niet vereist is dat deze winst wordt behaald door in Nederland gevestigde dochterondernemingen. (Rente)aftrek komt derhalve aan de orde indien deze rente verband houdt met de financiering van in Nederland gevestigde deelnemingen die in Nederland belastbare winst behalen, alsmede niet in Nederland gevestigde deelnemingen die in andere staten zijn gevestigd, maar bijvoorbeeld in Nederland een vaste inrichting hebben.
Uit HR 1 april 2005, BNB 2005/225 blijkt voorts dat volgens de Hoge Raad ook sprake is van strijdigheid in jaren waarin de Moeder-dochterrichtlijn nog geen gelding heeft.
Voor een nadere behandeling van dit arrest verwijs ik naar Weber, D.M.; Het Bosal Holdingarrest: analyse, kritiek en gevolgen, WFR 2003/1844.
NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 6. Vergelijk voorts paragraaf 1.1.3.6 ‘De reikwijdte van het Bosalarrest’, Besluit van 9 februari 2004, BNB 2004/146 en HR 22 oktober 2004, BNB 2005/75.
HR 14 april 2006, NTFR 2006/543.
In de vorige subparagraaf gaf ik aan dat de deelnemingsvrijstelling in beginsel in nationale verhoudingen uitwerkt als een brutovrijstelling en in internationale verhoudingen als een nettovrijstelling. Feitelijk bevoordeelde art. 13, lid 1 kort samengevat vennootschappen met binnenlandse deelnemingen ten opzichte van vennootschappen met buitenlandse deelnemingen.1 De vraag was derhalve of de bepaling in overeenstemming was met EU-recht (art. 43 juncto art. 48 EG-Verdrag). In de zaak Bosal Holding BV is deze vraag voorgelegd aan de Hoge Raad, die terzake prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJ EG.
In HvJ EG 18 september 2003, BNB 2003/344 is als volgt geantwoord: ‘Op de gestelde vragen dient derhalve te worden geantwoord dat de richtlijn, uitgelegd in het licht van artikel 52 van het Verdrag, zich verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan voor de belasting op de winst van een in een lidstaat gevestigde moedermaatschappij de kosten welke verband houden met de deelneming van deze maatschappij in het kapitaal van een in een andere lidstaat gevestigde dochteronderneming slechts mogen worden afgetrokken indien dergelijke kosten middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van winst die in de lidstaat van vestiging van de moedermaatschappij belastbaar is’.2
Bosal werd derhalve in het gelijk gesteld en art. 13, lid 1 werd door het HvJ EG strijdig geacht met EU-recht.3 In de zaak Bosal Holding BV ging het om meerderheidsdeelnemingen. Voor minderheidsdeelnemingen geldt hetzelfde.4 De strijdigheid is beperkt tot deelnemingen gevestigd in de EU en de EER.5