In art. 5.4.10 lid 1 Sv wordt voorgeschreven dat de betrokkene bij wie “in het kader van uitvoering van een Europees onderzoeksbevel” voorwerpen in beslag zijn genomen, ervan in kennis moet worden gesteld dat hij bevoegd is om een klaagschrift in te dienen ex art. 552a Sv. Op grond daarvan neem ik aan dat beklag en vervolgens cassatie openstaat als de inbeslagneming “in het kader” van de uitvoering van het bevel is geschied, en dat niet vereist is dat de inbeslagneming ter uitvoering van het bevel is gegeven. Die uitleg maakt dat ook beklag mogelijk is als de beslaglegging niet op het bevel kan worden gebaseerd.
HR, 03-12-2019, nr. 19/02296
ECLI:NL:HR:2019:1810
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-12-2019
- Zaaknummer
19/02296
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1810, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑12‑2019; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:875
ECLI:NL:PHR:2019:875, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑09‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1810
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑06‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0412
Uitspraak 03‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op geldbedrag onder klager n.a.v. Europees onderzoeksbevel dan wel Europees bevriezingsbevel van Belgische RC. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Rb heeft niet onbegrijpelijk vastgesteld dat onder klager gelegd conservatoir beslag op € 740,15 is gelegd o.g.v. Europees bevriezingsbevel. Volgens in Titel 5 ”Europees bevriezingsbevel” opgenomen art. 5.5.6.1 1 Sv zijn enkele bepalingen uit Titel IX ”Beklag” van dat wetboek van overeenkomstige toepassing verklaard. Daaronder is echter uitdrukkelijk niet begrepen art. 552.2 Sv. Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in gevallen in dat wetboek bepaald. Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke tegen beschikking als de onderhavige beroep in cassatie openstaat, kan klager in ingesteld beroep niet worden ontvangen. Volgt n-o verklaring in cassatieberoep.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02296
Datum 3 december 2019
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 19 maart 2019, nummer RK 19/732, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de klager.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J.M. Lintz, advocaat te ’s‑Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het ingestelde beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Het cassatieberoep is gericht tegen de beschikking van de Rechtbank, waarin het door de klager ingestelde beklag tegen de inbeslagname onder hem van een geldbedrag van in totaal € 740,15 ongegrond is verklaard.
2.2
De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
“Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische onderzoeksrechter te Brugge is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 29 januari 2019 binnengetreden in de woning van klager voor doorzoeking ter inbeslagneming. Onder klager is na machtiging van de rechter-commissaris tot het leggen van conservatoir beslag tot een bedrag van € 20.000,- op grond van een bevriezingsbevel - beslag gelegd op een roze tas met een geldbedrag van in totaal € 485,00 in verschillende coupures, alsmede een geldbedrag van € 255,15 aan muntgeld. Deze tas werd aangetroffen in een kast in de slaapkamer van klager. Klager wordt verdacht van twee diefstallen, begaan in 2016 in België.”
2.3
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een certificaat als bedoeld in art. 9 Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken betreffende onder andere de klager. Dit certificaat houdt onder meer het volgende in:
“Gegevens betreffende het voorwerp of bewijsstuk in de tenuitvoerleggingstaat waarop de beslissing tot bevriezing betrekking heeft:(...)Inbeslagname van gelden:(...) een maximum totaal bedrag van 20.000,00 euro (...).Exacte locatie van het voorwerp of bewijsstuk (...):Niet gekend, mogelijk op verblijfplaats (...).”
2.4
De volgende wettelijke bepalingen zijn in het bijzonder van belang.
- Art. 552d, tweede lid, Sv:
“Beroep in cassatie kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de klager binnen veertien dagen na de betekening.”
- Art. 5.5.6, eerste lid, Sv:
“De artikelen 552a, 552c tot en met 552d, eerste lid en 552e, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, (...).”
2.5
De Rechtbank heeft - niet onbegrijpelijk, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is weergegeven - vastgesteld dat het onder de klager gelegde conservatoir beslag op een geldbedrag van in totaal € 740,15 is gelegd op grond van een Europees bevriezingsbevel.
2.6
Volgens het in Titel 5 ‘Europees bevriezingsbevel’ opgenomen art. 5.5.6, eerste lid, Sv zijn enkele bepalingen uit Titel IX ‘Beklag’ van dat wetboek van overeenkomstige toepassing verklaard. Daaronder is echter uitdrukkelijk niet begrepen art. 552d, tweede lid, Sv.
2.7
Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald. Nu in dat wetboek geen bepaling voorkomt volgens welke tegen een beschikking als de onderhavige beroep in cassatie openstaat, kan de klager in het ingestelde beroep niet worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2019.
Conclusie 10‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag, conservatoir beslag op een in klagers woning aangetroffen geldbedrag. Beslag i.h.k.v. de tenuitvoerlegging van een uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel (EOB) of een uitgevaardigd Europees bevriezingsbevel (EBB)? De AG merkt op dat dit aanstonds niet duidelijk is, maar dat het wel van belang is voor de vraag of klager kan worden ontvangen in zijn beroep. In het eerste geval staat cassatieberoep open (art. 5.4.10 Sv), in het laatste geval niet (art. 5.4.6 Sv). Volgens de AG moet het er voor worden gehouden dat de conservatoire beslaglegging niet heeft plaatsgevonden i.h.k.v. de tenuitvoerlegging van het EOB; een EOB kan immers geen betrekking hebben conservatoir beslag. Mogelijk heeft de inbeslagneming plaatsgevonden ter uitvoering van het EBB; hetgeen tot gevolg heeft dat klager niet kan worden ontvangen in zijn beroep. De AG concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02296
Zitting 10 september 2019
CONCLUSIE
G. Knigge
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de klager.
Bij beschikking van 19 maart 2019 heeft de rechtbank Den Haag het verzoek van de klager om de behandeling van het beklag aan te houden, afgewezen en het beklag ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Twee opmerkingen vooraf
3.1
Het gaat in deze zaak om beklag dat zich richt tegen conservatoir beslag dat is gelegd in het kader van de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel dan wel een Europees bevriezingsbevel. In welk kader – dat van een Europees onderzoeksbevel of dat van een Europees bevriezingsbevel – het beslag is gelegd, is niet aanstonds duidelijk. Dit terwijl het voor de vraag of de klager in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen, van groot belang is in welk kader de inbeslagneming heeft plaatsgevonden. Als het beslag is gelegd in het kader van de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel staat tegen de beschikking van de rechtbank op grond van art. 5.4.10 leden 1 en 3 jo. art. 552d lid 2 Sv beroep in cassatie open.1.Art. 5.4.10 lid 4 Sv bepaalt daarbij dat de termijn voor het indienen van cassatiemiddelen veertien dagen bedraagt.
3.2
In deze zaak is de schriftuur niet binnen veertien dagen na de betekening van de aanzegging bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat kan de klager echter niet worden tegengeworpen, aangezien de aanzegging abusievelijk een maand vermeldt als termijn voor het indienen van een schriftuur met middelen (vgl. HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2636, rov. 2.4).
3.3
Als de inbeslagneming heeft plaatsgevonden ter uitvoering een Europees bevriezingsbevel, staat tegen de beschikking van de rechtbank geen cassatieberoep open. Tot de artikelen en artikelleden die in art. 5.4.6 lid 1 Sv van overeenkomstige toepassing worden verklaard, behoort namelijk niet art. 552d lid 2 Sv.2.De consequentie is dan dus dat de klager niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
3.4
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische onderzoeksrechter te Brugge is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 29 januari 2019 binnengetreden in de woning van klager voor doorzoeking ter inbeslagneming. Onder klager is - na machtiging van de rechter-commissaris tot het leggen van conservatoir beslag tot een bedrag van € 20.000,- op grond van een bevriezingsbevel - beslag gelegd op een roze tas met een geldbedrag van in totaal € 485,00 in verschillende coupures, alsmede een geldbedrag van € 255,15 aan muntgeld. Deze tas werd aangetroffen in een kast in de slaapkamer van klager. Klager wordt verdacht van twee diefstallen, begaan in 2016 in België.”
3.5
De rechtbank stelt enerzijds vast dat de woning van de klager is betreden “naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel” en anderzijds dat het conservatoir beslag is gelegd “op grond van een bevriezingsbevel”. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een Europees onderzoeksbevel van 26 maart 2018. In Deel C (“Uit te voeren onderzoeksmaatregel(en)”) van dat bevel wordt naast het verhoor van de verdachten (onder wie de klager), ook het verrichten van huiszoekingen genoemd, echter zonder dat aangegeven wordt waarop die huiszoekingen gericht dienen te zijn. Bij de gedingstukken bevindt zich voorts een “Beschikking opvragen van bancaire gegevens en inbeslagneming van vorderingen”, gegeven door de Belgische onderzoeksrechter en een daarbij behorend “Certificaat bedoeld in artikel 9 Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van bevelen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken”. De beschikking en het certificaat dateren beide van 6 november 2018.
3.6
Het in het genoemde Certificaat vermelde Kaderbesluit 2003/577/JBZ heeft zowel betrekking op inbeslagneming van bewijsmateriaal als op het leggen van conservatoir beslag. In 2014 zijn twee richtlijnen tot stand gekomen die eveneens betrekking hebben op deze materie: Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europese onderzoeksbevel in strafzaken en Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie. De implementatiedatum van de eerstgenoemde Richtlijn is 22 mei 2017, die van Richtlijn 2014/42/EU is 4 oktober 2018. Nederland en België hebben beide Richtlijnen geïmplementeerd.3.Art. 34 lid 2 Richtlijn 2014/41/EU bepaalt dat die Richtlijn Kaderbesluit 2003/577/JBZ vervangt voor zover het om bewijsverkrijging gaat.4.In Richtlijn 2014/42/EU wordt van de vervanging van het genoemde Kaderbesluit niet gesproken.
3.7
Richtlijn 2014/41/EU heeft betrekking op bewijsverkrijging, niet op het leggen van conservatoir beslag. Dat betekent gezien het voorgaande dat, voor zover het om die bewijsverkrijging gaat, het Kaderbesluit 2003/577/JBZ toepassing mist (althans in de onderlinge verhouding tussen Nederland en België) en dat voor die bewijsverkrijging een op deze Richtlijn 2014/41/EU gebaseerd Europees onderzoeksbevel nodig is. Het betekent tegelijk dat conservatoir beslag niet op een Europees onderzoeksbevel kan worden gebaseerd.5.Daarvoor is een bevriezingsbevel nodig dat, als ik het goed zie, nog steeds op het Kaderbesluit 2003/577/JBZ kan worden gebaseerd.6.
3.8
Wat betekent dit voor deze zaak? Het moet er denk ik voor gehouden worden dat de conservatoire beslaglegging niet heeft plaatsgevonden in het kader van de tenuitvoerlegging van het uitgevaardigde Europees onderzoeksbevel (dat daarop immers geen betrekking kan hebben). Mogelijk heeft de inbeslagneming wel plaatsgevonden ter uitvoering van het op het Kaderbesluit 2003/577/JBZ uitgevaardigde bevriezingsbevel (dat wél betrekking kan hebben op conservatoir beslag). Helemaal zeker is dat niet, omdat betwijfeld kan worden of het gelegde beslag op een in de slaapkamer van de klager aangetroffen geldbedrag gedekt wordt door de onder 3.5 genoemde beschikking waarin het bevriezingsbevel is vervat. In die beschikking wordt eerst bevolen dat de bevoegde bankinstelling of financiële instelling, kort gezegd, alle beschikbare financiële gegevens van de vier genoemde verdachten “overmaakt” en wordt vervolgens het “bewarend beslag” bevolen “van de tegoeden op de rekening(en) en andere financiële tegoeden of bankkluizen op naam van waarvan de hierboven vermelde personen”. Men kan zich afvragen of het in een roze tas in de slaapkamer van de klager aangetroffen geldbedrag daaronder valt te scharen. Dat het gelegde conservatoir beslag mogelijk niet “op grond van” het uitgevaardigde bevriezingsbevel is gegeven (zodat geen sprake is geweest van een beslaglegging “ter uitvoering” van het bevel), laat denk ik onverlet dat de beslaglegging wel heeft plaatsgevonden “in het kader van de tenuitvoerlegging” van dat bevel.7.Veel maakt dat echter niet uit, nu noch in het geval waarin de beslaglegging is gegrond op een bevriezingsbevel, noch in het geval waarin de beslaglegging plaatsvindt in het kader van de tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel beroep in cassatie openstaat.
3.9
Cassatieberoep staat pas open als de inbeslagneming heeft plaatsgevonden in het kader van de uitvoering van het Europees onderzoeksbevel. Ik heb mij nog afgevraagd of, als aangenomen moet worden dat de beslaglegging in deze zaak haar grond niet kan vinden in het uitgevaardigde bevriezingsbevel, niet toch gezegd moet worden dat dit beslag, dat “naar aanleiding van” het Europees onderzoeksbevel werd gelegd, plaatsvond in het kader van de uitvoering van dat bevel.8.Ik acht het niet uitgesloten dat de doorzoeking in de woning van de klager enkel plaatsvond ter uitvoering van het onderzoeksbevel en dat bij die uitvoering onbevoegd (want zonder dat enig bevel daartoe een grondslag bood) conservatoir beslag is gelegd.9.Ik meen echter dat het begrip ‘beslag gelegd “in het kader van” de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel’ niet zo ruim moet worden uitgelegd dat daaronder ook een “bij” die uitvoering gelegd conservatoir beslag valt. De bedoelde ruime uitleg is in cassatie, bij het onderzoek naar de vraag of de klager in zijn beroep kan worden ontvangen, moeilijk te hanteren aangezien die uitleg een feitelijk onderzoek vergt waarvoor in cassatie maar beperkt plaats is. Mede daarom meen ik dat uit de artikelen 5.4.10 lid 3 en 5.5.6 lid 1 Sv in onderling verband beschouwd als bedoeling van de wetgever moet worden afgeleid dat ingeval van conservatoir beslag nimmer cassatie openstaat. Anders gezegd: een bij de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel gelegd conservatoir beslag gaat het kader van die uitvoering steeds te buiten.
3.10
De conclusie moet dan ook zijn dat tegen de beschikking van de rechtbank geen cassatieberoep openstaat, zodat de klager in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen.
3.11
Aan de bespreking van de cassatiemiddelen kom ik dus niet toe. Uiteraard ben ik, indien de Hoge Raad over de ontvankelijkheidsvraag anders mocht oordelen dan ik, bereid de middelen alsnog te bespreken.
4. Deze conclusie strekt tot de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het ingestelde beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑09‑2019
Art. 5.5.6 lid 1 Sv vormt de ongewijzigde voortzetting van art. 552oo lid 1 (oud) Sv. Zie voor de aanvechtbare gronden waarop de uitsluiting van cassatie berust M.J. Borgers, De implementatie van het Europese bevriezingsbevel en de systematiek van rechtsbescherming en rechtseenheid, NJB 2005, p. 1455 e.v.
Zie voor de implementatie van Richtlijn 2014/42/EU in Nederland: Stcrt. 2015, 11370. Nadere informatie over de Belgische wetgeving ter implementatie van deze richtlijn in België is te vinden op:https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/NIM/?uri=CELEX:32014L0042.Zie voor de implementatie van Richtlijn 2014/41/EU in Nederland: Stb. 2017, 231. Nadere informatie over de Belgische wetgeving ter implementatie van deze richtlijn in België is te vinden op:https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/NIM/?uri=CELEX:32014L0041&qid=1568018927387.
Art. 36 van deze Richtlijn bepaalt daarbij dat het Kaderbesluit van toepassing blijft op verzoeken tot rechtshulp die vóór 22 mei 2017 zijn ontvangen.
Vgl. D.J.M.W. Paridaens, T&C Strafvordering 2019, commentaar op titel 5 van Boek 5.
Vgl. P.A.M. Verrest, T&C Strafvordering 2019, commentaar op titel 4 van Boek 5, die stelt dat de bepalingen uit het Kaderbesluit enkel vervallen voor zover zij betrekking hebben op de bevriezing van bewijsmateriaal.
Zie voor dit subtiele onderscheid noot 1.
Ik merk in dit verband op dat in het zich bij de stukken bevindende proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming wel melding wordt gemaakt van het aantreffen van het geld en de inbeslagneming ervan, maar dat daarin niet over enig bevriezingsbevel wordt gerept.
Beroepschrift 17‑06‑2019
Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH Den Haag
Verzendwijze | Per post en per fax 070 753 03 52 (Aantal pagina's 3 incl. voorblad) |
Datum | 17 juni 2019 |
Dossiernummer | JL/106133/JL |
Dossiernaam | [rekwirant]. / OM III c (beklag beslag) |
Parketnummer | Luris EOB-I-2018037325; 19/732 |
Uw kenmerk | S 19/02296 B |
Cliënt | [rekwirant] (geboren [geboortedatum] 1985) |
Betreft | Cassatieschriftuur |
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
(strafzaken)
Den Haag, 13 juni 2019
Geeft eerbiedig te kennen:
[rekwirant], geboren [geboortedatum] 1985, wonende [adres] te ([postcode]) [woonplaats];
dat rekwirant van cassatie van een hem betreffende beslissing van de rechtbank Den Haag, uitgesproken op 19 maart 2019 de volgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 552a, 552ab, 552ca en 5.4.10 Sv en artikel 6 EVRM geschonden doordat de rechtbank het verzoek tot aanhouding van de raadsvrouwe van rekwirant heeft afgewezen, terwijl de voor die afwijzing gegeven motivering niet, althans niet voldoende, begrijpelijk is, althans die afwijzing niet kan dragen.
Toelichting
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft de raadsvrouwe van rekwirant ter terechtzitting het verzoek gedaan de behandeling van de zaak aan te houden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Belgische autoriteiten te vragen of de onderliggende stukken voor rekwirant geheim moesten blijven.
De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat reeds in de aanhef van het EOB gesteld wordt dat de stukken geheim moeten blijven.
Die motivering kan die beslissing niet dragen. Gevolg van de beslissing is dat de zaak is behandeld terwijl de officier van justitie en de rechtbank de beschikking hadden over stukken die voor rekwirant en zijn raadsvrouwe geheim zijn gebleven. Dat is een situatie waarbij iedereen met enig gevoel voor rechtsstatelijkheid een zeer ongemakkelijke jeuk ervaart. Dat brengt niet mee dat die situatie onder geen beding zou kunnen worden toegestaan. Maar dat die situatie slechts wordt toegestaan in gevallen waarin dat, naar het oordeel van de verzoekende staat, onvermijdelijk is, lijkt toch niet te veel gevraagd.
En dat een dergelijk geval zich voordoet, heeft de rechtbank niet vastgesteld. Daartoe is de enkele omstandigheid dat dit in de aanhef van het EOB staat vermeld in ieder geval onvoldoende. Allereerst omdat in een dergelijke aanhef niet zelden standaardformules zijn opgenomen waarvan de opsteller van een dergelijk document zich in het concrete geval zelden afvraagt hoezeer zij op de betreffende zaak daadwerkelijk van toepassing zijn. Daarnaast (en nog meer nog) kan bepaald niet worden uitgesloten dat het in de aanhef gestelde niet meer geldt zodra uitvoering is gegeven aan het EOB. De noodzaak tot geheimhouding is voorafgaand aan de inbeslagneming logisch, daarna zeker niet zonder meer.
In zoverre is de uitspraak niet voldoende, althans niet voldoende begrijpelijk, gemotiveerd. Die uitspraak kan derhalve niet in stand blijven.
Middel II
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 552a, 552ab, 552ca en 5.4.10 Sv geschonden doordat de rechtbank bij haar beslissing als maatstaf heeft gehanteerd of rekwirant de beschikking had over het in beslag genomen geldbedrag, terwijl zij, gelet op hetgeen namens rekwirant naar voren is gebracht, als maatstaf had moeten hanteren of buiten redelijke twijfel is of de dochter van rekwirant als eigenaar van het in beslag genomen geldbedrag moet worden aangemerkt.
Toelichting
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting is namens rekwirant naar voren gebracht dat het in beslag genomen geldbedrag toebehoort aan het dochtertje van rekwirant en dat hij het klaagschrift heeft ingediend als haar wettelijk vertegenwoordiger.
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat rekwirant het geld onder zich had en daarover kon beschikken, nu het in zijn slaapkamer is aangetroffen. Dat het hier mogelijk gaat om spaargeld van zijn dochtertje maakt het voorgaande niet anders, nu hij ook als wettelijk vertegenwoordiger over dat geld kan beschikken.
Daarmee heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf aangelegd. De opvatting van de rechtbank zou er immers op neerkomen dat ongelimiteerd conservatoir beslag zou kunnen worden gelegd op het vermogen van de minderjarige kinderen van een verdachte. Dat een dergelijke consequentie niet kan worden aanvaard, behoeft geen betoog. De rechtbank had dienen te onderzoeken of buiten redelijke twijfel is of de dochter van rekwirant als eigenaar van het in beslag genomen geldbedrag moet worden aangemerkt. Bij bevestigende beantwoording van die vraag had zij het beklag gegrond moeten verklaren.
Op bovengenoemde gronden verzoekt rekwirant Uw Raad het bestreden arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.M. Lintz, advocaat te Den Haag, kantoorhoudende aan de Pletterijkade 20 (2515 SG), die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
J.M. Lintz