De Aanwijzing is telkens verlengd en wel in ieder geval tot 31 december 2010. Vgl. Stcrt. 2004, 246, Stcrt. 2008, 2730 en Stcrt. 2009, 19486. Thans geldt een nieuwe Aanwijzing Opiumwet (Stcrt. 2012, 22936). Zie over de vraag vanaf welke datum deze Aanwijzing van toepassing is de noot van Keulen onder NJ 2012/63.
HR, 26-06-2012, nr. 10/04236
ECLI:NL:HR:2012:BW9183
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-06-2012
- Zaaknummer
10/04236
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BW9183
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW9183, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑06‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW9183
ECLI:NL:HR:2012:BW9183, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW9183
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0150
NbSr 2012/266
Conclusie 26‑06‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 10/04236
Mr. Vegter
Zitting 10 april 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 4 juni 2010 (met vrijspraak van de feiten 1 tot en met 3) verdachte veroordeeld ter zake van 'opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod' tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 36 (zesendertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 18 (achttien) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Voorts heeft het Hof het geschorste bevel voorlopige hechtenis opgeheven.
2.
Mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft namens verdachte bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over de verwerping van een beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
4.
Voor zover voor de beoordeling van het middel van belang heeft het Hof als volgt overwogen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte ten aanzien van feit 4.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte niet op bedrijfsmatige wijze hennep heeft geteeld en slechts 5 hennepplanten aanwezig heeft gehad in zijn woning. De raadsman stelt dat het openbaar ministerie in een dergelijk geval had moeten afzien van vervolging van de verdachte en verwijst hiervoor naar de 'Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs', waarvan het openbaar ministerie is afgeweken. Het openbaar ministerie dient volgens de raadsman derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien feit 4.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens de 'Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs' ligt een (politie-)sepot in de rede bij 'een hoeveelheid van maximaal 5 gram of maximaal 5 planten'.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, dat in de woning van de verdachte 326 gram aan henneptoppen is aangetroffen. Het openbaar ministerie is met de vervolging van de verdachte dan ook niet afgeweken van voornoemde richtlijn. Het hof zal het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte ten aanzien van feit 4."
5.
De aanvulling met bewijsmiddelen bevat twee bewijsmiddelen: 1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegd, inhoudende: "U vraagt mij hoe het zit met feit 4, de 326 gram henneptopjes. Dat klopt, dat waren drie plantjes, die zijn van mij." Het tweede bewijsmiddel houdt in, voor zover hier van belang, dat er een hennepkwekerij is aangetroffen en het daadwerkelijk gaat om een hoeveelheid van 326 gram. Bij deze bewijsconstructie moet er dus van worden uitgegaan dat de aangetroffen 326 gram hennep afkomstig was van drie planten.
6.
In het arrest van 26 april 2011, LJN BO4015, NJ 2012/63 m.nt. B. Keulen overwoog de Hoge Raad onder meer:
"2.6.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat regels die zijn vervat in voormelde Aanwijzing, moeten worden beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO. De Aanwijzing bevat immers regels omtrent de beleidsuitgangspunten bij de opsporing en vervolging van Opiumwetdelicten. Deze op de uitoefening van het beleid van het openbaar ministerie betrekking hebbende en behoorlijk bekend gemaakte regels kunnen weliswaar niet gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar binden wel het openbaar ministerie op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde en lenen zich naar hun aard en strekking ertoe jegens de betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast (vgl. HR 19 juni 1990, LJN ZC8556, NJ 1991/119).
2.7.
De Aanwijzing dient aldus te worden uitgelegd dat - behoudens door het openbaar ministerie te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van het inbeslaggenomen plantenmateriaal - met een politiesepot wordt afgedaan de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten."
7.
In de kern oordeelt het Hof dat van afwijking van de richtlijn geen sprake is nu het 326 gram hennep betrof en ligt in dat oordeel besloten dat het er niet toe doet dat die 326 gram afkomstig is van 5 (of minder) planten. Die vijf planten waren immers het uitgangspunt van het verweer en het Hof is er blijkens de bewijsmiddelen ook vanuit gegaan dat er niet meer dan vijf planten zijn aangetroffen. Met de richtlijn doelt het Hof kennelijk op de Aanwijzing Opiumwet (Stcrt. 2000, 250), gewijzigd bij Aanwijzing Opiumwet van 6 februari 2002, Stcrt. 2002, 46, zoals deze gold ten tijde van de bewezenverklaarde pleegdatum van het delict (28 oktober 2008).1. Gelet op de onder 6 hierboven geciteerde overweging 2.7 van de Hoge Raad is het oordeel van het Hof niet juist en treft het eerste middel derhalve doel.2.
8.
Het tweede middel klaagt dat de redelijke inzendtermijn in cassatie is overschreden.
9.
Het middel klaagt hier terecht over. Op 15 juni 2010 heeft mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam, namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 3 maart 2011 ter griffie van de Hoge Raad der Nederlanden ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van maximaal acht maanden met ruim één maand is overschreden. Deze overschrijding kan tevens niet meer met een voortvarende afdoening in de cassatiefase worden gecompenseerd.
10.
Als de Hoge Raad zou besluiten tot vernietiging van het bestreden arrest zal de rechter naar wie de zaak wordt verwezen of teruggewezen over deze schending van de redelijke termijn in de cassatiefase moeten oordelen.
11.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑06‑2012
Ik heb mij nog afgevraagd of de omstandigheid dat verdachte tevens vervolgd werd voor zeer ernstige harddrugscriminaliteit een argument kan opleveren om te betogen dat het verweer gelet daarop nimmer opgeld kan doen en dat verwijzing dus achterwege kan blijven, omdat slechts verwerping van het verweer mogelijk is. Ik heb voor een dergelijke redenering geen aanknopingspunt kunnen vinden in de toenmaals geldende Aanwijzing Opiumwet.
Uitspraak 26‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring OM in vervolging verdachte. De Hoge Raad herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BO4015 m.b.t. de uitleg van de Aanwijzing Opiumwet van 6 februari 2002 (Stcrt. 2002, 46). Het Hof heeft geoordeeld dat het OM ter zake van het tenlastegelegde feit kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte, nu in de woning van verdachte een hoeveelheid van 326 gram – en derhalve meer dan 30 gram – aan henneptoppen is aangetroffen. Daarin ligt besloten ’s Hofs oordeel dat in dat verband niet ter zake doet de in het verweer aangevoerde omstandigheid dat verdachte “niet op bedrijfsmatige wijze hennep heeft geteeld en slechts vijf hennepplanten aanwezig heeft gehad in zijn woning”. Gelet op de overwegingen uit HR LJN BO4015 en in aanmerking genomen de bewijsmiddelen waaruit het Hof niet heeft kunnen afleiden dat de aangetroffen hoeveelheid henneptoppen afkomstig was van meer dan vijf hennepplanten, getuigt ’s Hofs verwerping van het verweer van een onjuiste rechtsopvatting.
Partij(en)
26 juni 2012
Strafkamer
nr. S 10/04236
ABG/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 juni 2010, nummer 22/002025-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraken van de feiten 1, 2 en 3 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit.
2.2.1.
Aan de verdachte is onder 4 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 28 oktober 2008 in een woning gelegen aan de [a-straat] (nr. [1]) te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, ongeveer driehonderdzesentwintig (326) gram henneptoppen, althans één of meer henneptop(pen), althans delen daarvan in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst."
2.2.2.
Daarvan is door het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 28 oktober 2008 in een woning gelegen aan de [a-straat] (nr. [1]) te Bergen op Zoom, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer driehonderdzesentwintig (326) gram henneptoppen, zijnde hennep een middel op de bij de Opiumwet behorende lijst."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- a.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"U vraagt mij hoe het zit met feit 4, de 326 gram henneptopjes. Dat klopt, dat waren drie plantjes, die zijn van mij."
- b.
een proces-verbaal van politie, opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In het kader van het strafrechtelijk onderzoek "Drostendiep" was ik op dinsdag 28 oktober 2008 voor een doorzoeking aanwezig in de woning aan de [a-straat 1] te Bergen op Zoom. Gedurende de doorzoeking is op de zolder van de garage annex schuur achter de woning van [verdachte] en zijn vrouw [betrokkene 1] een hennepkwekerij aangetroffen.
Op 29 oktober 2008 zijn de aangetroffen plantendelen getest op de aanwezigheid van verdovende middelen. De uitgevoerde test wees uit dat de plantendelen marihuana of THC bevatte, zijnde de werkzame stof in hennep vermeld op lijst II onderdeel b van de Opiumwet.
Telefonisch heb ik op 1 december 2008 contact gehad met [betrokkene 2] en hem gevraagd naar de juiste hoeveelheid inbeslaggenomen henneptoppen. [Betrokkene 2] vertelde mij dat het daadwerkelijk gaat om een hoeveelheid henneptoppen van 326 gram."
2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte niet op bedrijfsmatige wijze hennep heeft geteeld en slechts 5 hennepplanten aanwezig heeft gehad in zijn woning. De raadsman stelt dat het openbaar ministerie in een dergelijk geval had moeten afzien van vervolging van de verdachte en verwijst hiervoor naar de 'Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs', waarvan het openbaar ministerie is afgeweken. Het openbaar ministerie dient volgens de raadsman derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien feit 4.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens de 'Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs' ligt een (politie)sepot in de rede bij 'een hoeveelheid van maximaal 5 gram of maximaal 5 planten'. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, dat in de woning van de verdachte 326 gram aan henneptoppen is aangetroffen. Het openbaar ministerie is met de vervolging van de verdachte dan ook niet afgeweken van voornoemde richtlijn. Het hof zal het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte ten aanzien van feit 4."
2.4.
Met de "Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs" heeft het Hof kennelijk mede bedoeld de ten tijde van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit geldende Aanwijzing Opiumwet van 6 februari 2002, Stcrt. 2002, 46 (hierna: de Aanwijzing).
2.5.
De Aanwijzing dient aldus te worden uitgelegd dat - behoudens door het openbaar ministerie te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van het inbeslaggenomen plantenmateriaal - met een politiesepot wordt afgedaan de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten (vgl. HR 26 april 2011, LJN BO4015, NJ 2012/63).
2.6.
In zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven overweging heeft het Hof geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 4 tenlastegelegde feit kan worden ontvangen in de vervolging van de verdachte, nu in de woning van de verdachte een hoeveelheid van 326 gram - en derhalve meer dan 30 gram- aan henneptoppen is aangetroffen. Daarin ligt besloten
's Hofs oordeel dat in dat verband niet ter zake doet de in het verweer aangevoerde omstandigheid dat de verdachte "niet op bedrijfsmatige wijze hennep heeft geteeld en slechts vijf hennepplanten aanwezig heeft gehad in zijn woning". Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 is weergegeven en in aanmerking genomen de onder 2.2.3 sub a en b weergegeven bewijsmiddelen waaruit het Hof niet heeft kunnen afleiden dat de aangetroffen hoeveelheid henneptoppen afkomstig was van meer dan vijf hennepplanten, getuigt 's Hofs verwerping van genoemd verweer van een onjuiste rechtsopvatting.
2.7.
Het middel treft doel.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 26 juni 2012.