HR, 17-02-2006, nr. R05/032HR
ECLI:NL:PHR:2006:AU4616
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-02-2006
- Zaaknummer
R05/032HR
- LJN
AU4616
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Algemeen
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AU4616, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑02‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU4616
ECLI:NL:PHR:2006:AU4616, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑02‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AU4616
- Wetingang
art. 5 Handelsnaamwet
art. 5 Handelsnaamwet
- Vindplaatsen
JBPr 2006/75 met annotatie van mr. A. Knigge
JBPr 2006/75 met annotatie van mr. A. Knigge
Uitspraak 17‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil tussen fitnesscentra over voeren van de handelsnaam “Life” of andere naam waarvan dit woord onderdeel uitmaakt; gedingstukken, hoor en wederhoor; proces-verbaal onjuist en onvolledig?; rechtsstrijd in hoger beroep, levert de vermelding in een proces-verbaal dat partijen de visie van de rechter ter zitting hebben onderschreven een gerechtelijke erkenning in de zin van art. 154 lid 1 Rv. op?, maatstaf; openbaarmaking van wijziging van met de wet strijdige handelsnaam, bevel.
17 februari 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/032HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
LIFE FIT CENTRE HENGELO B.V.,
gevestigd te Hengelo (Ov),
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 14 juli 2004 ter griffie van de rechtbank te Almelo, sector kanton, locatie Enschede, ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - zich gewend tot de kantonrechter aldaar en op de voet van art. 6 Handelsnaamwet (Hnw) verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, verzoekster tot cassatie - verder te noemen: Life Fit - te veroordelen tot het aanbrengen van zodanige wijzigingen in de door haar gevoerde handelsnaam, dat de thans bestaande strijd met art. 5 Hnw wordt opgeheven, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij nalaat aan deze verplichting te voldoen.
Life Fit heeft het verzoek bestreden.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 3 augustus 2004 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Daarbij heeft zij - samengevat - verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Life Fit te veroordelen haar handelsnaam zodanig te wijzigen dat daarin het woord "Life" niet meer voorkomt en te bepalen dat Life Fit deze wijzigingen dient door te voeren en openbaar dient te maken binnen een maand na de beschikking op straffe van een dwangsom.
Bij beschikking van 1 februari 2005 heeft het hof:
- de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter van 3 augustus 2004 vernietigd en, opnieuw rechtdoende:
- Life Fit veroordeeld haar handelsnaam zodanig te wijzigen dat daarin in elk geval niet voorkomt het woord "Life", noch woorden/letterverbindingen die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen, zodanig dat de onrechtmatigheid in de zin van art. 5 Hnw wordt opgeheven, een en ander beperkt in die zin dat genoemde veroordeling (slechts) betrekking heeft op binnen het gebied van het arrondissement Almelo gelegen vestigingen;
- bepaald dat Life Fit genoemde wijzigingen dient door te voeren en dient openbaar te maken binnen drie maanden nadat [verweerster] deze beschikking aan Life Fit heeft betekend;
- Life Fit veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij niet aan het in de vorige alinea bepaalde heeft voldaan en het maximum te verbeuren dwangsommen bepaald op € 25.000,--;
- Life Fit veroordeeld in de kosten van beide instanties aan de zijde van [verweerster];
- deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Life Fit beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en afdoening door de Hoge Raad als onder 2.43 van deze conclusie aangegeven.
De advocaat van Life Fit heeft bij brief van 26 oktober 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Life Health exploiteert sinds 1991 een fitness-centrum aan de Beneluxlaan te Hengelo (Overijssel) onder de in het handelsregister ingeschreven handelsnaam "Life Health & Racquet Club".
(ii) Sedert medio 2003 exploiteert Life Fit, onder de in het handelsregister ingeschreven handelsnaam "Life Fit Centre Hengelo", een sport- en fitnesscentrum aan Het Plein te Hengelo (Overijssel), gelegen op ongeveer anderhalve kilometer afstand van het onder (i) genoemde fitnesscentrum van Life Health.
3.2 In dit geding strijden de partijen om de door de kantonrechter ontkennend, maar door het hof bevestigend beantwoorde vraag of Life Fit met het voeren van haar handelsnaam of van de namen "Life Fit Centre" en "Life Fit", inbreuk maakt in de zin van art. 5 Handelsnaamwet op de handelsnaam van Life Health of op de, naar Life Health stelt, door haar gevoerde handelsnaam "Life".
3.3.1 Onderdeel 1 van het middel betoogt, samengevat, het volgende. In rov. 2.4 van de bestreden beschikking wordt vermeld dat op 23 december 2004 ter griffie van het hof is ingekomen een stuk, waarin Life Health zou hebben gereageerd op wat Life Fit in haar verweerschrift heeft aangevoerd, en waarbij Life Health producties in het geding zou hebben gebracht. Life Fit heeft echter noch van de griffie van het hof noch rechtstreeks van Life Health dat stuk en die producties ontvangen. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 januari 2005 vermeldt weliswaar dat door de voorzitter na opening van de zitting zou zijn meegedeeld dat voorafgaande aan de zitting bij het hof is ingekomen een reactie van de advocaat van Life Health op het verweerschrift van Life Fit, maar die vermelding is feitelijk onjuist. Noch uit het proces-verbaal noch uit de beschikking blijkt dat aan Life Fit voldoende gelegenheid zou zijn geboden tot kennisneming van de reactie van Life Health met producties, of dat Life Fit ermee zou hebben ingestemd dat het hof zijn beslissing mede op die stukken mocht baseren, laat staan dat het hof dit een en ander naar behoren ter zitting zou hebben geverifieerd, aldus het onderdeel. Door niettemin die stukken aan zijn beslissing ten grondslag te leggen heeft het hof het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
3.3.2 Het onderdeel neemt terecht tot uitgangspunt dat de rechter in een civiele procedure slechts mag beslissen aan de hand van stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan partijen voldoende gelegenheid is gegeven. Deze fundamentele regel van hoor en wederhoor heeft ook betrekking op het kennis kunnen nemen van en adequaat kunnen reageren op bescheiden die (kort) vóór of bij gelegenheid van een terechtzitting waarop zij aan de orde komen, worden overgelegd (HR 29 november 2002, nr. C00/128, NJ 2004, 172). De klacht over onjuistheid van de door het onderdeel genoemde passage in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 januari 2005 kan niet slagen, nu voor deze onjuistheid geen steun kan worden gevonden in de gedingstukken (vgl. HR 6 maart 1992, nr. 8023, NJ 1992, 359). Voorzover het onderdeel een klacht verbindt aan onvolledigheid van het proces-verbaal, kan het evenmin slagen, aangezien klachten over de onvolledigheid van het proces-verbaal niet kunnen leiden tot het oordeel dat de motivering van de desbetreffende beschikking onbegrijpelijk is (HR 18 april 2003, nr. R02/045, NJ 2003, 286).
Er moet thans derhalve worden uitgegaan van de juistheid van de bedoelde passage. Voorts moet ervan worden uitgegaan dat Life Fit ter zitting niet heeft kenbaar gemaakt dat haar onvoldoende gelegenheid is geboden tot kennisneming van de reactie van Life Health op haar verweerschrift of van de daarbij in het geding gebrachte producties, nu enige aanwijzing dat zij dat zou hebben gedaan in het proces-verbaal of de beschikking ontbreekt. In het licht daarvan en nu het hof kennelijk van oordeel was dat de aard en omvang van die stukken geen beletsel voor Life Fit vormden om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, mocht het hof, gelijk het kennelijk heeft gedaan, zonder meer aannemen dat aan de eis van hoor en wederhoor was voldaan.
Het onderdeel kan dus niet slagen.
3.4.1 Onderdeel 2 keert zich tegen rov. 4.2 waarin het hof de omvang van het geschil omschrijft. Dienaangaande had de kantonrechter in rov. 4 van haar beschikking van 3 augustus 2004 overwogen dat het geschil niet de in het handelsregister ingeschreven handelsnamen van partijen betreft, maar uitsluitend de vraag of Life Health bescherming geniet van de, zoals zij stelt, handelsnaam "Life" ten opzichte van de door Life Fit gebruikte naam "Life Fit". Life Health heeft dit oordeel in hoger beroep met haar grief 1 bestreden. Zij stelde zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte de omvang van het geschil op die wijze had beperkt. Daartegen beriep Life Fit zich op een in eerste aanleg door Life Health gedane erkenning dat de volledige handelsnamen van partijen geen gevaar voor verwarring opleveren. Het hof overwoog:
"Aan de orde is de vraag of, zoals appellante stelt, de handelsnamen van geïntimeerde, te weten "Life Fit Centre Hengelo B.V.", "Life Fit Centre" en "Life Fit", in de zin van artikel 5 van de Handelsnaamwet (...) inbreuk maken op de handelsnamen van appellante, te weten "Life Health & Racquet Club" en "Life". Dat zoals geïntimeerde heeft aangevoerd, appellante in eerste aanleg heeft erkend dat de volledige handelsnamen van partijen geen gevaar voor verwarring opleveren doet daaraan niet af. De leer van de gedekte weren is in beginsel op de rekestprocedure niet van toepassing, terwijl feiten en omstandigheden die maken dat dit oordeel in dit geval anders zou moeten luiden, niet zijn gesteld of gebleken."
3.4.2 Het onderdeel betoogt, kort gezegd, dat het hof aldus blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. Verwijzend naar het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 2 augustus 2004 en - de hiervoor al weergegeven - rov. 4 van de beschikking van de kantonrechter, betoogt het onderdeel dat het hier niet het aanvoeren van een verweer betreft, maar een erkenning in de zin van art. 154 lid 1 Rv, zodat het hof ten onrechte althans zonder toereikende motivering Life Health daaraan niet gebonden heeft geacht. Aldus heeft het hof miskend dat de rechtsstrijd in hoger beroep moest worden geacht beperkt te zijn tot het geschil over het gebruik van de (vermeende) handelsnamen "Life" door Life Health en "Life Fit" door Life Fit. Het onderdeel verbindt hieraan ten slotte de klacht dat de beslissing in rov. 4.7 en het dictum niet in stand kunnen blijven.
3.4.3 Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling door de kantonrechter van 2 augustus 2004 heeft de kantonrechter toen opgemerkt dat de volledige handelsnamen van partijen "in haar visie" geen verwarring opleveren en dat deze visie door beide partijen wordt "onderschreven".
Anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt, heeft het hof kennelijk het enkele feit dat Life Health ter zitting de aldaar door de kantonrechter geuite "visie" dat de volledige handelsnamen van partijen geen verwarring opleveren, heeft "onderschreven", niet opgevat als een uitdrukkelijke erkenning door Life Health van de waarheid van een of meer stellingen van Life Fit in de zin van art. 154 Rv. Het hof heeft daarentegen tot uitdrukking gebracht dat, ook als Life Health ter zitting van de kantonrechter heeft laten blijken de desbetreffende grond voor haar verzoek niet langer te handhaven, zulks haar niet belette die grond in hoger beroep alsnog door middel van een grief aan de orde te stellen. Het onderdeel berust dus op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking.
Overigens heeft het hof niet blijk gegeven van een miskenning van het begrip gerechtelijke erkentenis in de zin van art. 154 Rv. en de gebondenheid daaraan, als bepaald in het tweede lid van dat artikel. Een partij die ter zitting ervan blijk geeft zich te verenigen met een aldaar door de rechter, vooruitlopend op zijn uitspraak en al of niet voorlopig, gegeven oordeel waarbij een of meer van de stellingen van de wederpartij worden aanvaard, geeft daarmee niet zonder meer te kennen dat zij de waarheid van die stelling of stellingen erkent in de zin van art. 154 lid 1 Rv. Daartoe is immers vereist dat die erkenning uitdrukkelijk en, mede met het oog op de slechts zeer beperkte gronden waarop de erkenning volgens het tweede lid van dat artikel kan worden herroepen, ondubbelzinnig betrekking heeft op de waarheid van de betrokken stellingen (vgl. de memorie van toelichting op art. 180 (oud) Rv., Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht, blz. 114). Indien genoemd oordeel vervolgens in de uitspraak is neergelegd, kan daarom de eerstgenoemde partij, indien zij van een tegen die uitspraak openstaand beroep gebruik maakt, alsnog bezwaren tegen dat oordeel inbrengen.
3.5.1 Onderdeel 3 keert zich tegen rov. 4.4 van de bestreden beschikking, waar het hof overweegt dat Life Fit bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend dat ook "Life Fit" een handelsnaam van haar is. Het onderdeel bestrijdt dat van een zodanige erkenning sprake is geweest.
3.5.2 Echter, ook als wat het onderdeel betoogt zou opgaan, zou daarmee niet worden aangetast 's hofs oordeel in rov. 4.5, kort gezegd, dat het woord "Life" in de door Life Fit ook volgens haarzelf gevoerde handelsnamen "Life Fit Centre Hengelo B.V." en "Life Fit Centre" verwarringsgevaar oplevert, noch 's hofs beslissing in rov. 4.7 en het dictum van de beschikking dat Life Fit die handelsnamen zodanig dient te wijzigen dat daarin het woord "Life" niet meer voorkomt.
Het onderdeel kan dus bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
3.6 Onderdeel 4 bestrijdt met een aantal klachten hetgeen het hof overweegt in rov. 4.5. Het onderdeel faalt. Het bestreden oordeel kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is voldoende begrijpelijk en inzichtelijk gemotiveerd.
3.7.1 Onderdeel 5 klaagt over het bevel in het dictum van de bestreden beschikking, berustend op wat het hof overweegt in rov. 4.7, tot openbaarmaking van de door het hof bevolen wijziging van de handelsnamen van Life Fit. Een zodanig bevel tot openbaarmaking berust niet op de wet, althans had zo niet mogen worden gegeven omdat het geen voldoende duidelijke afbakening inhoudt ten aanzien van de wijze van openbaarmaking, aldus, kort gezegd, het onderdeel.
3.7.2 Het onderdeel faalt. Uit de in art. 6 Handelsnaamwet aan de rechter gegeven bevoegdheid om degene die een handelsnaam voert in strijd met de wet, te veroordelen in de verboden handelsnaam zodanige wijziging aan te brengen dat de gebleken onrechtmatigheid wordt opgeheven, vloeit voort dat de wijziging in dier voege openbaar gemaakt wordt dat zij blijkt uit de handelsnaam die op een voor het publiek waarneembare wijze wordt gevoerd zoals onder meer in correspondentie, brochures, gevelaanduidingen en reclame-uitingen. In deze zin moet het bevel tot openbaarmaking worden begrepen en daarom levert het geen strijd met de wet op en is het met het oog op de tenuitvoerlegging niet ontoelaatbaar onduidelijk.
4. Beslissing
De Hoge Raad
verwerpt het beroep;
veroordeelt Life Fit in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Life Health begroot op € 336,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 februari 2006.
Conclusie 17‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil tussen fitnesscentra over voeren van de handelsnaam “Life” of andere naam waarvan dit woord onderdeel uitmaakt; gedingstukken, hoor en wederhoor; proces-verbaal onjuist en onvolledig?; rechtsstrijd in hoger beroep, levert de vermelding in een proces-verbaal dat partijen de visie van de rechter ter zitting hebben onderschreven een gerechtelijke erkenning in de zin van art. 154 lid 1 Rv. op?, maatstaf; openbaarmaking van wijziging van met de wet strijdige handelsnaam, bevel.
Rekestnr. R05/032HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Parket, 14 oktober 2005
Conclusie inzake:
Life Fit Centre Hengelo B.V.
tegen
[verweerster]
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Verweerster in cassatie, de vennootschap onder firma [verweerster], hierna: Life Health, is sinds ongeveer 1986 actief met onder meer de exploitatie van een sport- en fitnesscentrum. Naast de naam [verweerster] heeft Life Health blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de kamer van koophandel als handelsnaam "Life Health & Racquet Club". Onder die naam wordt door Life Health sinds 1991 een fitnesscentrum aan de Beneluxlaan 120 te Hengelo (O) geëxploiteerd.
1.2 Vanaf medio 2003 exploiteert de besloten vennootschap Life Fit Centre Hengelo B.V., thans eiseres tot cassatie, hierna: Life Fit, een sport- en fitnesscentrum aan Het Plein te Hengelo op circa 1,5 km afstand van Life Health. De handelsnaam van Life Fit luidt blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de kamer van koophandel "Life Fit Centre Hengelo".
1.3 Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Almelo, sector kanton op 14 juli 2004, heeft Life Health op de voet van art. 6 Handelsnaamwet de rechtbank verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, Life Fit te veroordelen tot het aanbrengen van zodanige wijzigingen in de door haar gevoerde handelsnaam dat de thans bestaande strijd met artikel 5 Handelsnaamwet wordt opgeheven, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat zij nalaat aan deze verplichting te voldoen.
1.4 Aan dit verzoek heeft Life Health ten grondslag gelegd dat de overeenstemming in de handelsnamen van Life Health en Life Fit, de nabijheid van beide ondernemingen en het feit dat beide ondernemingen actief zijn in dezelfde branche, veroorzaken dat bij het publiek verwarring is te duchten tussen haar onderneming en die van Life Fit, welke verwarring regelmatig voorkomt. Ter onderbouwing van die verwarring heeft Life Health producties in het geding gebracht.
1.5 Life Fit heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Ook Life Fit heeft producties overgelegd.
1.6 De kantonrechter heeft het verzoek ter zitting van 2 augustus 2004 behandeld, in aanwezigheid van beide partijen en hun gemachtigden. De gemachtigden hebben gepleit. Hun pleitaantekeningen zijn aan het proces-verbaal gehecht.
1.7 Bij beschikking van 3 augustus 2004 heeft de kantonrechter het verzoek van Life Health afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe geoordeeld dat de naam "Life" feitelijk geen handelsnaam is van Life Health. De kantonrechter heeft voorts ten overvloede, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 mei 1987, NJ 1988, 36 (Bouwcentrum) geoordeeld dat "Life" als handelsnaam over onvoldoende onderscheidend vermogen beschikt.
1.8 Life Health is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem. Zij heeft daarbij vier grieven geformuleerd en het hof verzocht - samengevat - de beschikking van de rechtbank van 3 augustus 2004 te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Life Fit te veroordelen haar handelsnamen zodanig te wijzigen dat daarin het woord "Life" niet meer voorkomt en te bepalen dat Life Fit deze wijzigingen dient door te voeren en openbaar dient te maken binnen één maand na de beschikking op straffe van een dwangsom.
Life Health heeft ter griffie van het hof een compact disk en een cassettebandje gedeponeerd.
1.9 Life Fit heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de beschikking waarvan appel.
1.10 Op 23 december 2004 is ter griffie van het hof een van Life Health afkomstig stuk binnengekomen, waarin Life Health heeft gereageerd op het verweerschrift en producties in het geding heeft gebracht.
1.11 Het hof heeft de zaak op 7 januari 2005 behandeld. Ook daar zijn beide partijen verschenen, vergezeld van hun raadslieden. Life Fit heeft pleitaantekeningen overgelegd.
1.12 Bij beschikking van 1 februari 2005 heeft het hof de beschikking van de kantonrechter van 3 augustus 2004 vernietigd en Life Fit - zakelijk weergegeven - veroordeeld haar handelsnamen zodanig te wijzigen dat daarin in elk geval niet voorkomt het woord "Life" en bepaald dat deze wijziging moet worden doorgevoerd en openbaar gemaakt binnen drie maanden na betekening van de beschikking, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag met een maximum van € 25.000,--. Het hof heeft zijn beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.13 Life Fit heeft tegen de beschikking van het hof tijdig(2) beroep in cassatie ingesteld.
Life Health heeft een verweerschrift in cassatie ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel bestaat uit vijf onderdelen.
Onderdeel 1 klaagt dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door zijn beslissing mede te baseren op stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover Life Fit geen gelegenheid is gegeven.
Life Fit betoogt dat het hof weliswaar in rechtsoverweging 2.4 melding maakt van een op 23 december 2004 ter griffie van het hof ingekomen stuk van de hand van Life Health alsmede producties(3), maar dat zij deze stukken noch via de griffie van het hof, noch via de advocaat van Life Health heeft ontvangen en dat zij dan ook niet op deze stukken heeft kunnen reageren.
2.2 Rechtsoverweging 2.4 van de beschikking van het hof luidt:
"Bij op 23 december 2004 ter griffie van het hof ingekomen stuk heeft appellante gereageerd op het door geïntimeerde in haar verweerschrift aangevoerde en heeft zij producties in het geding gebracht."
2.3 Op grond van het beginsel van hoor en wederhoor, dat sinds 1 januari 2002 is neergelegd in art. 19 Rv., dient eenieder die procedeert de kans te krijgen zich behoorlijk te verdedigen. Partijen moeten elkaar over en weer in de gelegenheid stellen hun standpunten naar voren te brengen en zich over elkaars standpunten en over in de procedure gebrachte bescheiden uit te laten. Men spreekt dan ook wel over het verdedigingsbeginsel of over het gelijkheidbeginsel. Het recht op tijdige kennisneming van stukken die een partij overlegt en waarop de rechter zijn beslissing baseert, en het recht om zich daarover uit te laten, vloeien uit dit beginsel voort.
2.4 Uit het feit dat het beginsel van hoor en wederhoor is opgenomen in de afdeling algemene voorschriften voor procedures kan worden afgeleid dat het beginsel voor alle typen procedures geldt, dus ook voor de verzoekschriftprocedure(4). Voor de verzoekschriftprocedure geeft art. 429l Rv. oud, thans art. 290 lid 1 Rv., een van de aspecten van het beginsel weer, te weten dat de verzoeker en iedere belanghebbende recht hebben op inzage en afschrift van de op de zaak betrekking hebbende bescheiden.
2.5 In zijn beschikking van 27 maart 1987, NJ 1988, 130 m.nt. WHH heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter slechts beslist aan de hand van stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover partijen voldoende gelegenheid is gegeven(5).
In latere - vaste - rechtspraak heeft de Hoge Raad daaraan toegevoegd dat deze fundamentele regel van hoor en wederhoor ook betrekking heeft op het kennis kunnen nemen van en adequaat kunnen reageren op bescheiden die (kort) vóór of bij gelegenheid van een terechtzitting waarop zij aan de orde komen, worden overgelegd en dat, zolang het gaat om stukken waarvan de aard en omvang klaarblijkelijk geen beletsel vormen om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, de rechter, zeker als tegen de overlegging van deze bescheiden geen bezwaar is gemaakt, zonder meer mag aannemen dat aan deze eis is voldaan.
2.6 Als het echter gaat om bescheiden waarvan reeds de aard en omvang, gelet op het tijdstip waarop zij zijn overgelegd, het vermoeden wettigen dat tot de betrokken terechtzitting, de tijd en gelegenheid voor een behoorlijke kennisneming ervan en een deugdelijke voorbereiding van verweer ertegen hebben ontbroken, dient de rechter - ook ambtshalve - erop te letten dat aan de hiervoor bedoelde eis is voldaan en een daarmee in overeenstemming zijnde beslissing te geven waarvan, met het oog op de controle door de hogere rechter van de naleving van dit fundamentele beginsel, uit het vonnis of arrest of uit het proces-verbaal van de zitting dient te blijken. In het bijzonder zal moeten worden vermeld hetzij dat de rechter een bepaalde maatregel te dezer zake heeft genomen op grond waarvan kan worden aangenomen dat voormelde kennisneming en voorbereiding alsnog hebben kunnen plaatsvinden, hetzij dat de wederpartij ermee heeft ingestemd dat de rechter zonder een zodanige maatregel met het stuk rekening zou kunnen houden(6).
2.7 In verzoekschriftprocedures zendt de griffier afschriften van het verzoekschrift en het verweerschrift aan de andere partij en aan andere opgeroepen belanghebbenden toe, tenzij de indiening van het verweerschrift ter terechtzitting plaatsvindt (art. 279 lid 2 en 282 lid 2 Rv.). Dit geldt niet ten aanzien van nadere stukken, die een partij nog voor of bij de mondelinge behandeling in het geding wenst te brengen. Een partij die nog een nader stuk wenst over te leggen, legt dit over aan de rechter en geeft terstond een afschrift daarvan aan de andere partij ingeval zij dit niet reeds op voorhand heeft gedaan, opdat zowel de rechter als de andere partijen daarvan (tijdig en behoorlijk) kennis kunnen nemen(7).
2.8 De toezending van nadere stukken aan de wederpartij valt mitsdien niet onder verantwoordelijkheid van de rechter. Daarbij is de rechter, behoudens het geval dat de stukken op zeer korte termijn voor de zitting zijn toegezonden(8), ook niet gehouden ambtshalve te controleren of een procespartij stukken heeft verzonden aan haar wederpartij.
2.9 Life Fit heeft daarnaast gesteld dat zij deze stukken evenmin rechtstreeks van Life Health heeft ontvangen. De feitelijke grondslag voor deze stelling ontbreekt in het dossier. Life Health laat zich hierover niet uit in haar verweerschrift. Ik kan uit het ambtshalve door mij bij de griffie van het hof Arnhem opgevraagde griffiedossier slechts afleiden dat in het "aanbiedingsbriefje" (9) aan het hof van 23 december 2004 de gebruikelijke(10) standaardzin dat gelijktijdig een afschrift aan de andere partij is verzonden, ontbreekt.
2.10 Wat hiervan zij, in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 7 januari 2005 is het volgende opgenomen:
"De voorzitter opent de zitting. Deze deelt mede dat voorafgaand aan de zitting bij het hof is ingekomen een reactie van mr Kukolja op het verweerschrift zijdens geïntimeerde."
2.11 Vaste rechtspraak is dat de vaststelling van het verhandelde ter terechtzitting is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, zodat een en ander niet op juistheid kan worden getoetst(11). In cassatie is mitsdien uitgangspunt dat de voorzitter heeft medegedeeld dat een reactie op het verweerschrift van Life Fit is ingekomen ter griffie op 23 december 2004.
2.12 Uit het proces-verbaal blijkt daarnaast dat mr. Kukolja ter zitting naar zijn op 23 december 2004 aan het hof gezonden verweerschrift en de daarin opgenomen recente voorbeelden van verwarring heeft verwezen en tevens heeft vastgesteld dat Life Fit daarop niet ingaat.
2.13 Uit het proces-verbaal blijkt niet dat Life Fit aan de rechter of de wederpartij heeft kenbaar gemaakt dat zij in het geheel niet over de stukken beschikte of dat zij ter zitting van een en ander wilde kennis nemen. Onder deze en de onder 2.12 genoemde omstandigheden mocht het hof ervan uitgaan dat de aard en omvang van de op 23 december 2004 aan het hof toegezonden stukken klaarblijkelijk geen beletsel vormden om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren, zodat het hof zonder meer mocht aannemen dat aan de eis van hoor en wederhoor is voldaan, zeker nu tegen de overlegging van deze bescheiden geen bezwaar is gemaakt.
Onderdeel 1 faalt derhalve.
2.14 Onderdeel 2 keert zich tegen de rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
"4.2 Aan de orde is de vraag of, zoals appellante stelt, de handelsnamen van geïntimeerde, te weten "Life Fit Centre Hengelo B.V.", "Life Fit Centre" en "Life Fit", in de zin van artikel 5 van de Handelsnaamwet (verder te noemen: Hnw) inbreuk maken op de handelsnamen van appellante, te weten "Life Health & Racquet Club" en "Life".
Dat, zoals geïntimeerde heeft aangevoerd, appellante in eerste aanleg heeft erkend dat de volledige handelsnamen van partijen geen gevaar voor verwarring opleveren, doet daaraan niet af. De leer van de gedekte weren is in beginsel op de rekestprocedure niet van toepassing, terwijl feiten en omstandigheden die maken dat dit oordeel in dit geval anders zou moeten luiden, niet zijn gesteld of gebleken.
4.3 De stelling van appellante dat Life een handelsnaam van appellante is, heeft geïntimeerde betwist. Het oordeel omtrent die stelling in het midden latend overweegt het hof het volgende. "
2.15 Volgens het onderdeel geeft het oordeel van het hof onder 4.2 blijk van een onjuiste rechtsopvatting althans heeft het hof zijn beslissing op dit punt onvoldoende gemotiveerd doordat het hof de erkenning van Life Health in eerste aanleg dat van de lange handelsnamen van partijen geen verwarringsgevaar is te duchten, terzijde heeft gesteld op de grond dat de leer van de gedekte verweren niet van toepassing is in verzoekschriftprocedures. De rechtsstrijd in appel moest worden geacht beperkt te zijn tot het geschil over het gebruik van de vermeende handelsnamen "Life" door Life Health en "Life Fit", aldus het onderdeel. Aan deze klacht is de vervolgklacht verbonden dat de beslissing van het hof onder 4.7 en het dictum eveneens niet in stand kunnen blijven.
2.16 Bij inleidend verzoek heeft Life Health haar verzoek aan de kantonrechter gedaan onder de naam "[verweerster] onder meer h.o.d.n. Life Health & Racquet Club alsmede Life". Als gerekwestreerde werd aangeduid "besloten vennootschap Life Fit Centre Hengelo B.V., tevens onder meer h.o.d.n. Life Fit Centre alsmede Life Fit".
2.17 In haar verweer heeft Life Fit allereerst gesteld dat Life Health haar onderneming niet drijft onder de naam Life, maar dat zij altijd naar buiten optreedt onder de naam Life Health & Racquet Club. Volgens Life Fit is uitgangspunt de handelsnaam Life Health & Racquet Club versus de handelsnaam Life Fit.
Daartegenover heeft Life Health tijdens de zitting van de kantonrechter blijkens haar pleitaantekeningen gesteld dat het gaat om het gerezen geschil tussen Life en Life Fit dan wel Life Fit Centre.
2.18 Vervolgens heeft de kantonrechter, zo blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2004, aangegeven dat de volledige handelsnamen van partijen in haar visie geen verwarring oplevert, welke visie door beide partijen werd onderschreven.
In de beschikking van 3 augustus 2004 overweegt de kantonrechter in rechtsoverweging 4:
"Het geschil betreft niet de handelsnamen zoals die door beide partijen zijn ingeschreven in het handelsregister bij de KvK. Het gaat uitsluitend om de vraag of verzoekster bescherming geniet van de, zoals zij stelt, handelsnaam 'Life' ten opzichte van de door gerekwestreerde gebruikte naam van 'Life Fit'.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de naam 'Life' feitelijk geen handelsnaam van verzoekster."
2.19 Deze rechtsoverweging wordt bestreden door Life Health in grief 1 in haar beroepschrift.
2.20 Art. 154 lid 1 Rv. omschrijft de gerechtelijke erkentenis als het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij. De gerechtelijke erkentenis is een uitdrukkelijk, ondubbelzinnig, erkennen, een handeling waaraan men eens voor al, ook in een verdere instantie, is gebonden. Daarvan moet de stilzwijgende erkentenis worden onderscheiden, die onder meer besloten kan liggen in het achterwege laten van verweer, in een niet voldoende gemotiveerd verweer of in een referte aan het oordeel des rechters, welke houding men in hoger beroep kan laten varen(12).
Voor een gerechtelijke erkentenis is geen bepaalde vorm voorgeschreven; zij kan schriftelijk in een conclusie of een akte ter rolle, maar ook mondeling bij een uitlating van partijen, een pleidooi of een comparitie van partijen. De enige eis is dat het 'uitdrukkelijk' zal dienen te zijn(13).
2.21 Een gerechtelijke erkentenis van stellingen van de wederpartij wordt beschouwd als de (meest uitgesproken) vorm van 'niet of onvoldoende betwisten', dat bewijs in beginsel overbodig maakt(14). Vanwege deze bewijsrechtelijke betekenis is de bepaling omtrent de gerechtelijke erkentenis te vinden in de algemene bepalingen van het bewijsrecht. Krachtens de schakelbepaling van art. 284 lid 1 Rv. is de gerechtelijke erkentenis ook van toepassing in verzoekschriftprocedures.
2.22 Uit het door de kantonrechter opgemaakte proces-verbaal kan slechts worden afgeleid dat Life Health de visie van de kantonrechter heeft onderschreven dat de volledige namen geen verwarring opleveren. Dit betreft geen uitdrukkelijke erkentenis van de stelling van de wederpartij dat het geschil tussen partijen niet de handelsnamen betreft zoals die door beide partijen zijn ingeschreven in het handelsregister. Nu overigens nergens elders in de processtukken een gerechtelijke erkentenis van Life Health op dit punt is te vinden (ook Life Fit vermeldt geen vindplaatsen, maar verwijst naar het proces-verbaal van de kantonrechter), mocht Life Health in grief 1 het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 4 bestrijden.
Het onderdeel faalt mitsdien.
2.23 Onderdeel 3 richt zich tegen rechtsoverweging 4.4. Daarin overwoog het hof:
"Tussen partijen is niet in geschil dat appellante eerder dan geïntimeerde haar handelsnaam voerde. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft geïntimeerde, anders dan zij in haar verweerschrift in hoger beroep deed voorkomen, erkend dat ook "Life Fit", naast "Life Fit Centre Hengelo B.V." en "Life Fit Centre", een handelsnaam van haar is."
2.24 Het onderdeel bestrijdt dat van een zodanige erkenning door Life Fit sprake is geweest. Het proces-verbaal houdt in het geheel niets in wat een bevestiging vormt van het oordeel van het hof dat ter zitting namens Life Fit een dergelijke erkenning is gedaan, maar bevat juist een onmiskenbare op het tegendeel daarvan duidende vermelding. De verwijzing door het hof naar het verhandelde ter terechtzitting biedt volgens het onderdeel dan ook - het verwijst naar HR 16 april 2004, RvdW 2004, 62 (NJ 2004, 425) - onvoldoende grondslag voor die vaststelling.
2.25 Het onderdeel stelt terecht dat in het proces-verbaal niet valt terug te lezen dat Life Fit zou hebben erkend dat zij "Life Fit" als handelsnaam bezigt. In de in het cassatieverzoekschrift onder 3.3.2 vermelde vindplaatsen stelt Life Fit herhaaldelijk dat zij consequent de handelsnamen "Life Fit Centre" en "Life Fit Centre Hengelo B.V." hanteert. In zowel het proces-verbaal van de kantonrechter als in dat van het hof is de stelling van Life Fit opgenomen dat "Life Fit" slechts een merk is, voorzien van een logo en huisstijl, dat altijd in combinatie met de rest wordt gebruikt(15).
2.26 Bij de beoordeling van de vaststelling door het hof van hetgeen door of namens partijen ter zitting van het hof is verklaard, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 16 april 2004, NJ 2004, 425 vooropgesteld dat die vaststelling is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en daarom in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst, terwijl de rechter bij de vaststelling in zijn uitspraak van het ter zitting verhandelde niet aan de inhoud van het proces-verbaal is gebonden, zodat een verschil tussen de inhoud van het proces-verbaal en de overweging van de rechter waarop de beslissing steunt, deze laatste niet zonder meer onbegrijpelijk maakt. Indien het proces-verbaal niets inhoudt wat een bevestiging vormt voor een vaststelling van het hof, en daarentegen wel een vermelding die op het tegendeel daarvan duidt, vormt 's hofs beroep op het verhandelde ter terechtzitting zonder nadere motivering, die ontbreekt, onvoldoende grondslag voor die vaststelling, aldus de Hoge Raad.
2.27 M.i. voert het onderdeel, onder verwijzing naar voornoemd arrest, terecht aan dat het beroep van het hof op het verhandelde ter terechtzitting zonder nadere motivering die ontbreekt, onvoldoende grondslag vormt voor zijn vaststelling dat Life Fit heeft erkend dat de verkorte versie van haar naam eveneens een handelsnaam van haar is. Het proces-verbaal houdt inderdaad niets in wat een bevestiging van die erkenning vormt, maar behelst eerder een vermelding die op het tegendeel daarvan duidt, wat temeer geldt gelet op de stellingen van Life Fit in de door haar genoemde vindplaatsen.
2.28 Het onderdeel kan evenwel niet tot cassatie leiden. Het slagen van dit onderdeel leidt slechts tot de vaststelling dat niet is komen vast te staan dat Life Fit de handelsnaam "Life Fit" gebruikt. In rechtsoverweging 4.2 heeft het hof in cassatie niet bestreden geoordeeld dat Life Fit zich ook van de handelsnamen "Life Fit Centre Hengelo B.V." en "Life Fit Centre" bedient. Op grond van zijn in rechtsoverweging 4.5 gegeven oordeel dat er verwarringsgevaar is in de zin van art. 5 Hnw heeft het hof Life Fit in rechtsoverweging 4.7 alsmede in het dictum opgedragen haar handelsnamen zodanig te wijzigen dat daarin in elk geval het woord "Life" niet meer voorkomt. Dit gebod vanwege te duchten verwarringsgevaar ziet derhalve ook op de door haar gevoerde handelsnamen "Life Fit Centre" en Life Fit Centre Hengelo B.V.".
2.29 Onderdeel 4 is gericht tegen rechtsoverweging 4.5, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
"Gelet op
* het feit dat de aard van de onderneming van partijen dezelfde is, te weten kort gezegd een sport- en fitnesscentrum,
* het feit dat de ondernemingen van partijen beiden in Hengelo (O) gevestigd zijn en op slechts ongeveer 1,5 km van elkaar op hetzelfde bedrijventerrein worden geëxploiteerd,
* de omstandigheid dat geïntimeerde niet heeft betwist de stelling van appellante dat partijen in Overijssel de enige sportcentra zijn met het woord "Life" in de handelsnaam en dat er in heel Nederland slechts 26 bedrijven in de fitnessbranche zijn, die dat woord in hun naam voeren,
* de visueel prominente wijze waarop appelante het woord "Life" binnen haar handelsnaam gebruikt, zoals dit onder andere blijkt uit de door haar overgelegde advertenties waarin het woord "Life", ten opzichte van de daaronder staande woorden "Health & Racquet Club" dan wel "Life Health & Racquet Club Hengelo", in grote letters, onderstreept en vetgedrukt is afgebeeld, alsmede het feit dat in advertenties het woord "Life" ook alleen wordt vermeld en
* de omstandigheid dat bij de handelsnamen van geïntimeerde het woord "Life" ook het eerste woord in de namen is en (mede daarom) auditief een prominente plaats inneemt bij die namen,
is het hof van oordeel dat de handelsnamen van geïntimeerde in zodanige geringe mate afwijken van de handelsnaam "Life Health & Racquet Club" van appellante dat daardoor bij het publiek verwarring tussen de ondernemingen van partijen te duchten is, een en ander als bedoeld in artikel 5 Hnw."
2.30 Het onderdeel klaagt dat het hof ten onrechte niet, althans niet toereikend gemotiveerd, heeft gerespondeerd op het essentiële betoog van Life Fit dat de term "Life" zoveel voorkomt dat dit slechts een zeer gering onderscheidend vermogen heeft en als zodanig niet als kenmerkend of als hoofdbestanddeel van de handelsnaam kan worden aangemerkt.
Verwarringsgevaar in de Handelsnaamwet(16)
2.31 Artikel 5 van de Handelsnaamwet (Hnw) verbiedt het voeren van een handelsnaam, die, voordat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide onderneming en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.
2.32 Van verwarringsgevaar kan sprake zijn indien het publiek de ondernemingen met elkaar identificeert, of denkt dat beide ondernemingen op enigerlei wijze met elkaar gelieerd zijn(17). Het publiek moet ruim worden verstaan. Hieronder vallen bijvoorbeeld consumenten, afnemers, opdrachtgevers, overheidsinstanties en leveranciers, in het algemeen iedereen die met de ondernemingen te maken krijgt(18).
2.33 Of sprake is van verwarringsgevaar moet aan de hand van de omstandigheden van het geval worden beoordeeld, welke beoordeling is overgelaten aan de feitenrechter(19). Art. 5 Hnw noemt daartoe de gelijkenis tussen de handelsnamen, de aard van de onderneming en de plaats waar de onderneming is gevestigd. Deze opsomming is echter niet limitatief bedoeld, de rechter mag ook op andere factoren letten(20), waarbij art. 5 als een steunpunt dient(21).
2.34 Uit de belangrijkste functie van de handelsnaam, te weten een beschrijving van de onderneming, vloeit voort dat men in tegenstelling tot bij het merk, geen al te strenge eisen aan het onderscheidend vermogen ervan mag stellen(22). Een handelsnaam moet wel iets eigens hebben, maar men mag daaraan geen al te hoge eisen stellen(23). Daarbij geldt dat een naam met een gering onderscheidend vermogen vanzelfsprekend minder snel tot verwarring kan leiden dan een naam met een groot onderscheidend vermogen.
Bij de beoordeling van mogelijk verwarrende handelsnamen worden deze in hun geheel vergeleken, waarbij wordt vastgesteld welke delen als het meest kenmerkend kunnen worden aangemerkt(24). De schrijfwijze van de handelsnaam, bijvoorbeeld de grootte van de letters, kan daarbij in de beschouwing betrokken worden(25).
2.35 Indien een handelsnaam wordt gevoerd in strijd met de Handelsnaamwet, kan ieder belanghebbende ingevolge art. 6 Hnw de kantonrechter verzoeken "degene die de verboden handelsnaam voert, te veroordelen, daarin zodanige door de rechter te bepalen wijziging aan te brengen, dat de gestelde onrechtmatigheid wordt opgeheven". Aan de veroordeling door de rechter kan een dwangsom worden gekoppeld, voorts kan de beschikking waarbij de bevolen wijziging wordt uitgesproken, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard en is een kostenveroordeling mogelijk(26). In de procedure van art. 6 Hnw kan geen schadevergoeding worden gevorderd, wel kan naast of in plaats van die procedure op de voet van art. 6:162 BW aanvullende bescherming worden gezocht(27).
2.36 Anders dan het onderdeel betoogt heeft het hof niet nagelaten te responderen op de stellingen van Life Fit, maar heeft het daaraan niet het gewicht toegekend dat Life Fit voor ogen stond.
Uit de overweging van het hof dat er in Nederland slechts 26 bedrijven in de fitnessbranche zijn die het woord "Life" in hun naam voeren, blijkt dat het hof de meeste waarde heeft gehecht aan de door Life Health aangevoerde cijfers die met behulp van een gespecificeerde zoekopdracht waren verkregen. Het hof was niet gehouden om daarnaast nog expliciet aandacht te besteden aan de door Life Fit in appel aangevoerde stellingen waaruit blijkt dat er vele ondernemingen zijn met de term "Life" in hun handelsnaam, één en ander ondersteund met resultaten van een ruimere zoekopdracht in het handelsregister, het Benelux Merkenbureau en de Nederlandse internetsites(28).
2.37 Het hof heeft voorts de aard van de onderneming en de plaats van vestiging laten meewegen en de visueel en auditief prominente plaats van het woord "Life" in de handelsnaam in zijn oordeel betrokken. Aldus heeft het hof in rechtsoverweging 4.5 m.i. de juiste maatstaf aangelegd door verschillende factoren in aanmerking te nemen voor de vraag of de handelsnamen in zo geringe mate afwijken dat gevaar voor verwarring bij het publiek te duchten is en zijn oordeel dienaangaande voldoende gemotiveerd.
Onderdeel 4 faalt mitsdien eveneens.
2.38 Onderdeel 5 ten slotte, is gericht tegen rechtsoverweging 4.7 en een deel van het dictum van de beschikking van het hof. Daarin is het volgende opgenomen:
"4.7 Uit het vorenstaande volgt dat de grieven slagen en dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. Het hof ziet in het vorenoverwogene aanleiding om geïntimeerde te veroordelen haar handelsnamen zodanig te wijzigen dat daarin in elk geval niet voorkomt het woord "Life", noch woorden/letterverbindingen die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen, zodanig dat de onrechtmatigheid in de zin van artikel 5 Hnw wordt opgeheven. Het hof zal daarbij een beperking aanbrengen in die zin dat genoemde veroordeling (slechts) betrekking heeft op vestigingen binnen het gebied van het arrondissement Almelo. Verder zal het hof, omwille van de duidelijkheid van de veroordeling en de in acht te nemen termijnen alsmede gezien het door geïntimeerde in zijn verweerschrift in hoger beroep onder 64 aangevoerde, bepalen dat geïntimeerde genoemde wijzigingen dient door te voeren en dient openbaar te maken binnen drie maanden nadat appellante deze beschikking aan geïntimeerde heeft betekend. Het hof ziet aanleiding de door appellante verzochte veroordeling terzake een dwangsom te matigen als in het dictum te melden.
5 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de tussen appellante en geïntimeerde gegeven beschikking van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede) van 3 augustus 2004 en opnieuw beschikkende:
veroordeelt geïntimeerde haar handelsnamen zodanig te wijzigen dat daarin in elk geval niet voorkomt het woord "Life", noch woorden/letterverbindingen die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen, zodanig dat de onrechtmatigheid in de zin van artikel 5 Hnw wordt opgeheven, een en ander beperkt in die zin dat genoemde veroordeling (slechts) betrekking heeft op binnen het gebied van het arrondissement Almelo gelegen vestigingen;
bepaalt dat geïntimeerde genoemde wijzigingen dient door te voeren en dient openbaar te maken binnen drie maanden nadat appellante deze beschikking aan geïntimeerde heeft betekend;
(...)"
2.39 Onderdeel 5 bevat twee klachten. Volgens het middelonderdeel geeft het hof met zijn gebod tot openbaarmaking van de wijzigingen in de handelsnaam blijk van een onjuiste rechtsopvatting, nu de Handelsnaamwet niet voorziet in een dergelijk bevel tot openbaarmaking, althans heeft het hof een rechtens ontoelaatbaar bevel opgelegd, nu niet valt vast te stellen op welke manier de bevolen wijzigingen openbaar moeten worden gemaakt zodat dit bevel geen voldoende afbakening inhoudt en er geen dwangsommen kunnen worden verbeurd.
2.40 Art. 6 Hnw voorziet, zoals het middel terecht betoogt, niet in een bevel tot openbaarmaking van de beslissing van de rechter(29). In de parlementaire geschiedenis tot de wet is opgemerkt dat "de bepalingen der artikelen 1408 en 1409(30) Burgerlijk Wetboek (...) niet bijzonder geschikt [schijnen] voor navolging bij dit onderwerp" en dat "die voorschriften (...) alleen op hunne plaats [zijn] bij beleediging en aanverwante onrechtmatige daden"(31). De vraag of in de procedure van art. 6 Hnw naast de wijziging van de handelsnaam onder verbeurte van een dwangsom met eventueel een kostenveroordeling ook de openbaarmaking kan worden verzocht, wordt in de literatuur en rechtspraak van de Hoge Raad niet beantwoord. Met betrekking tot de lagere rechtspraak kan worden gewezen op de (appel)beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 april 1983 waarin is beslist "dat de mede verzochte publicatie van de wijziging geen steun vindt in de (Handelsnaam-)wet en ook overigens geen grond aanwezig is zulks in deze rekestprocedure toe te wijzen"(32).
2.41 Openbaarmaking kan evenwel sedert 1 april 2004 rechtstreeks worden gegrond op Richtlijn 2004/48 betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen(33), waar in art. 15 onder het hoofdje "Openbaarmaking van rechterlijke uitspraken", het volgende is bepaald:
"De lidstaten dragen er zorg voor dat de rechterlijke instanties in het kader van gerechtelijke procedures wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht op verzoek van de eiser kunnen gelasten dat op kosten van de inbreukmaker passende maatregelen tot verspreiding van informatie over de uitspraak worden getroffen, met inbegrip van volledige of gedeeltelijke bekendmaking en publicatie van de uitspraak. Lidstaten kunnen voorzien in andere bijkomende vormen van bekendmaking, zoals opvallende publiciteit, die passend zijn in de omstandigheden van het geval."
In zoverre heeft het hof mitsdien niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.42 Het hof maakt echter niet inzichtelijk - ook niet in rechtsoverweging 4.7 - wat het precies met openbaarmaking heeft bedoeld. Immers, ieder voeren van een handelsnaam is openbaarmaking, zodat Life Fit wellicht zou kunnen volstaan met het binnen drie maanden na betekening van de beschikking van het hof door Life Health aan Life Fit voeren van een nieuwe handelsnaam zonder het element "Life". Voor zover het door het hof gegeven bevel daarnaast zou zien op de verplichting van Life Fit om het publiek van een gewijzigde naam in kennis te stellen, is het bevel te onbepaald(34).
Weliswaar ligt een afbakening besloten in de opgelegde wijziging van de handelsnaam en in de geografische beperking tot het gebied van het arrondissement Almelo, maar ontbreekt een aanwijzing van het medium of de media, waarin Life Fit de wijziging van haar handelsnaam openbaar moet maken. Ook in de Richtlijn wordt gesproken over openbaarmaking in een bepaald medium, te weten door de rechthebbende aangewezen dagbladen.
2.43 Onderdeel 5 slaagt in zoverre. M.i. kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen door in de derde alinea van het dictum van de beschikking van het hof van 1 februari 2005 het bevel tot openbaarmaking te schrappen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en afdoening door de Hoge Raad als onder 2.43 aangegeven.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie de beschikking van de rechtbank Almelo, sector kanton, van 3 augustus 2004 onder 2, van welke feiten ook het hof is uitgegaan (zie de bestreden beschikking onder 3).
2 Het cassatieverzoekschrift is op 1 maart 2005 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen en dus binnen de termijn van een maand van art. 6 lid 5 Hnw, zie ook HR 6 september 1962, NJ 1962, 360; BIE 1963, nr. 59, p. 139 m.nt. SB. Het verzoekschrift is, in afwijking van art. 271 Rv., conform art. 6 lid 5 Hnw aan de wederpartij betekend.
3 Het gaat om de Reactie op verweerschrift, tevens reactie op zelfstandig verzoek met 8 producties. De reactie op het verweerschrift beslaat 12 pagina's, de reactie op het zelfstandig verzoek een halve bladzijde.
4 Zie onder oud recht: HR 27 maart 1987, NJ 1988, 130 m.nt. WHH.
5 Sindsdien vaste rechtspraak, zie laatstelijk HR 12 maart 1999, NJ 1999, 400.
6 HR 29 november 2002, NJ 2004, 172 m.nt. HJS. Zie ook Burgerlijke Rechtsvordering, Wesseling-van Gent, art. 19, aant. 2 en Schaafsma-Beversluis, art. 290, aant. 3.
7 Vgl. Burgerlijke Rechtsvordering, Schaafsma-Beversluis, art. 279, aant. 15.
8 Zie de in 2.5 en 2.6 genoemde beschikking.
9 Deze aanbiedingsbrief heb ik in kopie aan de conclusie gehecht.
10 Of verplicht op grond van de gedragsregels voor advocaten (gedragregel 15).
11 Vaste rechtspraak, zie laatstelijk HR 16 februari 2004, NJ 2004, 425, rov. 3.3.3.
12 Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht, p. 114.
13 T.A.W. Sterk, Erkentenis van 'de waarheid', WPNR (1989) 5983, p. 708.
14 Burgerlijke Rechtsvordering, Rutgers, art. 154, aant. 2; Hidma/Rutgers, Bewijs, 2004, nr. 40, p. 76.
15 Zie proces-verbaal van 2 augustus 2004, p. 2 bij uitlating mr. Baars en proces-verbaal in hoger beroep, p. 2 bij uitlating de heer Rol.
16 Zie over de Handelsnaamwet: G.M. Greup, De handelsnaamwet, 1931; S. Boekman, De handelsnaam, 1977; E.J. Arkenbout, Handelsnamen en merken (diss.), 1991; E.J. Arkenbout, B.A. Kist, Handelsnaamrecht, 1997; L. Wichers Hoeth, Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, 2000.
17 Boekman, a.w., p. 91; Arkenbout, a.w, p 31-32.
18 Boekman, a.w., p. 93; Arkenbout, a.w., p. 34-35.
19 Boekman, a.w., p. 89 en 92.
20 Arkenbout, a.w., p 31, p. 38; Boekman, a.w., p. 94-95; Arkenbout/Kist, a.w., p. 48; Wichers Hoeth, a.w., p. 290.
21 TK [354-3], Handelingen der Staten-Generaal, Bijlagen 1917-1918, p. 5, linkerkolom.
22 Wichers Hoeth, a.w., p. 283; Greup, a.w., p. 23-24; Boekman, a.w., p. 22-23.
23 Boekman, a.w., p. 23.
24 Arkenbout, a.w., p. 33.
25 Boekman, a.w., p. 22.
26 Greup, a.w., p. 84 en 86; Arkenbout, a.w., p. 44; Wichers Hoeth, a.w., p. 298.
27 Wichers Hoeth, a.w., p. 297-298.
28 Vergelijk de bewijswaardering van getuigenbewijs. De rechter is niet gehouden omstandig te motiveren waarom hij aan de verklaring van getuige A geen geloof hecht of daaraan minder gewicht toekent dan aan die van getuige B. De rechter die over de feiten oordeelt is vrij in het selecteren en wegen van bewijsmiddelen, zodat de rechter de ene verklaring als zijns inziens overtuigend naar voren kan halen en de andere als irrelevant terzijde kan laten: T.R. Hidma, Bewijswaardering in civilibus, Trema 2005, nr. 7, p. 303.
29 Zoals hiervoor onder 2.35 vermeld, kan wel op de voet van art. 6:162 BW aanvullende bescherming worden gezocht. Zie voor de veroordeling tot publicatie bij wijze van vergoeding van materiële schade, C.J.J. van Nispen, Het rechterlijk verbod en bevel, diss., 1978, nr. 59, 66 e.v.
Door W.L. Haardt, Schadevergoeding bij inbreuk op rechten van industriële eigendom, Beekhuis-bundel, Deventer/Zwolle 1969, p. 151-152 is geopperd dat de schade aan de werfkracht van een aangetast merk of een geschade handelsnaam door middel van de veroordeling tot publicatie van (een deel van) het veroordelend vonnis of een doelgerichte reclamecampagne kan worden geredresseerd. Zie ook Mon. Nieuw BW A-11 (Van Nispen), nr. 22, en Bloembergen, NJB 1964, p. 376-377, alles genoemd in Schadevergoeding, losbladig, aant. 7 op art. 103.
30 In het Nederlandse Wetboek, van J.A. Fruin, editie 1918, luidt art. 1409 (inzake belediging) derde alinea als volgt: "Het vonnis zal, indien de beleedigde zulks vordert, ten koste des veroordeelden, openbaar worden aangeplakt (...)". Het huidige art. 167 correspondeert met het oude art. 1409.
31 TK [354 5-6], Handelingen der Staten-Generaal, Bijlagen 1917-1918, p. 12, onder artikel 6.
32 Rb. Den Bosch 20 april 1983, NJ 1984, 218, BIE 1984, 16 m.nt. SB.
33 Publ. B. 2004, L 157, p. 45 e.v.
34 HR 12 december 1975, NJ 1976, 495 m.nt. WHH (Van Roon/Akaha). Zie over de problematiek van een verbod in algemene termen Van Nispen, a.w., nr. 240 e.v.