Vgl. HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977.
HR, 08-04-2022, nr. 22/00003
ECLI:NL:HR:2022:558
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-04-2022
- Zaaknummer
22/00003
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:558, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑04‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:4275, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:162, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2022:162, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:558, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑04‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/00003
Datum 8 april 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[verzoekster] B.V.,gevestigd te [vstigingsplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: [verzoekster].
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beslissing in de zaak 200.301.985/02 van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 13 december 2021.
Namens [verzoekster] heeft de heer K. Aachboun tegen de beslissing van het hof beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in haar cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het cassatieberoep is niet ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, te weten door indiening van een procesinleiding langs elektronische weg. Ook is de procesinleiding niet, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad.1.Deze verzuimen konden worden hersteld door dezelfde procesinleiding met inachtneming van de vereisten van de art. 30c en 426a lid 1 Rv opnieuw in te dienen. [verzoekster] heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen. Dit brengt mee dat zij in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, C.H. Sieburgh en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 8 april 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑04‑2022
Conclusie 18‑02‑2022
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00003
Zitting 18 februari 2022
CONCLUSIE
T. Hartlief
In het cassatieberoep van
[verzoekster] B.V.
gericht tegen de beslissing van 13 december 2021van de wrakingskamer van het hof Amsterdam
1. Bij ‘verzoekschrift’ van 15 december 2021 (hierna: ‘procesinleiding’)1.heeft [betrokkene 1] namens2.[verzoekster] B.V. cassatieberoep ingesteld tegen de beslissing van 13 december 2021 van de wrakingskamer van het hof Amsterdam, waarin zij het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer van het hof (in een andere samenstelling) buiten behandeling heeft gesteld.3.[betrokkene 1] is geen advocaat bij de Hoge Raad als bedoeld in art. 9j van de Advocatenwet.
2. In de procesinleiding wordt betoogd dat een uitzondering op de rechtspraak van Uw Raad4.moet worden aangenomen, in die zin dat géén procesvertegenwoordiging (door een advocaat bij de Hoge Raad) is vereist “indien zich een doorbrekingsgrond van een appelverbod voordoet en op basis daarvan hoger beroep c.q. cassatieberoep is ingesteld.” Ik verwijs naar de verwante zaak met nummer 21/04774, waarin [betrokkene 1] namens [verzoekster] B.V. een vergelijkbaar betoog heeft gevoerd, dat Uw Raad in een beschikking van 4 februari 2022 heeft verworpen.5.
3. Bij brief van 17 december 2021 heeft de griffie van de Hoge Raad aan [betrokkene 1] gemeld dat het cassatieberoep niet op de voorgeschreven wijze is aangebracht, namelijk niet door tussenkomst van een civiele cassatieadvocaat (advocaat bij de Hoge Raad). De griffie van de Hoge Raad heeft in de brief erop gewezen dat het verzuim kan worden hersteld door binnen twee weken na binnenkomst dezelfde procesinleiding opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad en via het webportaal van de Hoge Raad.
4. Bij brief van 30 december 2021 heeft [betrokkene 1] aan de griffie van de Hoge Raad bericht dat [verzoekster] B.V. het cassatieberoep doorzet zonder tussenkomst van een cassatieadvocaat (advocaat bij de Hoge Raad).
5. De vraag die moet worden beantwoord, is of [verzoekster] B.V. ontvankelijk is in haar cassatieberoep. Een cassatieberoep in een burgerlijke zaak kan alleen worden ingesteld met tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad.6.In een verzoekprocedure, zoals deze procedure, moet het cassatieberoep op grond van art. 426a lid 1 Rv worden aangebracht bij een procesinleiding, die wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De procesinleiding moet op grond van art. 30c in verbinding met art. 407 lid 1 Rv langs elektronische weg worden ingediend. Daarvoor is het webportaal van de Hoge Raad aangewezen.7.Volgens de rechtspraak van de Uw Raad leidt het niet in acht nemen van deze voorschriften tot niet-ontvankelijkheid van verzoeker tot cassatie in zijn cassatieberoep.8.Dat is alleen anders indien de verzuimen zijn hersteld doordat dezelfde procesinleiding met inachtneming van de voorschriften opnieuw is ingediend. In dat verband hanteert Uw Raad een termijn van twee weken.9.
6. Herstel heeft in deze procedure niet plaatsgevonden.
7. Er is, anders dan [verzoekster] B.V. betoogt, geen aanleiding voor een uitzondering (op de hiervoor in randnummer 5. genoemde voorschriften en sanctie van niet-ontvankelijkheid) voor het geval waarin het cassatieberoep is gericht tegen een beslissing van de wrakingskamer en een beroep wordt gedaan op een zogenoemde doorbrekingsgrond. Ik verwijs – om herhaling te voorkomen – naar de beschikking van Uw Raad van 4 februari 2022, en mijn conclusie die daaraan voorafging, in de verwante zaak met nummer 21/04774.10.Voor een andere beoordeling in deze procedure zie ik geen grond.
8. [verzoekster] B.V. dient op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar cassatieberoep.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheid van [verzoekster] B.V. in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑02‑2022
Als bijlage 1 bij de procesinleiding is een volmacht overgelegd.
Zaaknummer: 200.301.985/02.
In de procesinleiding wordt verwezen naar HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977, NJ 1999/271, waarin Uw Raad kort gezegd besliste dat voor wrakingsverzoeken geen uitzondering geldt op de verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie.
HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:125. In de betreffende zaak heb ik eveneens geconcludeerd (conclusie van 17 december 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1195).
De grondslag daarvoor is te vinden in art. 30f Rv in verbinding met art. 2 van het Besluit elektronisch procederen. In art. 2.2.1 van het Procesreglement van de Hoge Raad (Stcrt. 2021/50896) is bepaald dat een procesdeelnemer die ingevolge een wettelijk voorschrift verplicht is in een procedure bij de Hoge Raad digitaal te procederen daartoe gebruikmaakt van het webportaal van de Hoge Raad.
Zie onder meer, mutatis mutandis, voor wat betreft de verzoekschriftprocedure, HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0773, NJ 2010/212 m.nt. H.J. Snijders en HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7586, NJ 2011/479. Zie voor wat betreft de procesinleiding in de verzoekprocedure HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:125. Voor wat betreft het voorschrift van art. 30c lid 1 Rv (indiening langs elektronische weg) volgt de sanctie van niet-ontvankelijkheid uit art. 30c lid 6, tweede volzin, Rv.
Zie voetnoot 5.