HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4015, NJ 2012/63, m.nt. B.F. Keulen, rov. 2.6.
HR, 13-12-2016, nr. 15/00855
ECLI:NL:HR:2016:2850
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-12-2016
- Zaaknummer
15/00855
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2850, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑12‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1248, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1248, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑10‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2850, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑11‑2015
- Wetingang
art. 3a Opiumwet
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0037
NbSr 2017/20
Uitspraak 13‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Aanwezigheid van 4,1 kg hennepresten i.v.m. de Aanwijzing Opiumwet van 2 november 2000, Stcrt. 2000, 250. Art. 3a, vijfde lid, Opiumwet. Hof: het OM is ontvankelijk nu in de woning van de verdachte een hoeveelheid van 4,1 kilogram hennepresten is aangetroffen en mitsdien geen sprake was van een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik zoals bedoeld in de Aanwijzing. In dat verband doet niet ter zake “van hoeveel planten de hennep afkomstig is”. HR: de Aanwijzing dient aldus te worden uitgelegd dat de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten met een politiesepot wordt afgedaan, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten (vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4015, NJ 2012/63). Het oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
13 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/00855
KD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 februari 2015, nummer 23/003576-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep – dat blijkens de daarvan opgemaakte akte uitsluitend is gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit – is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit.
2.2.1.
Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
"hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2009 tot en met 25 januari 2010 te Haarlem, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [a-straat 1]) een (handels-) hoeveelheid hennep en/of delen van hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet."
2.2.2.
Daarvan is door het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 25 januari 2010 te Haarlem, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [a-straat 1]) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid, van artikel 3a van die Wet."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2015, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik woonde toentertijd op de [a-straat 1] in Haarlem. Op 25 januari 2010 is bij een doorzoeking in mijn woning op de zolder een vuilniszak met ongeveer 4,1 kg hennepresten aangetroffen. Ik wist dat deze vuilniszak daar stond. De spullen die op zolder stonden opgeslagen, zoals de kachel, de weegschaal, de ventilatoren, de transportton, het slakkenhuis, het koolstoffilter, de afzuigslang en de droogrekken heb ik gebruikt om op zolder mijn hennepplanten te drogen.
2. Een proces-verbaal met nummer 2009025872 van 25 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerd politie proces-verbaal p. 351 t/m 352). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant voornoemd:
Op 25 januari 2010 vond een doorzoeking plaats in de woning gelegen aan de [a-straat 1] in Haarlem. Op de zolder van de woning werden onder meer de volgende goederen aangetroffen: een zak met gedroogde hennepresten, met een gewicht van 4,1 kg.
De doordringende lucht die hing op de zolderverdieping is mij ambtshalve bekend als lucht afkomstig van hennep."
2.2.4.
Het Hof heeft omtrent het bewijs voorts het volgende overwogen:
"De op de zolder aangetroffen vuilniszak met hennepresten is kennelijk door de politie gewogen. Het ging in totaal om een gewicht van 4,1 kilogram van vermoedelijk hennep. De verdachte heeft de aangetroffen hoeveelheid niet betwist en heeft bevestigd dat dit hennepafval het restproduct was van de door hem geoogste hennepplanten.
Nu onder hennep elk deel van de plant van het geslacht Canabis wordt begrepen en het niet van belang is of dat deel van de plant een "werkzaam bestanddeel" bevat, volgt hieruit dat bij de verdachte 4.1 kilogram van een materiaal bevattende hennep is aangetroffen, zijnde een middel als bedoeld op lijst II van de Opiumwet. Er is derhalve sprake van aanwezigheid van meer dan 30 gram hennep."
2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging dient te worden verklaard op de grond dat de bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid hennepresten van 4.1 kg afkomstig waren van vijf hennepplanten die in de tuin hadden gestaan. Volgens de thans geldende Aanwijzing Opiumwet dient in dat geval sepot plaats te vinden. De raadsman heeft daartoe gesteld hetgeen in zijn pleitnotities dienaangaande is opgenomen. Deze pleitnotities zijn bij de stukken gevoegd.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Volgens genoemde Aanwijzing heeft vervolging geen prioriteit in het geval dat sprake is van niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, indien de verdachte volwassen is. Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
In de woning van de verdachte zijn geen hennepplanten aangetroffen. Wel is in totaal 4,1 kilogram hennep gevonden. Bij deze hoeveelheid kan niet langer worden gesproken van 'een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik' waarop de Aanwijzing doelt. De conclusie is dan ook dat de verdachte meer hennep in bezit had dan op grond van de Aanwijzing wordt gedoogd. De vraag van hoeveel planten de hennep afkomstig was is volgens de Aanwijzing niet van belang.
Het openbaar ministerie heeft derhalve overeenkomstig de Aanwijzing gehandeld en is ontvankelijk in de vervolging."
2.4.
De ten tijde van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit geldende en sinds de inwerkingtreding op hier niet van belang zijnde punten twee maal gewijzigde Aanwijzing Opiumwet van 2 november 2000, Stcrt. 2000, 250 (hierna: de Aanwijzing) dient aldus te worden uitgelegd dat - behoudens door het openbaar ministerie te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van het inbeslaggenomen plantenmateriaal - met een politiesepot wordt afgedaan de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten (vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4015, NJ 2012/63).
2.5.
In zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit kan worden ontvangen in de vervolging van de verdachte, nu in de woning van de verdachte een hoeveelheid van 4,1 kilogram hennepresten is aangetroffen en mitsdien geen sprake was van een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik zoals bedoeld in de Aanwijzing. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat in dat verband niet ter zake doet "van hoeveel planten de hennep afkomstig is". Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is weergegeven en in aanmerking genomen de onder 2.2.3 weergegeven bewijsmiddelen waaruit het Hof niet heeft kunnen afleiden dat de aangetroffen hoeveelheid hennepresten afkomstig was van meer dan vijf hennepplanten, getuigt 's Hofs verwerping van genoemd verweer van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak wat betreft het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2016.
Conclusie 11‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Aanwezigheid van 4,1 kg hennepresten i.v.m. de Aanwijzing Opiumwet van 2 november 2000, Stcrt. 2000, 250. Art. 3a, vijfde lid, Opiumwet. Hof: het OM is ontvankelijk nu in de woning van de verdachte een hoeveelheid van 4,1 kilogram hennepresten is aangetroffen en mitsdien geen sprake was van een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik zoals bedoeld in de Aanwijzing. In dat verband doet niet ter zake “van hoeveel planten de hennep afkomstig is”. HR: de Aanwijzing dient aldus te worden uitgelegd dat de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten met een politiesepot wordt afgedaan, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten (vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4015, NJ 2012/63). Het oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 15/00855 Zitting: 11 oktober 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 3 februari 2015 door het Gerechtshof Amsterdam wegens, onder 2, “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd” en, onder 3, “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Voorts heeft hof in de zaak van de verdachte enkele in het genoemde arrest nader omschreven beslissingen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen genomen.
Namens de verdachte heeft Mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat een klacht over de verwerping van een ter terechtzitting van het hof van 20 januari 2015 gevoerd verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit.
3.1. Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
“hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2009 tot en met 25 januari 2010 te Haarlem, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [a-straat 1]) een (handels-)hoeveelheid hennep en/of delen van hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.”
3.2. Blijkens de inhoud van een ter terechtzitting van 20 januari 2015 overgelegde pleitnota heeft de raadsman van de verdachte bij die gelegenheid met betrekking tot het genoemde niet-ontvankelijkheidverweer het volgende aangevoerd:
“4. OVERTREDING ART 3 OPIUMWET
4.1 Ontvankelijkheid
De officier van justitie dient alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien de aangetroffen 4,1 kg hennepresten afkomstig waren van 5 planten die in de tuin stonden van [verdachte]. Er was geen sprake van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, nu het hier slechts 5 planten betrof, de planten in de tuin stonden, de planten niet naar is gebleken op professionele wijze werden belicht en gevoed etc en geen sprake is van het gedurende langere tijd investeren in het telen van hennep om geldelijk gewin te krijgen. En dat geldt natuurlijk al helemaal voor [A]! Dat [verdachte] naar eigen zeggen twee maal de opbrengst voor een betrekkelijk gering bedrag heeft verkocht, maakt niet dat alsnog sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
Uit de in de tenlastgelegde periode Aanwijzing Opiumwet[2] volgt dat wanneer geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, zoals hier het geval is, bij ontdekking een politiesepot volgt met afstand. Dat had hier ook dienen te gebeuren, nu deze Aanwijzing als recht in de zin van de Wet RO dient te worden aangemerkt.
Om die reden dient de officier van justitie in beide zaken alsnog niet-ontvankelijk te worden in zijn vervolging ter zake van feit 3.
Zie ook HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:B04015 en HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9183.
Dat beiden ook worden vervolgd ter zake van andere feiten, maakt mijn conclusie niet anders, zo blijkt onder meer uit het arrest van 26 juni 2012. Uit de conclusie van AG Vegter voorafgaand aan dit arrest[3] volgt (zie daartoe voetnoot 2 in zijn conclusie) dat de verdachte in die zaak ook werd vervolgd ter zake van harddrugsfeiten. De AG overweegt:
‘Ik heb mij nog afgevraagd of de omstandigheid dat verdachte tevens vervolgd werd voor zeer ernstige harddrugscriminaliteit een argument kan opleveren om te betogen dat het verweer gelet daarop nimmer opgeld kan doen en dat verwijzing dus achterwege kan blijven, omdat slechts verwerping van het verweer mogelijk is. Ik heb voor een dergelijke redenering geen aanknopingspunt kunnen vinden in de toenmaals geldende Aanwijzing Opiumwet.’
[2] Stcrt 2000, 250, (voor deze zaak niet ter zake doend) gewijzigd op 6 maart 2002 (Stcrt 2002, 46) en 1 juli 2007 (Stcrt 2006, 250).
[3] ECLI:NL:PHR:2012:BW9183.”
3.3. Het hof heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer als volgt samengevat en verworpen:
“Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging dient te worden verklaard op de grond dat de bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid hennepresten van 4.1 kg afkomstig waren van vijf hennepplanten die in de tuin hadden gestaan. Volgens de thans geldende Aanwijzing Opiumwet dient in dat geval sepot plaats te vinden. De raadsman heeft daartoe gesteld hetgeen in zijn pleitnotities dienaangaande is opgenomen. Deze pleitnotities zijn bij de stukken gevoegd.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Volgens genoemde Aanwijzing heeft vervolging geen prioriteit in het geval dat sprake is van niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is. Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
In de woning van de verdachte zijn geen hennepplanten aangetroffen. Wel is in totaal 4,1 kilogram hennep gevonden. Bij deze hoeveelheid kan niet langer worden gesproken van ‘een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik’ waarop de Aanwijzing doelt. De conclusie is dan ook dat de verdachte meer hennep in bezit had dan op grond van de Aanwijzing wordt gedoogd. De vraag van hoeveel planten de hennep afkomstig was is volgens de Aanwijzing niet van belang.
Het openbaar ministerie heeft derhalve overeenkomstig de Aanwijzing gehandeld en is ontvankelijk in de vervolging.”
3.4. Voor de beoordeling van het middel is de volgende inhoud van de Aanwijzing Opiumwet van 2 november 2000, Stcrt. 2000, 250 (hierna: de Aanwijzing Opiumwet) van belang:
"2.2.1. Teelt van cannabis
In verband met de inwerkingtreding van de wet van 18 maart 1999 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt, behoort onderscheid te worden gemaakt tussen teelt en beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
Voor de goede orde: onder teelt worden hier, behalve telen in de taalkundige zin van dit woord, ook verstaan de andere in artikel 3 eerste lid onder B van de Opiumwet genoemde handelingen.
(...)
Ook bij telen is de hoeveelheidplantmateriaal van belang bij de afwegingen rond opsporing en vervolging. Het ligt in de rede om voor de teelt een toegespitste regeling te hanteren omdat levend plantmateriaal al snel de gewichtsgrens van 5 gram zal overtreffen.
Prioriteit ligt bij de beroeps/bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps/bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
- de schaalgrootte van de teelt:
. de hoeveelheid planten; in ieder geval meer dan 5;
. het soort perceel waarop geteeld wordt.
- indicatoren met betrekking tot belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
- de rol van de verdachte: is er bijvoorbeeld sprake van het gedurende langere tijd investeren in het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen?
Indien wordt voldaan aan meer dan twee punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, gaat de richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs, uit van een hogere beboeting.
Niet bedrijfsmatige teelt
In geval van teelt van niet meer dan 5 planten wordt aangenomen dat sprake is van niet beroeps/bedrijfsmatige teelt. Er volgt dan bij ontdekking politiesepot met afstand. Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen behoort steeds te leiden tot een strafrechtelijke reactie.”
3.5. Kort samengevat heeft de raadsman van de verdachte in hoger beroep gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van het bewerken, verwerken en/of voorhanden hebben van hennep (feit 3), onder meer omdat de bij de verdachte aangetroffen hennepresten afkomstig zouden zijn van (slechts) vijf hennepplanten. Daarbij heeft de raadsman onder meer gewezen op de Aanwijzing Opiumwet en de daarbij behorende bijlage 1 met ‘indicatoren voor bedrijfsmatig handelen met betrekking tot de teelt van cannabis’, welke inhouden dat ingeval van de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten wordt aangenomen dat sprake is van teelt van een geringe hoeveelheid hennep voor eigen gebruik en dat de verdachte bij ontdekking van een dergelijke teelt in aanmerking komt voor een politiesepot (met afstand door de verdachte van inbeslaggenomen plantenmateriaal).
In het middel wordt nu met rechts- en motiveringsklachten opgekomen tegen ’s hofs verwerping van het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer en tegen het oordeel van het hof dat de verdachte niet aan de in de Aanwijzing Opiumwet gestelde voorwaarden voor een politiesepot voldoet. Daarbij zijn de pijlen vooral gericht op de overweging van het hof dat “De vraag van hoeveel planten de hennep afkomstig was […] volgens de Aanwijzing niet van belang [is]”.
3.6. Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat de regels die zijn vervat in de Aanwijzing Opiumwet moeten worden beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO.1.Verder moet worden vooropgesteld dat de genoemde Aanwijzing Opiumwet zo dient te worden uitgelegd dat – behoudens door het openbaar ministerie te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van inbeslaggenomen plantenmateriaal – de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten met een politiesepot wordt afgedaan, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten.2.
3.7. Naar aanleiding van de stelling van de raadsman dat de bij de verdachte aangetroffen hennepresten afkomstig waren van vijf planten heeft het hof in het bestreden arrest allereerst vastgesteld dat in de woning van de verdachte geen hennepplanten zijn gevonden. Vervolgens heeft het hof vastgesteld dat wel een hoeveelheid van 4,1 kilogram aan hennepresten is gevonden en heeft het hof overwogen dat bij een dergelijke hoeveelheid niet langer kan worden gesproken van een geringe hoeveelheid in de zin van de Aanwijzing Opiumwet. Tot slot heeft het hof geoordeeld dat de verdachte gelet op de aangetroffen hoeveelheid hennepresten meer hennep in bezit heeft gehad dan op grond van de Aanwijzing Opiumwet wordt gedoogd.
3.8. Enerzijds kan geredeneerd worden dat het oordeel van het hof dat de verdachte niet aan de voorwaarden voor een politiesepot uit de Aanwijzing Opiumwet voldoet een niet onbegrijpelijk feitelijk oordeel is en dat dit oordeel in cassatie niet verder kan worden getoetst. De gedachte is dan dat het hof kennelijk niet aannemelijk heeft geacht dat de niet geringe hoeveelheid gevonden hennepresten afkomstig waren van slechts vijf hennepplanten. Toch meen ik dat het hof zijn oordeel in dit verband niet toereikend heeft gemotiveerd, vanwege de overweging dat ‘de vraag van hoeveel planten de hennep afkomstig was […] volgens de Aanwijzing niet van belang [is]’. Hoewel het mogelijk is dat het hof met deze overweging heeft bedoeld te zeggen dat het precieze aantal hennepplanten niet ter zake doet wanneer het er meer dan vijf zijn, kan uit de betreffende overweging tegen de achtergrond van de feitelijke stellingen van de verdediging niet worden opgemaakt wat het hof hiermee nu precies heeft bedoeld. Met de steller van het middel ben ik het dan ook eens, dat het er nog het meest op lijkt dat het hof de opvatting is toegedaan dat bij een aangetroffen hoeveelheid hennepresten van meer dan geringe omvang, het aantal hennepplanten waarvan de betreffende resten afkomstig zijn niet langer relevant is. Deze opvatting is gelet op het bepaalde in bijvoorbeeld HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9183, rov. 2.6 en HR 16 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7152, rov. 2.5 echter onjuist, zodat het middel doel treft.
3.9. Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit, tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑10‑2016
HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4015, NJ 2012/63, m.nt. B.F. Keulen, rov. 2.7, HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9183, rov. 2.5 en HR 16 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7152, rov. 2.4.
Beroepschrift 09‑11‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer : S 15/00855
SCHRIFTUUR
behandelende een middel tot cassatie in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof Amsterdam, uitgesproken op 3 februari 2015.
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet naleving nietigheid met zich meebrengt, meer in het bijzonder zijn de artt. 79 RO en 348, 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden, aangezien het hof de officier van justitie niet alsnog niet-ontvankelijk in zijn vervolging heeft verklaard omdat hij in strijd met de Aanwijzing Opiumwet verzoeker tot cassatie heeft vervolgd, althans 's hofs verwerping van een dienaangaand namens verzoeker tot cassatie gevoerd verweer de verwerping van dat verweer niet kan dragen.
Toelichting
1
Aan verzoeker tot cassatie is onder 2 tenlastegelegd dat:
‘Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 25 januari 2010 te Haarlem, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [a-straat 1]) een (handels-)hoeveelheid hennep en/of delen van hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.’
2.
Namens verzoeker tot cassatie is ter zake van dit feit ter zitting van het hof, bij pleidooi, aldus de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnotities, het volgende naar voren gebracht:
‘1.1. Ontvankelijkheid
De officier van justitie dient alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien de aangetroffen 4,1 kg hennepresten afkomstig waren van 5 planten die in de tuin stonden van [verzoeker]. Er was geen sprake van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, nu het hier slechts 5 planten betrof, de planten in de tuin stonden, de planten niet naar is gebleken op professionele wijze werden belicht en gevoed etc en geen sprake is van het gedurende langere tijd investeren in het telen van hennep om geldelijk gewin te krijgen. En dat geldt natuurlijk al helemaal voor [A]! Dat [verzoeker] naar eigen zeggen twee maal de opbrengst voor een betrekkelijk gering bedrag heeft verkocht, maakt niet dat alsnog sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
Uit de in de tenlastgelegde periode Aanwijzing Opiumwet1. volgt dat wanneer geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, zoals hier het geval is, bij ontdekking een politiesepot volgt met afstand. Dat had hier ook dienen te gebeuren, nu deze Aanwijzing als recht in de zin van de Wet RO dient te worden aangemerkt.
Om die reden dient de officier van justitie in beide zaken alsnog niet-ontvankelijk te worden in zijn vervolging ter zake van feit 3.
Zie ook HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4015 en HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9183.
Dat beide ook worden vervolgd ter zake van andere feiten, maakt mijn conclusie niet anders, zo blijkt onder meer uit het arrest van 26 juni 2012. Uit de conclusie van AG Vegter voorafgaand aan dit arrest2. volgt (zie daartoe voetnoot 2 in zijn conclusie) dat de verdachte in die zaak ook werd vervolgd ter zake van harddrugsfeiten. De AG overweegt:
‘Ik heb mij nog afgevraagd of de omstandigheid dat verdachte tevens vervolgd werd voor zeer ernstige harddrugscriminaliteit een argument kan opleveren om te betogen dat het verweer gelet daarop nimmer opgeld kan doen en dat verwijzing dus achterwege kan blijven, omdat slechts verwerping van het verweer mogelijk is. Ik heb voor een dergelijke redenering geen aanknopingspunt kunnen vinden in de toenmaals geldende Aanwijzing Opiumwet.’’
3.
Het hof heeft naar aanleiding van dit verweer het navolgende overwogen:
‘Volgens genoemde Aanwijzing heeft vervolging geen prioriteit in het geval dat sprake is van niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, indien de verdachte volwassen is. Prioriteit ligt bij beroeps- of bedrijfsmatige teelt Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps-of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
In de woning van verdachte zijn geen hennepplanten aangetroffen. Wel is in totaal 4,1 kilogram hennep aangetroffen. Bij deze hoeveelheid kan niet langer worden gesproken van ‘een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik’ waarop de aanwijzing doelt. De conclusie is dan ook dat de verdachte meer hennep in bezit had dan op grond van de Aanwijzing wordt gedoogd. De vraag van hoeveel planten de hennep afkomstig was is volgende Aanwijzing niet van belang.
Het openbaar ministerie heeft derhalve overeenkomstig de Aanwijzing gehandeld en is ontvankelijk in de vervolging.’
4.
De toenmalige Aanwijzing Opiumwet houdt — voor zover van belang — het volgende in:
‘2.2. Vervaardigen en aanwezig hebben en al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf: telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren.
2.2.1. Teelt van cannabis
In verband met de inwerkingtreding van de wet van 18 maart 1999 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt, behoort onderscheid te worden gemaakt tussen teelt en beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
Voor de goede orde: onder teelt worden hier, behalve telen in de taalkundige zin van dit woord, ook verstaan de andere in artikel 3 eerste lid onder B van de Opiumwet genoemde handelingen.
In het in werking getreden besluit van 19 maart 1999 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 18 oktober 1976, houdende uitvoering van artikel 3a, eerste lid van de Opiumwet, is geregeld dat de verboden van artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet niet gelden voor hennep die kennelijk bestemd is voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de produktie van hennepvezel, met dien verstande dat de uitzondering van het verbod om te telen slechts geldt voorzover de teelt plaatsvindt in de volle grond en in de open lucht.
Ook bij telen is de hoeveelheid plantmateriaal van belang bij de afwegingen rond opsporing en vervolging. Het ligt in de rede om voor de teelt een toegespitste regeling te hanteren omdat levend plantmateriaal al snel de gewichtsgrens van 5 gram zal overtreffen.
Prioriteit ligt bij de beroeps/bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps/bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
- —
de schaalgrootte van de teelt:
- —
de hoeveelheid planten; in ieder geval meer dan 5;
- —
het soort perceel waarop geteeld wordt.
- —
indicatoren met betrekking tot belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
- —
de rol van de verdachte: is er bijvoorbeeld sprake van het gedurende langere tijd investeren in het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen?
Indien wordt voldaan aan meer dan twee punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, gaat de richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs, uit van een hogere beboeting.
Niet bedrijfsmatige teelt
In geval van teelt van niet meer dan 5 planten wordt aangenomen dat sprake is van niet beroeps/bedrijfsmatige teelt. Er volgt dan bij ontdekking politiesepot met afstand. Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen behoort steeds te leiden tot een strafrechtelijke reactie.’
Genoemde bijlage 1 houdt in (voor zover van belang):
Indicatoren voor bedrijfsmatig handelen met betrekking tot de teelt van cannabis.
- a.
hoeveelheid planten meer dan 5.
- b.
Professionaliteit
Professionaliteit | laag | Hoog |
---|---|---|
Belichting | daglicht | kunstlicht op tijdklokken |
Voeding | gieter | centraal geregeld bevloeiingssysteem afgescheiden ruimte in huis |
Ruimte | balkon, tuin | kas of grote, verdeelde en afgeschermde ruimte |
Afscherming | geen | geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur |
Ventilatie | geen | afzuiging naar buiten wel |
Verwarming | geen | Thermostaat gestuurd |
Bodem | aarde, potgrond | steenwol, hydrocultuur |
wel | ||
Ziektebestrijding | geen | Signaleringsvellen, biologisch in eigen beheer |
Verwerking | klein | uitbesteed aan manicultuurbedrijf geselecteerd zaad |
Plantmateriaal | onbekend zaad | stekken van eigen planten of extern gekocht wel |
CO2-suppletie | geen | gestuurde installatie |
5.
De Aanwijzing moet worden beschouwd als recht in de zin van 79 RO. De regels in de Aanwijzing binden het openbaar ministerie op grond van de beginselen van een behoorlijke procesorde en lenen zich ertoe jegens betrokkenen, dus ook verzoeker tot cassatie, als rechtsregel te worden toegepast.
In casu is niet het telen als zodanig tenlastegelegd, maar wel het bewerken, verwerken en aanwezig hebben van materiaal dat hennep bevat, zoals uiteindelijk ook is bewezen verklaard. Wanneer gekeken wordt naar de inhoud van de Aanwijzing maakt dat niet uit, zo leert in het bijzonder de titel van de aangehaalde paragraaf. Daarin wordt ook het bewerken, verwerken en aanwezig hebben genoemd. Bovendien, waarom zou het telen wel van vervolging uitgesloten zijn wanneer aan de voorwaarden in de Aanwijzing genoemd wordt, maar niet het bewerken, verwerken en aanwezig hebben van de oogst van die teelt en vervaardiging die aan de voorwaarden gesteld in de Aanwijzing voldoet? Ik zou niet weten waarom. Ook in HR 26 april 2011, HR:2011:BO4015 was het bewerken, verwerken en aanwezig hebben tenlastegelegd. De Hoge Raad liet de door het hof uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring in stand.
Ook is de opbrengst van die in de Aanwijzing genoemde 5 planten niet van belang, zo leert niet alleen voormeld arrest, maar bijvoorbeeld ook HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9183 (3 planten leveren 326 gram henneptoppen op). Het feit dat 4,1 kg gedroogde hennep(planten)resten is aangetroffen, is dan ook zonder betekenis, tenminste wanneer die afkomstig is van maximaal 5 planten. Het hof lijkt daar anders over te denken, nu volgens het hof gelet op de aangetroffen hoeveelheid niet gesproken kan worden van een ‘geringe hoeveelheid voor eigen gebruik’.
Daarbij komt dat het hof in de aanvulling verkort arrest heeft overwogen ‘dat dit hennepafval het restproduct was van de door hem geoogste hennepplanten.’ Verzoeker tot cassatie heeft verklaard — zakelijk weergegeven — dat hij in de tuin bij zijn woonhuis 5 hennepplanten had staan, dat hij deze heeft geoogst en vervolgens heeft verwerkt. Hetgeen door en namens verzoeker tot cassatie met betrekking tot de hoeveelheid planten in de tuin (open grond) en de wijze van telen, kort samengevat: niet-bedrijfsmatig, is naar voren gebracht, vindt niet zijn weerlegging in het arrest of de door het hof tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft de feitelijke stellingen van verzoeker tot cassatie in het midden gelaten, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.
6.
Het oordeel van het hof dat verzoeker tot cassatie niet voldeed aan de in de Aanwijzing gestelde criteria getuigt dan ook van een onjuiste rechtsopvatting, althans 's hofs oordeel is niet naar de eisen die de wet stelt met redenen omkleed.
7.
Gelet op het voorgaande kan het arrest van het hof niet in stand blijven. Verzoeker tot cassatie heeft een evident belang bij een vernietiging van het arrest ter zake van dit feit en een nieuwe behandeling door het hof, aangezien deze nieuwe behandeling naar het oordeel van verzoeker tot cassatie zal moeten leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn vervolging ter zake van voormeld feit en dientengevolge een lagere straf.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, kantoorhoudende aan de Kruisweg 971c aldaar, die bij deze verklaart tot de ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
Hoofddorp, 9 november 2015
Mr. D.W.H.M. Wolters
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑11‑2015
Stcrt 2000, 250, (voor deze zaak niet ter zake doend) gewijzigd op 6 maart 2002 (Stcrt 2002, 46) en 1 juli 2007 (Stcrt 2006, 250).