De procesinleiding is op 29 juli 2021 bij de Hoge Raad ingediend.
HR, 24-12-2021, nr. 21/03229
ECLI:NL:HR:2021:1954
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-12-2021
- Zaaknummer
21/03229
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1954, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑12‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1008, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:1008, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑10‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1954, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑12‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/03229
Datum 24 december 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
OFFICIER VAN JUSTITIE GELDERLAND,VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/386709/ FA RK 21-1330 van de rechtbank Gelderland van 29 april 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 24 december 2021.
Conclusie 29‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Wvggz. Procesrecht. Verlening zorgmachtiging. Vrijwillige zorg mogelijk? Ernstig nadeel? Vlak voor zitting ingediend stuk. OvJ bij verzoek machtiging gebonden aan zorg die geadviseerd wordt in de onderliggende stukken?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03229
Zitting 29 oktober 2021
CONCLUSIE
G. Snijders
In de zaak
[betrokkene]verzoekster tot cassatie,advocaat: mr. G.E.M. de Later,
tegen
Officier van Justitie Gelderlandverweerder in cassatie,niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als betrokkene respectievelijk de officier van justitie.
1. Inleiding
In deze zaak heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleent. Het cassatiemiddel klaagt dat niet alle mogelijkheden voor vrijwillige zorg waren uitgeput en dat geen sprake is van ernstig nadeel. Voorts stelt het middel aan de orde dat de rechtbank de kort voor de zitting door de officier van justitie ingediende politiemutaties bij de beoordeling heeft betrokken, terwijl betrokkene en haar advocaat zich daarover niet voldoende hebben kunnen uitlaten. Tot slot wordt de vraag aan de orde gesteld of de officier van justitie om een vorm van verplichte zorg mag verzoeken, en de rechtbank die mag toewijzen, die niet door de geneesheer-directeur en de psychiater is geadviseerd.
2. Feiten en procesverloop
2.1
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank ingekomen op 14 april 2021, heeft de officier van justitie de rechtbank Gelderland verzocht een zorgmachtiging met betrekking tot betrokkene te verlenen voor vier verschillende vormen van zorg voor de duur van zes maanden. Bij het verzoekschrift is onder meer (als bijlage 2) een medische verklaring overgelegd die op 18 maart 2021 is opgemaakt door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 april 2021, via beeldbellen, dit in verband met het COVID-19-virus. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord: betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de behandeld psychiater, een verpleegkundig specialist en de officier van justitie.
2.3
Bij mondelinge beschikking van 29 april 2021, waarvan de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 3 mei 2021, heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend geldend tot en met 29 juli 2021, voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles;- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.
2.4
De rechtbank heeft daartoe overwogen:
“2.2 Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen.
2.3 Het gedrag dat uit de stoornis voortvloeit, leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
o maatschappelijke teloorgang;
o het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag.
(…)
2.8 (…) De advocaat van betrokkene stelt zich namens betrokkene – kort samengevat – op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen omdat er niet voldaan wordt aan de eisen die [de] wet stelt aan verplichte zorg. Er zijn minder verstrekkende alternatieven voor handen die nog niet zijn ingezet en het is nog veel te vroeg voor het inzetten van verplichte zorg zoals verzocht in het verzoekschrift.
2.10 Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Betrokkene weigert hulpverlenging en is van mening dat er niets met haar aan de hand is. De rechtbank overweegt echter dat bij betrokkene sprake is van een psychotische stoornis en dat betrokkene medicatie nodig heeft om de huidige impasse te doorbreken. Betrokkene is al jaren bezig diverse instanties, waaronder de politie, te overtuigen dat er vreemde zaken in en rondom haar woning plaatsvinden. Tot op heden is hier echter geen bewijs voor gevonden terwijl betrokkene van mening is dat de politie nooit een grondig onderzoek heeft uitgevoerd. Betrokkene weigert antipsychotische medicatie in te nemen terwijl juist de verwachting is dat deze medicatie haar paranoïde kan doen afnemen en [zij] zij haar psychische stabiliteit kan herwinnen. Om die reden is naar het oordeel van de rechtbank verplichte zorg nodig. (…)
2.11 De rechtbank zal de in het verzoekschrift opgenomen vorm van verplichte zorg ‘het toedienen van vocht en voeding alsmede het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische behandelmatregelen’ niet in de zorgmachtiging opnemen, nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat ook dit niet noodzakelijk wordt geacht om het ernstig nadeel af te wenden en dat het bij betrokkene vooral ziet op het kunnen toedienen van de medicatie. Daarnaast zal de rechtbank ook de vormen van verplichte zorg ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’ en ‘het opnemen in een accommodatie’ niet in de zorgmachtiging opnemen, nu de rechtbank de noodzaak hiervan niet is gebleken. De situatie en het toestandsbeeld van betrokkene is niet dusdanig slecht dat zij in haar bewegingsvrijheid moet worden beperkt of dat zij moet worden opgenomen.
2.12. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.13. De rechtbank ziet wel aanleiding om gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling [naar] voren is gebracht, de zorgmachtiging te bekorten tot drie maanden. Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de duur van drie maanden en geldt aldus tot en met 29 juli 2021.”
2.5
Namens betrokkene is tijdig beroep in cassatie ingesteld.1.In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bevat vier onderdelen. Onderdeel I ziet op de vraag of de mogelijkheden voor vrijwillige zorg zijn uitgeput, onderdeel II stelt aan de orde of er sprake is van ernstig nadeel, onderdeel III ziet op politiemutaties die kort voor de zitting zijn ingediend door de officier van justitie en onderdeel IV betreft tot slot de toegewezen vorm van verplichte zorg die door de officier van justitie is gevraagd, maar waarvan geen melding is gemaakt in de medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur.
3.2
Onderdeel I klaagt dat het oordeel van de rechtbank in rov. 2.8-2.10 onjuist is, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd. Het onderdeel voert aan dat de mogelijkheden van vrijwillige zorg niet zijn uitgeput. Verplichte zorg is ultimum remedium en als alternatieven niet zijn geprobeerd is dat niet aan de orde. In de toelichting op het onderdeel wordt onder meer gewezen op het plan van aanpak van betrokkene, waarin wordt uiteengezet hoe de vrijwillige zorg vorm kan krijgen. Daarnaast wordt opgemerkt dat de reden waarom het vermeende ernstig nadeel niet wordt weggenomen via de aanpak die betrokkene zelf heeft georganiseerd, niet blijkt. De toelichting wijst erop dat die reden niet uit de opmerkingen van de geneesheer-directeur volgt.
3.3
In art. 2:1 lid 2 Wvggz is het ultimum remedium-beginsel vastgelegd: de mogelijkheden voor vrijwillige zorg moeten eerst zijn benut, voordat dwang kan worden overwogen. Uitgangspunt is dus dat eerst naar een alternatief op basis van vrijwilligheid moet worden gezocht. In acute crisissituaties kunnen het gevaar en de risico’s echter zo ernstig en onmiddellijk dreigend zijn dat het benutten van vrijwillige alternatieven niet verantwoord is. In dergelijke uitzonderlijke situaties kan, zonder afbreuk te doen aan het ultimum remedium-beginsel, tot onvrijwillige zorg worden besloten, indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat zorg op basis van vrijwilligheid niet effectief zal zijn.2.Het geval van een acute crisissituatie speelt in deze zaak echter niet.
3.4
Bij betrokkene is, zoals de rechtbank heeft vastgesteld in rov. 2.2, als diagnose gesteld: (ongespecificeerde) schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.3.Het gedrag van betrokkene als gevolg van deze stoornis leidt tot ernstig nadeel volgens de medische verklaring van de onafhankelijke psychiater. Het ernstig nadeel is in die medische verklaring (in rubriek 6b) als volgt omschreven:
- irritatie of boosheid of agressie van anderen oproepen;- mensen uit haar netwerk verliezen;- op maatschappelijk gebied problemen ondervinden;- mogelijk niet de nodige medische zorg krijgen op lichamelijk vlak.
De medische verklaring bevat (in rubriek 6c) een vrij uitvoerige beschrijving van de concrete feiten waarop deze bevindingen zijn gebaseerd, en de diverse bronnen van deze feiten.
3.5
Volgens de medische verklaring zijn de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;- beperken van de bewegingsvrijheid;- opnemen in een accommodatie.
Zoals hiervoor bleek, heeft de rechtbank een machtiging voor de eerste vorm van zorg verleend.
3.6
Naar het oordeel van de onafhankelijke psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, is het niet mogelijk om de zorg op vrijwillige basis te verlenen, omdat, toen dit is geprobeerd, er “geen overeenstemming over de diagnose en passende behandeling” kwam.4.In de medische verklaring heeft de psychiater (onder 9) voorts nog het volgende opgemerkt over de mogelijkheid om de zorg op vrijwillige basis te verlenen:
“De problematiek bestaat al lang. Volgens haar medische dossier en de huisarts had ze haar eerste psychose in 1997. De diagnose is meermaals gesteld. Volgens een vriend wordt het steeds erger. Met medicatie ging het in het verleden beter. Ze zou nu ook weer medicatie gebruiken (dosering onbekend), volgens vriend is ze daarom rustiger. In een eerder stadium is geprobeerd op vrijwillige basis haar medicatie te laten gebruiken; hiermee stopt ze na enkele dagen. Zowel tijdens het onderzoek als vanuit haar medisch dossier zijn er veel aanwijzingen dat ze niet bereid is langdurig voldoende gedoseerd medicatie te gebruiken.Mijn veronderstelling is dat, hoewel de nadelen niet zeer ernstig zijn, de symptomen niet zullen verminderen zonder behandeling. Daarom lijkt het me goed om in elk geval voor een periode haar medicatie te laten gebruiken en het effect te bezien, waarbij de verwachting is dat de symptomen dan wel kunnen verminderen.Anderzijds geeft een zorgmachtiging stress, wat klachten kan verergeren. Dit is ook door behandelaar opgemerkt afgelopen periode.Over de vormen van verplichte zorg: Toedienen van medicatie is belangrijkste om psychose en ernstig nadelen te verminderen. Mocht het toedienen medicatie ambulant niet lukken en/of er sprake blijven of zijn van ernstig nadeel, kan in het uiterste geval een opname nodig zijn, z.n. op gesloten afdeling.”
3.7
Het zorgplan vermeldt op dit punt onder meer (onder 8):5.
“Betrokkene noemt dat zij reeds 2,5 mg olanzapine gebruikt. Zij is bereid dit dagelijks te gebruiken en vraagt of dit voldoende is om de zorgmachtiging af te wenden. In de beleving van de zorgverantwoordelijke is deze dosering onvoldoende effectief.”
3.8
In de bevindingen van de geneesheer-directeur wordt onder meer opgemerkt:6.
“Gezien het ZP en de MV is er bij pte zeker sprake van een psychotische stoornis waarbij het inzicht ontbreekt, leidend tot een scala aan paranoïde reacties, die herkend dan wel bevestigd worden door meerdere betrokkenen, en ook leidend tot isolement (maatschappelijke teloorgang) en het oproepen van agressie over zichzelf.
Pte heeft mij meerdere keren proberen te overtuigen dat dit onjuist is en verwijt vooral de politie dat zij hun werk niet doen. Het letterlijk de telefoon uit handen geslagen zijn zou een eenmalig incident zijn geweest voor pte. (…)
Verwachting is echter dat antipsychotische medicatie in therapeutische dosering gedurende minimaal een periode van 3-6 maanden haar paranoïde kan doen afnemen en de psychische stabiliteit kan herwinnen. Dit zal ook haar maatschappelijk herstel en participatie ten goede komen.
(…)
Ten aanzien van haar medicatie wens bestaat er verschil van opvatting, In ZP en MV wordt aangegeven dat medicatie nodig is in therapeutische doseringen ter vermindering van het ernstig nadeel en dat is meer dan pte zelf noemt.”
3.9
De advocaat van betrokkene heeft bij de behandeling van het verzoek aangevoerd dat nog niet alles is ingezet op vrijwillige behandeling. In de overgelegde pleitnotitie wijst zij onder meer op het driesporenbeleid dat is voorgesteld in het verslag van 7 december 2020 van het sociaalpsychiatrisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden nadat de aanvraag van een eerdere zorgmachtiging niet is doorgezet. De advocaat merkt daarover op:
“Uit het verslag van [betrokkene 1] blijkt dat er alternatieven of zoals zij omschrijft meerdere sporen zijn. Helaas zet Eleos stelselmatig enkel en alleen op het eerste spoor in te weten een medicamenteuze behandeling om de kwetsbaarheid te behandelen. Eleos heeft nog niet eens een start gemaakt met de andere twee sporen zoals zij die zelf omschrijft. Als Eleos start met deze twee sporen waarmee cliënte ook heeft ingestemd is het goed mogelijk dat het eerste medicamenteuze behandeling niet nodig is. Terzijde merkt cliënte op dat zij heel goed in staat is om haar eigen (financiële) belangen te behartigen. Het verweer van cliënte is dan ook dat niet alles is ingezet op vrijwillige behandeling.”
3.10
Ter zitting is gesproken over de inzet van het driesporenbeleid en over de noodzaak medicatie te gebruiken. De verpleegkundig specialist heeft weersproken dat er nog geen poging is gedaan om te beginnen met de twee sporen waarmee betrokkene heeft ingestemd:
“We hebben aanvankelijk geprobeerd om ook de andere twee sporen te bewandelen. De thuisbegeleiding is niet goed van de grond gekomen. Betrokkene wil een andere organisatie die de begeleiding gaat oppakken. Het andere plan was contact te krijgen met de wijkagent om meer zicht te krijgen op de thuissituatie van betrokkene. Dat is ook niet goed van de grond gekomen. Betrokkene zou mij het telefoonnummer van de wijkagent geven maar elke keer was het er niet het moment voor of wilde betrokkene het over andere dingen hebben. Het is nodig om eerst medicatie te gebruiken en daarna die andere twee sporen te volgen. Dat is niet gelukt.”7.
3.11
Uit het voorgaande volgt dat het ernstig nadeel kennelijk alleen kan worden afgewend door het gebruik van medicatie. Daarover heeft de behandelend psychiater ter zitting nog opgemerkt:
“In november vorig jaar is aan betrokkene 5 mg Olanzapine voorgeschreven. Dat is een hele lage dosering en het is beter om 10 mg of 15 mg in te nemen. We wilden eerst kijken hoe dat zou gaan verlopen. Na een dag of drie is betrokkene daarmee gestopt en nu gebruikt betrokkene sporadisch via de huisarts 2,5 mg, Dat is echter niet voldoende voor de behandeling van een psychose. Betrokkene is niet bereid medicatie in te nemen.”8.
3.12
Een en ander strookt onder meer met wat betrokkene zelf in haar plan van aanpak heeft opgemerkt:
“(…) In perioden van grote stress ben ik bereid beperkte medicatie te nemen, b.v. slaapmedicatie (Temazepam) op voorschrift van huisarts en evt. max. 2,5 mg Zyprexa voor een beperkte periode.”
3.13
In het licht van het voorgaande lijkt me het oordeel van de rechtbank in rov. 2.10, hiervoor geciteerd in 2.4, voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. De rechtbank heeft ook geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zij is immers blijkens haar overwegingen met zoveel woorden nagegaan of met zorg op vrijwillige basis kon worden volstaan. Onderdeel I is dus ongegrond mijns inziens.
3.14
Onderdeel II is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 2.9 waar de rechtbank overweegt dat betrokkene verplichte zorg nodig heeft om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren. Het onderdeel betoogt dat dit oordeel onjuist is, althans onbegrijpelijk. Volgens het onderdeel is ten onrechte ernstig nadeel aangenomen.
3.15
De rechtsbescherming die de Wvggz biedt, komt mede tot uitdrukking in de cumulatie van voorwaarden waaraan moet zijn voldaan, wil dwang zijn toegestaan. Basisvoorwaarde is dat het gedrag van de patiënt als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Art. 1:1 lid 2 Wvggz bepaalt dat voor de toepassing van de Wvggz en de daarop berustende bepalingen onder ‘ernstig nadeel’ wordt verstaan:a. het bestaan van levensgevaar voor betrokkene of (een) ander(en);b. een aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, ernstig verstoorde ontwikkeling voor of van betrokkene of een ander;c. bedreiging van de veiligheid van betrokkene al dan niet doordat hij onder invloed van een ander raakt;d. de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept, ene. de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
3.16
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat in het oorspronkelijke wetsontwerp was opgenomen dat het ernstig nadeel kon bestaan uit psychische, materiële of financiële schade voor betrokkene zelf of voor een ander, of het aanzienlijk risico daarop. In het kader van de harmonisatie met de Wzd is naderhand toegevoegd dat betrokkene door hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept. Daarover is het volgende opgemerkt:
“Dit mag niet te licht worden aangenomen als grond voor verplichte zorg. De Wbopz kent overigens dit criterium ook en in de praktijk wordt regelmatig een machtiging afgegeven mede op deze grond, bijvoorbeeld bij iemand met een zeer ernstige alcoholverslaving die zichzelf verwaarloost en maatschappelijk teloorgaat en wiens gedrag agressie van anderen oproept. Of het voorbeeld van een persoon die manisch-depressief is en in zijn manische periodes tot grensoverschrijdend en imponerend gedrag komt, waardoor hij eveneens de agressie van anderen over zichzelf kan afroepen.”9.
3.17
De rechtbank heeft in rov. 2.3 vastgesteld dat de stoornis bij betrokkene leidt tot ernstig nadeel, bestaande uit maatschappelijke teloorgang en het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag. Die vaststelling berust klaarblijkelijk in de eerste plaats op de hiervoor in 3.4 aangehaalde gedeeltes van de medische verklaring.
3.18
De klacht bestrijdt als gezegd dat sprake is van ernstig nadeel. Volgens het onderdeel is niet gebleken dat betrokkene door hinderlijk gedrag agressie van anderen uitlokt. Het onderdeel verwijst onder meer naar de opmerking van de advocaat van betrokkene bij de behandeling door de rechtbank, dat in de zaak van betrokkene twee zaken door elkaar worden gehaald, te weten de noodzaak van goede begeleiding tegenover als lastig gekwalificeerd gedrag.
3.19
De vaststelling van het ernstig nadeel en de beoordeling van de proportionaliteit van gedwongen zorg vergen een onderzoek van feitelijke aard en zijn dus aan de rechter die over de feiten oordeelt. Die vaststelling en beoordeling kunnen in cassatie daarom uitsluitend op begrijpelijkheid worden getoetst. De rechter kan volstaan met een in algemene bewoordingen luidende motivering indien uit de inhoud van de stukken, daaronder begrepen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, zonder nadere redengeving duidelijk en begrijpelijk is wat de rechtbank voor ogen heeft gestaan.10.
3.20
Mij lijkt dat het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd en begrijpelijk is. Ik verwijs naar de hiervoor in 3.4 al genoemde uiteenzetting in rubriek 6c van de medische verklaring, die steun vindt in hetgeen overigens uit de stukken van de zaak blijkt. De rechtbank heeft mijns inziens in het licht van die uiteenzetting op begrijpelijke wijze tot haar oordeel kunnen komen. Hetgeen daar staat vermeld, kan immers de bevinding dragen waartoe de psychiater in rubriek 6b komt en die de rechtbank in iets andere woorden in rov. 2.3 overneemt. De hiervoor in 3.6 aangehaalde opmerking aan het slot van de medische verklaring dat “de nadelen [van de symptomen van de stoornis van betrokkene] niet zeer ernstig zijn”, waarop het onderdeel een beroep doet, wijst niet een andere kant uit. Het is immers duidelijk dat die opmerking gelezen moet worden in het licht van hetgeen eerder in de verklaring is vermeld en hiervoor in 3.4 kort is weergegeven. Dat betekent dat die nadelen in de visie van de psychiater wel ernstig genoeg zijn voor de verlening van een zorgmachtiging.
3.21
Ook dit onderdeel faalt dus mijns inziens.
3.22
Onderdeel III voert aan dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank de politiemutaties die de officier van justitie kort voor de zitting heeft toegestuurd, heeft meengenomen in haar beslissing. Het onderdeel klaagt dat dit in strijd is met het beginsel van een eerlijk proces.
3.23
Art. 6 EVRM en art. 19 Rv houden in dat partijen kennis moeten kunnen nemen van en zich moeten kunnen uitlaten over alle gegevens en bescheiden die in het geding worden gebracht en zijn bedoeld om het oordeel van de rechter te beïnvloeden.11.Daarbij is niet van belang of de informatie nieuw is, of de informatie daadwerkelijk van invloed is (geweest) op de beslissing van de rechter en of het stuk onpartijdig is ten aanzien van de te beslechten punten, omdat het aan partijen zelf is om te beoordelen of een reactie noodzakelijk is. Dit is anders als het gegevens of bescheiden betreft waarvan in redelijkheid niet kan worden gezegd dat zij van enig belang kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak.12.
3.24
Stukken zijn niet tijdig – want in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor – overgelegd als de aard of omvang ervan een beletsel vormt om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren. Zolang het gaat om stukken waarvan de aard en omvang klaarblijkelijk geen beletsel vormen om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, mag de rechter volgens de rechtspraak zonder meer aannemen dat aan deze eis is voldaan, zeker als tegen de overlegging van deze stukken geen bezwaar is gemaakt. Alleen als het gaat om bescheiden waarvan reeds de aard en omvang, gelet op het tijdstip waarop zij zijn overgelegd, het vermoeden wettigen dat tot of op de betrokken zitting, de tijd en gelegenheid voor een behoorlijke kennisneming ervan en een deugdelijke voorbereiding van verweer ertegen hebben ontbroken, dient de rechter, eventueel ambtshalve, na te gaan of aan genoemde eis is voldaan. In dat geval moet hij zijn beslissing op dat punt ook in zijn uitspraak motiveren (en in andere gevallen dus niet).13.Bij een en ander kan van belang zijn of de andere partij de betrokken stukken, althans de daarin vervatte relevante gegevens, al kende uit andere hoofde.14.
3.25
De officier van justitie heeft blijkens de stukken van het geding inderdaad op de dag van de behandeling door de rechtbank, op 29 april 2021 om 9:56 uur, per e-mail een stuk met politiemutaties toegestuurd (de rechtbank vermeldt dit stuk in rov. 1.1). Dat de zitting die dag om 10.00 uur begon, zoals in het onderdeel wordt aangevoerd, blijkt niet uit de stukken. De e-mail was gericht aan zowel de griffier van de rechtbank als de advocaat van betrokkene. Ter zitting heeft de officier van justitie toegelicht dat hij dit stuk heeft toegestuurd naar aanleiding van de een dag eerder, op voorhand toegestuurde pleitnotitie van de advocaat (zie eveneens rov. 1.1 van de beschikking van de rechtbank). Daarin is aangevoerd dat uit de bij verzoekschrift gevoegde en in de medische verklaring genoemde politiemutaties niet blijkt dat betrokkene veelvuldig en overmatig de politie benadert, en voorts aangevoerd dat de politie niets met de klachten van betrokkene doet.15.De officier van justitie heeft hierover bij de behandeling opgemerkt dat uit het voor de zitting toegestuurde stuk (dat de periode 2016-2020 bestrijkt) blijkt van maar liefst zestig politiemutaties en dat daaruit tevens blijkt dat de politie op bepaalde momenten wel degelijk gereageerd heeft op oproepen van betrokkene.16.
3.26
In het licht van de stukken is duidelijk dat het overleggen van het nadere stuk met politiemutaties slechts ten doel had om de opmerking in rubriek 6c van de medische verklaring “Sinds 2016 kwam ze meer dan 60x in beeld bij politie met verward gedrag; politie vindt geen bewijs” alsnog met een stuk te onderbouwen, in reactie op genoemde opmerking van de advocaat van betrokkene.
3.27
Niet blijkt dat dat stuk een rol heeft gespeeld bij het oordeel van de rechtbank (tenzij men dat in rov. 2.10 zou lezen). Blijkens het hiervoor in 3.23 opgemerkte is dat echter niet van belang. Wel van belang lijkt me dat het stuk uitsluitend het juist genoemde doel had, om te laten zien dat, volgens de administratie van de politie, betrokkene wel degelijk ‘meer dan 60x in beeld’ is geweest bij de politie. Gelet op dat doel lijkt me dat de aard en omvang van het stuk geen beletsel vormden om daar in korte tijd kennis van te nemen en binnen de beschikbare tijd op te reageren. Het diende immers uitsluitend ter ondersteuning van de stelling dat betrokkene, volgens de administratie van de politie, vanaf 2016 veelvuldig de politie heeft benaderd, zoals in de medische verklaring is opgenomen. De advocaat van betrokkene is ter zitting niet ingegaan op het ingediende stuk, maar had daar blijkens het proces-verbaal van de behandeling wel de gelegenheid voor. Zij heeft tegen de overlegging ervan ook geen bezwaar gemaakt of om een schorsing gevraagd om beter of adequaat op het stuk te kunnen reageren.
3.28
Het onderdeel voert nog aan de overgelegde politiemutaties niet actueel zijn en dus niet van belang voor de verlening van de machtiging. Deze klacht ziet eraan voorbij dat blijkens de medische verklaring de toestand waarin betrokkene verkeert als gevolg van haar stoornis, min of meer constant is (zoals het middel zelf ook aanhaalt bij onderdeel II) en dat hetgeen in 2016-2020 is gebleken, dus mede van belang is of kan zijn voor de beoordeling van de actuele toestand van betrokkene. Dat het voorbeeld dat volgens de beschikking en het proces-verbaal door de officier van justitie ter zitting is genoemd, niet volledig overeenkomt met de weergave in de politiemutaties, levert tot slot geen gebrek op waardoor de beschikking van de rechtbank niet in strand kan blijven. Ook dit onderdeel faalt dan ook.
3.29
Onderdeel IV klaagt tot slot dat de rechtbank ten onrechte als vorm van verplichte zorg in de beschikking heeft opgenomen “het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen”. Het onderdeel betoogt dat de officier van justitie deze vorm van zorg niet in het verzoekschrift heeft mogen opnemen omdat in de stukken die aan zijn verzoek ten grondslag liggen – de bevindingen van de geneesheer-directeur, de medische verklaring, het zorgplan en de zorgkaart – niet over deze vorm van verplichte zorg is gesproken. Het onderdeel wijst op het stelsel van de Wvggz, dat inhoudt dat de officier van justitie zijn beslissingen op deze stukken baseert.
3.30
In zijn verzoekschrift heeft de officier van justitie inderdaad onder meer verzocht om het in art. 3:2 lid 2 onder h Wvggz genoemde “aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen” als verplichte zorg op te nemen in de te verlenen zorgmachtiging. In de medische verklaring, het door de zorgverantwoordelijke opgemaakte zorgplan, de zorgkaart en de bevindingen van de geneesheer-directeur is deze vorm van verplichte zorg inderdaad niet genoemd.
3.31
Volgens de wet beoordeelt de geneesheer-directeur het door de zorgverantwoordelijke opgestelde zorgplan (art. 5:15 lid 1 Wvggz). Vervolgens zendt de geneesheer-directeur zijn bevindingen en de relevante documenten, waaronder de medische verklaring, het zorgplan en de zorgkaart, toe aan de officier van justitie (art. 5:15 lid 2 en art. 5:11 lid 1 Wvggz). De officier van justitie beoordeelt hierna of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zoals opgenomen in art. 3:3 en 3:4 Wvggz (art. 5:16 lid 1 en art. 5:17 lid 1 Wvggz). Als volgens de officier van justitie is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, dient hij onverwijld een verzoekschrift voor een zorgmachtiging in bij de rechtbank. In dat verzoekschrift geeft de officier van justitie gemotiveerd aan waarom hij van oordeel is dat aan die criteria is voldaan, wat het doel is van de verplichte zorg, welke vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging moeten worden opgenomen en op welke wijze is voldaan aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz (art. 5:17 lid 2 Wvggz). Bij het verzoekschrift voegt de officier van justitie de in art. 5:17 lid 3 genoemde stukken.
3.32
Hoewel de officier van justitie zich uiteraard dient te baseren, en in de praktijk ook steeds baseert, op de deskundige oordelen in de bevindingen geneesheer-directeur, de medische verklaring en het zorgplan, heeft hij, zoals volgt uit de genoemde bepalingen van art. 5:16 lid 1 en 5:17 lid 1 Wvggz (de officier van justitie beslist of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg) en art. 5:17 lid 2 Wvggz (de officier van justitie bepaalt welke zorg wordt verzocht en op welke gronden) een eigen verantwoordelijkheid bij de beslissing om een verzoek in te dienen en bij de inrichting van dat verzoek. Deze eigen verantwoordelijkheid volgt ook uit de art. 5:11 lid 2 (mogelijkheid tot afwijken van de medische verklaring). In dit verband verdient opmerking dat in de loop van de parlementaire behandeling de rol van de officier van justitie bij het verzoek om een machtiging een centrale geworden.17.De officier van justitie heeft de regie over dat verzoek gekregen (aanvankelijk was die rol toebedeeld aan de geneesheer-directeur), zoals het in de parlementaire stukken wordt uitgedrukt. Daarover is in de tweede nota van wijziging bij het ontwerp van de Wvggz waarbij deze wijziging heeft plaatsgevonden, opgemerkt:
“De regierol voor het openbaar ministerie die in het onderhavige wetsvoorstel wordt voorzien is van een andere orde – en vergt ook een andere invulling – dan de verzoekersrol die het openbaar ministerie thans onder de Wbopz vervult. Waar de rol van het openbaar ministerie onder de Wbopz kan worden omschreven als lijdelijk, stellen wij in deze tweede nota van wijziging een actieve verzoekerrol voor, waarbij het openbaar ministerie tevens verantwoordelijk is voor de procesregie bij de voorbereiding van een zorgmachtiging en veel vaker dan thans het geval is ter zitting bij de rechter dient te verschijnen.
(…)
Met deze tweede nota van wijziging wordt de verzoekersrol in de Wvggz een nieuwe essentiële taak voor het openbaar ministerie, ongeacht of het voorliggende zorgmachtigingstraject zijn oorsprong vindt in (dreigend) strafbaar gedrag van de betrokkene. Dat betekent dat het aantal officieren van justitie dat met de gedwongen zorg-portefeuille wordt belast zal moeten worden uitgebreid en dat het openbaar ministerie dient te investeren in het opbouwen van expertise en in een relevant netwerk binnen de gedwongen zorg.”18.
3.33
Uit de eigen verantwoordelijkheid van de officier van justitie volgt dat hij niet is gebonden aan de vormen van verplichte zorg die in de medische verklaring, de bevindingen van de geneesheer-directeur of het zorgplan zijn opgenomen. Het staat hem dan ook vrij om de rechtbank om andere vormen van verplichte zorg te verzoeken. Uiteraard zal de officier van justitie dat niet zo snel doen, omdat daarvoor in de regel een grond zal ontbreken, doordat die grond in dat geval niet uit de stukken blijkt (door een van de deskundigen is aangedragen), maar er zijn gevallen waarin die grond wel zal zijn aan te wijzen. Blijkens de door de regering aan de Eerste Kamer op art. 5:11 lid 2 Wvggz gegeven toelichting is uitdrukkelijk bedoeld dat de officier van justitie onder omstandigheden van de medische verklaring kan afwijken. In die toelichting is onder meer opgemerkt:
“Daarnaast kan de OvJ de rechter verzoeken om een zorgmachtiging af te geven ook als naar de mening van de onafhankelijke psychiater die de medische verklaring afgeeft, of van de geneesheer-directeur, niet aan de criteria voor verplichte zorg wordt voldaan. Als naar het oordeel van de OvJ wel aan die criteria wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat hij het criterium ernstig nadeel door de over de verdachte aanwezige informatie uit het justitiedomein anders weegt, dan kan hij om een rechterlijk oordeel vragen. Deze bevoegdheid kent de Wbopz niet.”
(…)
Onder de Wbopz is een medische verklaring met als oordeel dat er gevaar is als gevolg van die stoornis noodzakelijk voor het indienen van een verzoekschrift voor een gedwongen opname. Bij gebreke van een dergelijke verklaring, dient de procedure te worden beëindigd. Daarmee is het oordeel van de psychiater niet toetsbaar bij de rechter. Dat wordt onder de huidige wetgeving als een gemis ervaren. Daarom moet de OvJ (…) zelf het besluit kunnen nemen om de procedure verder voort te zetten (…).” (enz.)19.
3.34
De officier van justitie heeft in dit geval bij het verzoek om verplichte zorg in de vorm van het “aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen” de volgende toelichting gegeven:
“De officier van justitie is van oordeel dat het noodzakelijk is dat tijdens de ambulante behandeling er toezicht op betrokkene wordt uitgeoefend middels contact en afspraken met de betrokken behandelaar/FACT Team.”20.
3.35
Het verzoek is mede blijkens deze toelichting kennelijk een reactie op de opmerking van de geneesheer-directeur in zijn bevindingen dat betrokkene geen opname wenst en dat als zij “ambulant tot overeenstemming komt met de behandelaar over de te gebruiken medicatie inadequate doseringen”, inderdaad geen opname nodig is, maar dat anders toezicht nodig is.21.In het licht hiervan lag de aanvulling met genoemd verzoek door de officier van justitie nogal voor hand, met name voor het geval dat de rechtbank niet ook de verzochte beperking van de bewegingsvrijheid en gedwongen opname zou toewijzen (wat zij dus niet heeft gedaan; zie rov. 2.11). Het is alleszins begrijpelijk dat de rechtbank dit door de officier van justitie geformuleerde verzoek wel heeft toegewezen, naast de toediening van medicatie als verplichte zorg. Vaststaat immers, zoals hiervoor bleek, dat betrokkene niet bereid was de medicatie in te nemen die noodzakelijk is. Ook dit onderdeel faalt dus.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑10‑2021
Kamerstukken II, 2009-2010, 32 399, nr. 3, p. 46-47. Zie voorts SDU Commentaar Gedwongen zorg, art. 2:1, aantek. 2 (E. Plomp).
Zie ook rubriek 4 van de medische verklaring (bijlage 2 bij het verzoekschrift van de officier van justitie).
Zie die toelichting onder 7b van de medische verklaring.
Het zorgplan is overgelegd als bijlage 3 bij het verzoekschrift van de officier van justitie.
De bevindingen zijn overgelegd als bijlage 1 bij het verzoekschrift van de officier van justitie.
Zie het proces-verbaal van de behandeling p. 3, ook weergegeven door de rechtbank in rov. 2.6.
Zie eveneens p. 3 van het proces-verbaal.
Kamerstukken II, 2015-2016, 32 399, nr. 25, blz. 148.
Vgl. HR 16 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7233, NJ 1998, 221, m.nt. JdB.
HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5882, NJ 2012/637.
Zie onder meer HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF1210, NJ 2004/172 (Dipasa/ […] ), rov. 3.5.1 en 3.5.2, en HR 17 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4616, NJ 2006/156 (Life Fit/ […] ), rov. 3.3.2. Vgl. voorts SDU Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:1, aant. 8.6 (Dijkers).
Zie E.F. Groot, Faillissementsprocesrecht (R&P nr. InsR16) 2020/2.10, met verdere verwijzingen.
Zie p. 2 van die pleitnotitie.
Zie het proces-verbaal van de behandeling p. 2/3. Voor een goed begrip: de officier van justitie heeft het onmiskenbaar alleen over de politiegegevens die in de medisch verklaring zijn verwerkt. Bij het verzoekschrift van de officier van justitie waren alleen twee recente politiemutaties gevoegd, van februari en april 2021.
Dit naar aanleiding van het rapport van de Onderzoekscommissie strafrechtelijke beslissingen openbaar ministerie naar aanleiding van de zaak Bart van U. (de Commissie Hoekstra).
Kamerstukken II, 2015-2016, 32 399, nr. 25 (Tweede nota van wijziging), p. 94-95; zie ook p. 166.
Zie Eerste Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 32 399 (samen met Kamerstuk 31 996), D, p. 9 en 63. Zie ook p. 57-60 van dit stuk. Als de officier van justitie tegen het medisch oordeel van de psychiater ingaat zal hij het oordeel van een andere psychiater moeten inwinnen, zo lijkt te volgen uit deze passages.
Zie het verzoekschrift p. 3 bovenaan.
Zie p. 2 onder b van de bevindingen.