Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/4.3
4.3 De procedurele inbedding van de waarheidsvinding
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS597574:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Dit is al door velen geconstateerd, zie bijvoorbeeld M.J. Dubelaar (2008) p. 101; J.F. Nijboer (2006); W.D. H. Asser (1999); M. Kremer (1999) p. 163.
Zie over de historische achtergronden van het verbod op rechtsweigering Viola van Bogaert (2005) p. 65 e.v.
P.A.M. Meijknecht (2009) p. 69. Zie voorts B.W.N. de Waard (1987) p. 176 e.v.
Niklas Luhmann beschouwt dit als 'het onzichtbaar maken van de paradox van de onbeslisbare beslissing'; zie Thomas Huber (2006) p. 171.
De feitelijke beëindiging van de waarheidsvinding heeft echter al plaatsgevonden v66r de rechterlijke uitspraak, namelijk op het moment dat een dagbepaling voor vonnis of arrest heeft plaatsgevonden. In beginsel zal de rechter geen kennis meer nemen van stukken die daarna in het geding worden gebracht. Zie IR 2 mei 2003, JOL 2003, 259. Vergelijk V.C.A. Lindijer (2006) p. 185.
Vergelijk J.J. Brinkhof (1987), over het adagium lites finiri oportet, aan elke procedure moet eens een einde komen: 'Het is evident dat elke samenleving en de individuele leden daarvan er belang bij hebben dat aan geschillen een einde komt en dat beslissingen onaantastbaar worden en blijven.'
Zoals de titel luidt van een bundel geschriften over de kwaliteit van het openbaar bestuur (2005) van Michiel Herweijer e.a.
Het gegeven dat waarheidsvinding altijd is ingebed in een procedurele context, moet dus niet worden vertaald in een processueel waarheidsbegrip. De procedurele inbedding van waarheidsvinding betekent wél het volgende.
In de eerste plaats bevindt rechterlijke waarheidsvinding zich in de procedure steeds in eenpotentieel spanningsveld met andere belangen. In de vorige paragraaf is al aangegeven dat nooit alleen het belang van waarheidsvinding een rol speelt; er zijn ook andere belangen waarmee rekening moet worden gehouden.1 De rechter zal dan het belang van waarheidsvinding moeten afwegen tegen andere belangen. Hierop zal in de volgende paragrafen nog uitgebreid worden ingegaan.
In de tweede plaats is de rechterlijke waarheidsvinding altijd beslissingsgericht. Het onderzoek naar de correcte feiten in de procedure kan nooit los worden gezien van de gerichtheid op de te nemen rechterlijke beslissing. In paragraaf 1.4 kwam al aan de orde dat deze beslissingsgerichtheid van de rechterlijke oordeelsvorming het mogelijk maakt dat de 'cirkelgang' tussen feiten en rechtsregels kan worden doorbroken.
De kern van de beslissingsgerichtheid van de rechterlijke waarheidsvinding is niet zozeer dat zij plaatsvindt met een bepaald doel; dat geldt voor elke waarheidsvinding. Om deze reden is in paragraaf 1.7 en 3.2 aangegeven dat waarheidsvinding altijd een partieel karakter heeft en gericht is op een klein stukje van de werkelijkheid. Veel belangrijker is dat de rechter altijd verplicht is een beslissing te nemen. Deze verplichting is neergelegd in art. 26 Rv en art. 13 van de Wet algemene bepalingen en komt ook naar voren in art. 23 Rv en art. 32 Rv. Ook wanneer niet duidelijk wordt hoe de feiten zich in werkelijkheid hebben voorgedaan, moet de rechter een beslissing nemen. De rechterlijke waarheidsvinding heeft nooit een open einde, maar zij mondt hoe dan ook uit in een beslissing.
Dit betekent méér dan dat 'er nu eenmaal een beslissing moet worden genomen'. De verplichting geeft aan dat de rechter een eigen verantwoordelijkheid heeft om elk geschil dat haar wordt voorgelegd, daadwerkelijk te beslechten, ook wanneer sprake is van onduidelijke wetgeving, een leemte in de wet of interpretatieproblemen.2 Daarmee wordt invulling gegeven aan de verhouding tussen wetgevende macht en rechtsprekende macht, terwijl bovendien het recht op rechtspraak wordt uitgedrukt.3
De verplichting om te beslissen heeft dus een normatief karakter; er behóórt een beslissing te worden genomen.
Een consequentie hiervan is dat het van groot belang is dat het procesrecht zó wordt ingericht, dat de rechter in staat is een juiste, een aanvaardbare beslissing te nemen. Voorts is het noodzakelijk dat in het recht voorzieningen zijn getroffen voor de situatie dat niet (in voldoende mate) komt vast te staan hoe de feiten zich hebben voorgedaan.4 De strafrechter zal de verdachte vrijspreken wanneer er twijfel bestaat over de vraag of hij schuldig is aan de ten laste gelegde feiten en de civiele rechter heeft het bewijsrecht als richtingwijzer: bij onduidelijkheid over de feiten verliest die partij die ten aanzien van die feiten het bewijsrisico draagt.
Een ander aspect van de beslissingsgerichtheid van de rechterlijke waarheidsvinding is het definitieve karakter van die waarheidsvinding. De uitspraak van de rechter is, afgezien van de mogelijkheid om hoger beroep of cassatieberoep in te stellen, het definitieve einde van de waarheidsvinding in de tussen partijen aanhangige procedure.5 Ook hieraan ligt een normatief uitgangspunt ten grondslag. De rechterlijke beslissing behoort een definitief karakter te hebben, omdat zij, onder meer, daaraan haar gezag ontleent. Het onderliggende belang hier is de rechtszekerheid: rechterlijke uitspraken moeten voorzien in een bindende beslechting van geschillen, waarmee partijen en derden zekerheid verkrijgen over hun rechtspositie.6
De kern van de procedurele inbedding van de rechterlijke waarheidsvinding moet dus als volgt worden begrepen. In de eerste plaats brengt de procedurele inbedding mee dat waarheidsvinding nooit het enige belang is dat gediend moet worden. Ook met andere belangen, zoals het belang van een voortvarend verloop van de procedure, moet in de procedure rekening worden gehouden. In de tweede plaats brengt de procedurele inbedding mee dat de rechterlijke waarheidsvinding altijd moet leiden tot een rechterlijke beslissing, waarmee een definitief einde komt aan de waarheidsvinding. Hieraan zijn consequenties voor de waarheidsvinding te verbinden.
De verplichting van de rechter om altijd tot een beslissing te komen, in samenhang met het definitieve karakter van die beslissing, betekent dat het van het grootste belang is om waarheidsvinding in de procedure zoveel mogelijk tot haar recht te laten komen. Ook wanneer de rechter de feiten niet correct kan vaststellen of zelfs incorrect heeft vastgesteld, zal immers een beslissing moeten worden genomen, waaruit ingrijpende en definitieve consequenties voor partijen voortvloeien. Er is geen mogelijkheid om de waarheidsvinding op een ander moment nog eens over te doen. Dit onderstreept de noodzaak dat zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan het belang van waarheidsvinding, en dan liefst 'alles in één keer goed' 7
Vanuit dit gezichtspunt is het vooral zaak dat het procesrecht zo wordt vormgegeven dat de waarheidsvinding in de procedure wordt geoptimaliseerd. Maar omdat waarheidsvinding in de rechterlijke procedure ook plaatsvindt temidden van andere belangen, zal zo nodig moeten worden gezocht naar een balans tussen waarheidsvinding en die andere belangen.
Dit is het spanningsveld waarbinnen de rechterlijke waarheidsvinding zich in de procedure afspeelt. Wat dit concreet betekent voor de praktijk van de rechterlijke waarheidsvinding, zal worden onderzocht in de volgende paragrafen.