Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/7.2.4
7.2.4 Eerdere voorstellen inzake thin capitalisation
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS585144:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk bijvoorbeeld MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 10 en Brief van de staatssecretaris van Financiën, TK, 1997-1998, 25 087, blz. 46.
MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 10.
‘Nederland heeft om aan aantal redenen niet gekozen voor een meer globale aanpak, zoals bijvoorbeeld het hanteren van onderkapitalisatieregels waarmee grenzen kunnen worden gesteld aan de verhouding eigen en vreemd vermogen (beter bekend als zogenaamde thin capitalization regels). Bij het stellen van algemene grenzen aan de verhouding van eigen en vreemd vermogen is het moeilijk om aan te sluiten bij de economische realiteit, waardoor het risico van overkill niet denkbeeldig is. Bovendien kan het stellen van dergelijke grenzen ertoe leiden dat belastingplichtigen hun vreemd vermogen tot aan de toegelaten grens gaan maximaliseren. Daarnaast is ook bij het stellen van deze grenzen een tegen-bewijsregeling nodig, omdat bedrijfseconomische overwegingen een overschrijding van de grens kunnen rechtvaardigen. Om deze redenen is besloten die weg thans niet te kiezen’, Brief van de staatssecretaris van Financiën, TK, 1997-1998, 25 087, blz. 46.
NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 9.
In het verleden is de invoering van thin-capitalisationregels enkele malen onderwerp van discussie geweest.1 Bij de Wet wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur (zie hoofdstuk 6) verdienden in de ogen van de wetgever andere renteaftrekbeperkende bepalingen evenwel de voorkeur boven thin-capitalisationwetgeving. Als reden gaf hij onder meer, dat de regels die grenzen stellen aan de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen nooit volledig aansluiten op de economische realiteit. Dit brengt mee dat in zo’n systeem ruime marges moeten worden gehanteerd en dat het uitvoeringsbeleid soepel zal moeten zijn. Dit zou dan weer afbreuk doen aan de effectiviteit van de regeling. Voorts was de wetgever bevreesd dat de invoering van onderkapitalisatieregels verdere financiering met vreemd vermogen uit zou lokken, tot de maximale verhouding is bereikt. Een ander door de wetgever aangedragen nadeel betreft het risico van overkill. Dit zou een tegenbewijsregeling vereisen, die weer leidt tot een administratieve lastenverzwaring. Verder is een belangrijk bezwaar dat beperking van renteaftrek kan leiden tot economisch dubbele heffing, vooral ook in internationale verhoudingen. Ten aanzien van thin capitalisation gaf de wetgever wel aan ‘de internationale ontwikkelingen op dit punt nauwlettend te blijven volgen’.2 In een brief aan de Tweede Kamer van de staatssecretaris van Financiën inzake het internationaal fiscaal (verdrags)beleid werden deze kritiekpunten herhaald.3
Na BNB 2003/344 (Bosal) acht de wetgever evenwel de invoering van thin-capitalisationwetgeving gewenst. De reden hiervoor is dat hij van mening is dat zich – zonder nadere maatregelen – een verschuiving in de heffingsgrondslag voor kan doen als gevolg van het vervallen van de niet-aftrekbaarheid van kosten van buitenlandse deelnemingen. Deze verschuiving bestaat eruit dat Nederlandse vennootschappen – meer dan tot dan toe het geval was – zouden worden gefinancierd met vreemd vermogen. De invoering van thin-capitalisationwetgeving dient dergelijke verschuivingen tegen te gaan.4