Hof Amsterdam, 14-12-2021, nr. 200.301.985/02
ECLI:NL:GHAMS:2021:4275
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-12-2021
- Zaaknummer
200.301.985/02
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:4275, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑12‑2021; (Wraking)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:558, Niet ontvankelijk
Uitspraak 14‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek buiten behandeling gelaten. Van een wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 36 Rv is geen sprake.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.301.985/02
beslissing van de wrakingskamer van 13 december 2021
inzake het op 6 december 2021 ingediende wrakingsverzoek van
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: verzoekster,
vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger]
1. Het geding
1.1
De hoofdzaak betreft een procedure tussen verzoekster en [BV] B.V. bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem (geregistreerd onder zaak-/rekestnummer C / 15/ 320514 / HA RK 21/187).
1.2
Op 22 september 2021 heeft verzoekster een verzoek tot wraking (het eerste verzoek) van de kantonrechter, mr. J.J. Dijk, ingediend. Dit verzoek is vervolgens op 28 oktober 2021 gepland om inhoudelijk te worden behandeld. Verzoekster heeft op 19 oktober 2021 de rechtbank bericht dat haar gemachtigde verhinderd was om de behandeling op 28 oktober 2021 bij te wonen, waarna de wrakingskamer van de rechtbank op 21 oktober 2021 aan verzoekster heeft bericht dat het verzoek tot verplaatsing van de behandeling wordt afgewezen. Verzoekster heeft vervolgens op 26 oktober 2021 een verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer van de rechtbank ingediend, te weten mrs. Bruin, Van der Heijden en Röell (het tweede verzoek).
1.3
Op 27 oktober 2021 heeft de wrakingskamer van de rechtbank verzoekster bericht dat dit (tweede) wrakingsverzoek buiten behandeling zal worden gelaten, waarna verzoekster hoger beroep tegen deze beslissing heeft ingesteld.
1.4
Op 28 oktober 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden (van het eerste verzoek) bij de wrakingskamer van de rechtbank.
1.5
Op 2 november 2021 heeft verzoekster mr. Röell, lid van de wrakingskamer van de rechtbank, gewraakt (het derde verzoek). Ook dit verzoek is buiten behandeling gelaten.
1.5
De wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft op 2 november 2021 verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank van 27 oktober, inhoudende het buiten behandeling laten van het tweede wrakingsverzoek (geregistreerd onder zaaknummer 200.301.704/01). Verzoekster heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing (zaaknummer C21/04774).
1.6
Op 3 november 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland het eerste wrakingsverzoek, het verzoek tot wraking van kantonrechter mr. J.J. Dijk, afgewezen.
1.7
Verzoekster heeft daarop bij e-mailbericht van 3 november 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank. Gelet hierop is bij het gerechtshof Amsterdam een mondelinge behandeling gepland op 14 december 2021, die in beginsel zal plaatsvinden ten overstaan van mrs. G.C.C. Lewin, J.F. Aalders en M.A. Wabeke, leden van de wrakingskamer (hierna te noemen: de raadsheren). Deze procedure bij de wrakingskamer van dit hof is geregistreerd onder zaaknummer 200.301.704/02.
1.8
Bij e-mailbericht van 3 december 2021 heeft verzoekster om aanhouding verzocht van de hierboven beschreven procedure met zaaknummer 200.301.704/02 in afwachting van de uitkomst van het door verzoekster ingesteld cassatieberoep tegen de beslissing van de wrakingskamer van dit hof van 2 november 2021.
1.9
Bij e-mailbericht van 6 december 2021 is namens de raadsheren als volgt gereageerd:
“ (…) Het aanhoudingsverzoek is gebaseerd op het standpunt van [verzoekster] dat de goede procesorde vereist dat in het onderhavige hoger beroep de uitkomst van het in het aanhoudingsverzoek bedoelde cassatieberoep wordt afgewacht.
Namens de behandelende samenstelling van de wrakingskamer deel ik u mee dat zij beslist heeft dat de geplande mondelinge behandeling op 14 december doorgang zal vinden. Bij de mondelinge behandeling zal [verzoekster] in de gelegenheid worden gesteld haar hiervoor samengevat weergegeven standpunt over de goede procesorde nader toe te lichten. In een later stadium zal daarop worden beslist. De mondelinge behandeling zal echter niet worden beperkt tot de behandeling van dat standpunt. Om redenen van proceseconomie zullen ook de ontvankelijkheid van [verzoekster] in het hoger beroep en de gestelde doorbrekingsgrond(en) aan de orde komen, evenals de door [verzoekster] aangevoerde gronden voor wraking van mr. Dijk en het verweer daartegen.”
1.10
Verzoekster heeft op 6 december 2021 per e-mailbericht een verzoek tot wraking van de raadsheren mrs. G.C.C. Lewin, J.F. Aalders en M.A. Wabeke gedaan (het vierde verzoek). Blijkens de brief van verzoekster bij het e-mailbericht van 6 december 2021 is de grond van het verzoek tot wraking – in de kern – dat de raadsheren met de onder 1.9 weergegeven reactie handelen in strijd met de goede procesorde en met de volgens verzoekster geldende doorbrekingsjurisprudentie. In het aanhoudingsverzoek is toegelicht waarom het aanhoudingsverzoek van belang is voor verzoekster, namelijk dat indien de behandeling niet wordt aangehouden, verzoekster haar belang bij het ingestelde cassatieberoep verliest met als gevolg dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk zal verklaren. Verzoekster ziet in het afwijzen van het verzoek om aanhouding een belemmering van de rechtsgang in de onder 1.8 vermelde procedure bij de Hoge Raad.
1.11
Mrs. G.C.C. Lewin, M.A. Wabeke en J.F. Aalders hebben bij e-mailberichten van 9 en 10 december 2021 de wrakingskamer bericht dat zij niet berusten in de wraking.
2. Beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1
Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan, op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Naar vaste jurisprudentie dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
2.2
Indien sprake is van een opeenvolging van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter, vervolgens de wrakingskamer en in hoger beroep – opnieuw – de wrakingskamer wordt gewraakt, kan de wrakingskamer in geval van evident misbruik van recht het verzoek tot wraking buiten behandeling laten. Artikel 39, eerste lid, Rv staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is immers alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 36 Rv (vgl. HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1868).
2.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet een dergelijk geval zich hier voor. Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland en vervolgens in dat hoger beroep de wrakingskamer gewraakt voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek en voordat de wrakingskamer op het onder 1.8 vermelde aanhoudingsverzoek heeft beslist. Van de situatie dat het aanhoudingsverzoek is afgewezen en dat verzoekster daarom – nog daargelaten of deze gronden tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden – in haar belangen wordt geschaad, is dan ook in ieder geval geen sprake. Integendeel, zoals blijkt uit de e-mail van het hof van 6 december 2021, krijgt verzoekster ter zitting van 14 december 2021 de gelegenheid om zich nader over het verzoek tot aanhouding uit te laten, voordat daarop zal worden beslist. Bovendien betreft de beslissing van de wrakingskamer om verzoekster te horen over haar verzoek om aanhouding, alvorens daarop een beslissing te nemen, een procedurele beslissing van de wrakingskamer die op zichzelf aan de thans (in de onderhavige beslissing) oordelende wrakingskamer niet ter beoordeling staat en die naar objectieve maatstaven gemeten geen blijk geeft van vooringenomenheid van leden van de wrakingskamer.
2.4.
De aangevoerde klachten kunnen, gelet op het voorgaande, geen grond opleveren om te twijfelen aan de onpartijdigheid van (een van) de raadsheren van wie thans de wraking is verzocht. Het verzoek kan in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Van een wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 36 Rv is daarom geen sprake. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek buiten behandeling laten.
2.5
Verzoekster heeft bij e-mailbericht van 9 december 2021 verzocht om de behandeling van het onderhavige (vierde) wrakingsverzoek aan te houden tot de Hoge Raad eindarrest heeft gewezen in de cassatieprocedure met zaaknummer C21/04774. Op de hiervoor gemelde gronden ziet de wrakingskamer geen reden om de beslissing op het wrakingsverzoek aan te houden.
3. De beslissing
De wrakingskamer:
- stelt het verzoek tot wraking van de raadsheren mrs. Lewin, Aalders en Wabeke buiten behandeling.
Deze beslissing is op 13 december 2021 gegeven door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, A.R. Sturhoofd en M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en ondertekend door mr. M.L.M. van der Voet.