Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie
Artikel 42 Rechtsmacht
Geldend
Geldend vanaf 14-12-2005
- Bronpublicatie:
31-10-2003, Trb. 2005, 244 (uitgifte: 18-10-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
14-12-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-10-2003, Trb. 2005, 244 (uitgifte: 18-10-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke Staat die partij is, neemt de maatregelen die nodig kunnen zijn om zijn rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, wanneer:
- a.
het strafbare feit wordt gepleegd op het grondgebied van die Staat die partij is; of
- b.
het strafbare feit wordt gepleegd aan boord van een schip dat vaart onder de vlag van die Staat die partij is of aan boord van een luchtvaartuig dat krachtens het recht van die Staat die partij is, is ingeschreven op het tijdstip waarop het strafbare feit wordt gepleegd.
2.
Met inachtneming van artikel 4 van dit Verdrag, kan een Staat die partij is zijn rechtsmacht ook vestigen met betrekking tot dergelijke strafbare feiten, wanneer:
- a.
het strafbare feit wordt gepleegd tegen een onderdaan van die Staat die partij is; of
- b.
het strafbare feit wordt gepleegd door een onderdaan van die Staat die partij is of door een staatloze die zijn of haar vaste woon- of verblijfplaats heeft op zijn grondgebied; of
- c.
het strafbare feit behoort tot de overeenkomstig artikel 23, eerste lid, onderdeel b, ii, van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten en wordt gepleegd buiten zijn grondgebied met het oogmerk een overeenkomstig artikel 23, eerste lid, onderdeel a, i of ii, of onderdeel b, i, van dit Verdrag strafbaar gesteld feit op zijn grondgebied te plegen; of
- d.
het strafbare feit wordt gepleegd tegen de Staat die partij is.
3.
Voor de toepassing van artikel 44 van dit Verdrag, neemt elke Staat die partij is de maatregelen die nodig kunnen zijn om zijn rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, indien de vermeende dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij die persoon niet uitlevert uitsluitend op grond van het feit dat hij of zij zijn onderdaan is.
4.
Elke Staat die partij is, kan tevens de maatregelen nemen die nodig kunnen zijn om zijn rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, wanneer de vermeende dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij hem of haar niet uitlevert.
5.
Indien een Staat die partij is die zijn rechtsmacht uitoefent uit hoofde van het eerste of tweede lid van dit artikel ervan in kennis is gesteld of op andere wijze heeft vernomen dat een of meer andere Staten die partij de opsporing, vervolging of een gerechtelijke procedure heeft of hebben ingesteld naar aanleiding van dezelfde gedragingen, overleggen de bevoegde autoriteiten van die Staten die partij zijn, waar mogelijk, met elkaar teneinde hun maatregelen te coördineren.
6.
Onverminderd de normen van het algemene internationale recht, sluit dit Verdrag niet de uitoefening van de rechtsmacht in strafrechtelijke aangelegenheden uit die een Staat die partij is overeenkomstig zijn nationale wetgeving heeft gevestigd.