Zie voor de vaststaande feiten rov. 2.1 van het arrest van het hof Amsterdam van 1 juni 2010 in verbinding met het vonnis van de rb. Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 4 december 2008, rov. 1a t/m 1h. Het hof heeft in rov. 2.2 een samenvatting van de feiten gegeven.
HR, 10-08-2012, nr. 11/01768
ECLI:NL:HR:2012:BW4992
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10-08-2012
- Zaaknummer
11/01768
- Conclusie
mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BW4992
- Roepnaam
Defam
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW4992, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑08‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW4992
ECLI:NL:HR:2012:BW4992, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑08‑2012; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHDHA:2014:1093
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW4992
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑09‑2010
- Wetingang
- Vindplaatsen
JIN 2012/183 met annotatie van P.C.M. Kemp
JOR 2012/341 met annotatie van Mr. S. van Dongen
TvC 2013, afl. 3, p. 137 met annotatie van mr. R.R.M. de Moor
TvC 2013, afl. 3, p. 137 met annotatie van mr. R.R.M. de Moor
Conclusie 10‑08‑2012
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Zaaknr. 11/01768
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 4 mei 2012
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
Defam Financieringen B.V.
Het gaat in deze zaak om de aankoop van een personenauto die deels is gefinancierd met een lening. Aangesproken wegens achterstand in betaling voert de koper het verweer dat vordering is verjaard op de voet van art. 7:28 BW.
1. Feiten1. en procesverloop2.
1.1
Eiseres tot cassatie, [eiser], heeft op 11 september 1998 door middel van een driepartijen huurkoopovereenkomst een personenauto Volkswagen Golf 111, kenteken [AA-00-BB], gekocht voor de som van € 8.200,44, inclusief de overeengekomen kredietvergoeding. Zij diende daarbij in 60 gelijke maandelijkse termijnen € 136,67 te betalen aan verweerster in cassatie, Defam.
1.2
[Eiser] heeft aan Defam een bedrag van in totaal € 5.853,56 voldaan. De laatste betaling heeft Defam op 19 juli 2002 ontvangen.
1.3
[Eiser] heeft de personenauto verkocht.
1.4
[Eiser] is op 23 juli 2002 door de rechtbank Haarlem in staat van faillissement verklaard.
De curator heeft in mei 2005 bericht dat het faillissement is opgeheven en dat er geen uitkering aan crediteuren heeft plaatsgevonden.
1.5
Bij brief van 6 december 2006 heeft [eiser] Defam verzocht de (restant)schuld kwijt te schelden.
1.6
Op 17 november 2006, 14 december 2007, 28 januari 2008 en 5 maart 2008 heeft de incassogemachtigde van Defam [eiser] gesommeerd de betalingsachterstand te voldoen.
1.7
Bij inleidende dagvaarding van 20 mei 2008 heeft Defam [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) en heeft daarbij veroordeling gevorderd van [eiser] tot betaling aan haar van een bedrag van € 4.384,76, te vermeerderen met de contractuele rente van 0,919% per maand over € 2.346,88 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der voldoening.
1.8
Voor zover van belang heeft Defam aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij de onder 1.1 genoemde auto aan [eiser] heeft verkocht en geleverd door middel van een drie-partijen huurkoopovereenkomst3., dat [eiser] na voldoening van een bedrag van € 5.853,56 in gebreke is gebleven met de verdere betaling van de overeengekomen termijnen zodat een bedrag van € 2.346,88 resteert, en dat [eiser] de auto zonder toestemming van Defam aan een derde heeft verkocht.
1.9
[Eiser] heeft verweer gevoerd. Voor zover van belang heeft zij aangevoerd dat de vordering van Defam is verjaard, zowel op grond van de regels voor consumentenkoop (art. 7:28 BW) als op grond van de algemene verjaringsregels4..
1.10
De kantonrechter heeft de weren van [eiser] verworpen en haar bij vonnis van 4 december 2008, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling aan Defam van € 2.346,88 aan hoofdsom, vermeerderd met de contractuele rente van 0,919% per maand vanaf 20 mei 2008 tot aan de voldoening en € 1.373,75 aan rente, berekend tot en met 20 mei 2008.
1.11
[Eiser] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam. Zij heeft daarbij geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en gevorderd dat het hof de vordering van Defam alsnog afwijst dan wel haar daarin niet-ontvankelijk verklaart.
1.12
Het hof heeft bij arrest van 14 april 2009 een comparitie gelast, die op 13 augustus 2009 in aanwezigheid van partijen en hun advocaten heeft plaatsgevonden. Ter comparitie heeft Defam [eiser] een schikkingsvoorstel gedaan. [Eiser] heeft toegezegd binnen één week te laten weten of zij het voorstel zou accepteren, waarna de zaak naar de rol van 25 augustus 2009 werd verwezen voor uitlating voortprocederen.
1.13
Bij akte ter rolle van 25 augustus 2009 heeft Defam het hof verzocht de zaak naar de rol te verwijzen voor het nemen van grieven omdat [eiser] niet op het voorstel heeft gereageerd.
Vervolgens heeft [eiser] bij memorie van grieven één grief aangevoerd.
1.14
Defam heeft de grief gemotiveerd bestreden.
1.15
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bij arrest van 1 juni 2010 bekrachtigd.
1.16
[Eiser] heeft tegen dit arrest - tijdig5. - beroep in cassatie ingesteld.
Defam heeft geconcludeerd tot verwerping.
Partijen hebben hun standpunten vervolgens schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
Het cassatieberoep, dat drie middelen bevat, is gericht tegen de rechtsoverwegingen 2.5 en 2.6, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
"2.5
Het gelijk is aan de zijde van Defam. Autobedrijf [A] heeft de door [eiser] gekochte auto aan haar feitelijk geleverd, en [eiser] heeft de auto betaald d.m.v. een contante betaling ad ƒ 5.000,-- en door de betaling van een bedrag van ƒ 13.845,--, welk bedrag aan [eiser] door Defam in het kader van de tussen Defam en [eiser] gesloten kredietovereenkomst ter beschikking is gesteld. Na ontvangst van de koopsom heeft Autobedrijf [A] de juridische eigendom van de zaak overgedragen aan Defam. Defam is daarmee niet toegetreden tot de koopovereenkomst tussen Autobedrijf [A] en [eiser].
2.6
De vordering die Defam jegens [eiser] geldend maakt, vloeit daarmee voort uit de kredietovereenkomst tussen partijen en niet uit een tussen partijen bestaande koopovereenkomst. Aan [eiser] komt derhalve geen beroep toe op de verjaringstermijn van artikel 7:28 BW."
2.2
Middel I klaagt onder 1.3 en 1.4 - zakelijk weergegeven - dat het hof heeft miskend dat sprake is van een driepartijenovereenkomst, niet zijnde een huurkoopovereenkomst maar een zuivere koop- en een zuivere kredietovereenkomst waarbij de koopovereenkomst niet zelfstandig kan bestaan zonder de kredietovereenkomst, nu de kredietovereenkomst er juist toe strekte de aankoop van de auto mogelijk te maken.
Volgens middel II is het oordeel dat [eiser] geen beroep op de verjaringstermijn van art. 7:28 BW toekomt, onjuist, althans onbegrijpelijk. Het middel stelt daarbij onder 2.2 voorop dat, nu het hof heeft overwogen dat [eiser] geen beroep op de verjaringstermijn van art. 7:28 BW toekomt, heeft te gelden dat het [eiser] "tenminste" als particulier heeft aangemerkt die de koopovereenkomst heeft gesloten en de kredietovereenkomst is aangegaan, omdat anders de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) niet op de onderhavige kredietovereenkomst van toepassing zou zijn6.. Daarvan uitgaande betoogt het middel onder 2.4 dat heeft te gelden dat tot de in art. 7:5 lid 1 BW bedoelde consumentenkoop ook moet worden gerekend de aankoop die onder financiering heeft plaatsgevonden en terzake waarvan een eigendomsvoorbehoud geldt jegens de leverancier die dat eigendomsvoorbehoud aan de kredietgever overdraagt nadat de transactie jegens hem tot stand is gekomen of voltooid. In die constructie geldt volgens het onderdeel de verjaringstermijn van art. 7:28 BW, zodat vorderingsrechten met betrekking tot een dergelijke koop na twee jaar verjaren.
Middel III tot slot klaagt dat de (restant-)koopsom niet zag op het door Defam in de inleidende dagvaarding genoemde bedrag van ƒ 18.071,40 (€ 8.200,44), maar enkel op gemeld totaal bedrag van ƒ 18.845,-, of te wel na verrekening van de aanbetaling van ƒ 5.000,- op het aldus resterende bedrag van ƒ 13.845,-. Defam zou derhalve in 2002 geen daadwerkelijke vordering meer op [eiser] hebben gehad gelet op de koopsom van ƒ 18.845,-.
2.3
Ik behandel de middelen in omgekeerde volgorde.
2.4
Middel III faalt op de grond dat het een in cassatie ontoelaatbaar novum is.
2.5
Middel II betreft de vraag of het hof [eiser] heeft aangemerkt als consument. Dit middel gaat aan de behandeling van de door middel I aan de orde gestelde kwalificatie van de rechtsverhouding tussen Autobedrijf [A], Defam en [eiser] vooraf. Indien het hof [eiser] in navolging van de kantonrechter heeft aangemerkt als handelend in het kader van haar eenmanszaak, kan zij zich immers in geen geval beroepen op de bijzondere verjaringstermijn van art. 7:28 BW.
2.6
[Eiser] is in appel opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij de auto op krediet heeft gekocht in het kader van een door haar gestarte eenmanszaak. In haar grief heeft [eiser] er op gewezen dat zij verkoper Autobedrijf [A] nooit heeft gezegd dat zij bij de koop handelde in de uitoefening van haar bedrijf, hetgeen ook blijkt uit het feit dat hij met haar een "koopovereenkomst particulieren" heeft gesloten, waarop haar personalia staan en niet van haar bedrijf7..
Het hof heeft deze grief in rechtsoverweging 2.3 verwoord, waarna het hof in rechtsoverweging 2.4 de stellingname van Defam als volgt weergeeft:
"Defam stelt dat geen sprake is van een koopovereenkomst tussen [eiser] en haar, maar van een krediettransactie zoals bedoeld in - ten tijde van de aankoop van de onderhavige auto in 1998 geldend - artikel 1 sub 1 onder 3 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). Op de overeenkomst tussen Defam en [eiser] zijn derhalve de overige bepalingen van de WCK van toepassing, die geen bijzondere korte verjaringstermijn kennen. De koopovereenkomst tussen [eiser] en Autobedrijf [A] kan niet aan Defam worden tegengeworpen, omdat zij bij deze overeenkomst geen partij is, aldus Defam."
2.7
Vervolgens oordeelt het hof - in de hiervoor geciteerde rechtsoverweging 2.5 - dat "het gelijk aan de zijde van Defam" is.
Nu het hof aldus in navolging van Defam mede heeft geoordeeld dat de WCK op de rechtsverhouding tussen Defam en [eiser] van toepassing is, heeft het [eiser] klaarblijkelijk als consument aangemerkt. Het te dezen toepasselijke art. 2 (oud) WCK8. bepaalde immers dat de Wet op het consumentenkrediet slechts geldt voor krediettransacties waaraan de kredietgever en, in voorkomend geval, de leverancier, deelnemen in de uitoefening van een bedrijf of beroep en waarbij de kredietnemer een natuurlijke persoon is. Met de term "natuurlijke persoon" werd in deze wet blijkens de memorie van toelichting9. (en de citeertitel) een persoon bedoeld die "niet beroeps- of bedrijfsmatig handelt".
Daarmee heeft het hof kennelijk de grief van [eiser] in zoverre gegrond geacht.
2.8
Dat [eiser] geen beroep toekomt op de verjaringstermijn van art. 7:28 BW wordt door het hof in de bestreden rechtsoverwegingen gegrond op zijn oordeel dat de vordering van Defam voortvloeit uit de kredietovereenkomst en niet uit een tussen partijen bestaande koopovereenkomst, nu Defam niet is toegetreden tot de koopovereenkomst tussen Autobedrijf [A] en [eiser]. In dat oordeel ligt het oordeel besloten dat de krediet- en koopovereenkomst twee gescheiden overeenkomsten zijn.
2.9
Dit oordeel is evenwel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd in het licht van de vaststaande feiten. De kantonrechter heeft vastgesteld10. dat [eiser] de onderhavige auto "door middel van een drie-partijen huurkoopovereenkomst" heeft gekocht. Deze vaststelling is conform de stelling van Defam in de inleidende dagvaarding.
Het hof is blijkens rechtsoverweging 2.1 van het bestreden arrest van de door de kantonrechter vastgestelde feiten uitgegaan nu daaromtrent geen geschil bestaat. Vervolgens spreekt het hof in zijn arrest echter van een koopovereenkomst en een kredietovereenkomst11. en oordeelt het in rechtsoverweging 2.5 en 2.6 dat sprake is van twee afzonderlijke overeenkomsten. Hoe het hof - zonder hierop ziend partijdebat - van een drie-partijen huurkoopovereenkomst tot twee afzonderlijke overeenkomsten komt, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
2.10
Deze nadere motivering is echter wel van belang nu middel I weliswaar stelt dat "duidelijk geen sprake is van een huurkoopovereenkomst", maar wel van een "drie-partijen-overeenkomst" en daarmee - welwillend gelezen - van twee samenhangende overeenkomsten, hetgeen zou kunnen meebrengen dat de op de koopovereenkomst van toepassing zijnde verkorte verjaringstermijn van art. 7:28 BW door [eiser] als verweermiddel kan worden ingeroepen tegen Defam in de met de koopovereenkomst samenhangende kredietovereenkomst12..
Het voorgaande brengt mee dat het cassatieberoep in zoverre slaagt en dat het bestreden arrest moet worden vernietigd zodat na verwijzing dit debat kan plaatsvinden.
2.11
Ik wijs daarnaast op het volgende.
Uit de vaststaande feiten volgt dat Defam op 19 juli 2002 de laatste betaling van [eiser] heeft ontvangen, dat [eiser] op 23 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en dat de curator in mei 2005 heeft gemeld dat het faillissement was opgeheven. Omdat Defam haar vordering bij de curator heeft ingediend en de curator deze vordering op de lijst van voorlopig erkend crediteuren heeft geplaatst, was de verjaring van de vordering in die periode op de voet van art. 3:316 lid 1 BW gestuit13..
De kantonrechter heeft voorts onbestreden geoordeeld dat de verjaring is gestuit door de erkenning van de vordering van Defam door [eiser] in haar brief van 6 december 2006.
Nu wellicht geen enkele periode van meer dan twee jaren valt aan te wijzen tussen 19 juli 2002 en de inleidende dagvaarding van 20 mei 2008 waarin de verjaring niet was gestuit, zou vaststelling van de datum opheffing faillissement14. kunnen resulteren in de gevolgtrekking dat het uiteindelijk niet ter zake doet of [eiser] de verkorte verjaringstermijn van art. 7:28 BW kan inroepen. Het verwijzingshof zou hiernaar eerst onderzoek kunnen doen15..
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑08‑2012
Zie voor het procesverloop in eerste aanleg het vonnis van de rb. Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 4 december 2008, p. 1 onder het kopje 'Verloop van de procedure'. Zie voor het procesverloop in hoger beroep het arrest van het hof Amsterdam van 1 juni 2010, rov. 1.1-1.5.
Zie hiervoor de inleidende dagvaarding, p. 2, onder het kopje 'De feiten', eerste volzin.
Zie o.a. de conclusie van dupliek, p. 1 laatste alinea, en rov. 6 van het vonnis van de kantonrechter.
De cassatiedagvaarding is op 1 september 2010 uitgebracht. Omdat was verzuimd de dagvaarding tijdig voor de aangezegde rechtsdag van 17 december 2010 ter rolle te doen inschrijven, is op 29 december 2010 een herstelexploit uitgebracht.
Het onderdeel wijst in dat verband op de artikelen 3 en 4 sub 1-b WCK.
MvG, p. 3-4 (A-dossier, stuk 4).
Wet van 4 juli 1990, Stb. 395. Deze wet was in de periode van 1 januari 1992 tot 24 mei 2011 van kracht.
Zie het vonnis van de kantonrechter van 4 december 2008, rov. 1a.
Mogelijk in navolging van de Koopovereenkomst Particulieren, A-dossier, prod. 1 bij stuk 4 (Memorie van grieven en het Autocash Stationairkrediet met contractnummer 2132011, A-dossier, prod. 1 bij stuk I (Dagvaarding).
Kortheidshalve verwijs ik naar o.m. de volgende rechtspraak en literatuur: HR 23 januari 1998, LJN ZC2555 (NJ 1999, 97 m.nt. J.B.M. Vranken); HR 14 januari 2000, LJN AA4279 (NJ 2000, 307 m.nt. J.B.M. Vranken); HR 10 juli 2009, LJN BI3408 (JOR 2010, 31 m.nt. S. van Dongen); HR 20 januari 2012, LJN BU3162 (JOR 2012, 98 m.nt. S. van Dongen); HR 3 februari 2012, LJN BU4907 (NJ 2012, 91), rov. 3.5.3. M.J. van Laarhoven, Samenhang in rechtsverhoudingen, diss. Nijmegen, 2006, Wolf Legal Publishers, § 6.3; Verbintenissenrecht (Den Tonkelaar), art. 213, aant. 55 en 72; F.J.M. Meijer, Samenhangende rechtsverhoudingen in ontwikkeling I WPNR 1998/6329 en II, WPNR 1998/6330.
Van Zeben/Reehuis/Slob, Parlementaire geschiedenis van het NBW Boek 3 BW, 1981, MvA II, p. 934.
Ik ga er daarbij, op basis van de vastgestelde feiten, van uit dat het faillissement [eiser] in persoon en niet haar eenmanszaak betreft.
Nu de informatie niet in een vrij toegankelijk register is opgenomen, acht ik mij niet in staat dit onderzoek ambtshalve te verrichten. Wellicht kan in de Borgers-brief duidelijkheid worden verschaft of zou Uw Raad kunnen overwegen op dit punt inlichtingen van eiseres in cassatie te vragen.
Uitspraak 10‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Consumentenkoop, verjaring vordering uit met koopovereenkomst samenhangende kredietovereenkomst. Verjaringstermijn van art. 7:28 BW mogelijk van toepassing; omstandigheden van het geval.
Partij(en)
10 augustus 2012
Eerste Kamer
11/01768
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P. Garretsen, thans mr. K. Aantjes,
t e g e n
DEFAM FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Bunnik,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Defam.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de vonnissen in de zaak 957863 CV EXPL 08-16210 van de kantonrechter te Amsterdam van 3 juli 2008 en 4 december 2008;
- b.
de arresten in de zaak 200.029.862/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 14 april 2009 en 1 juni 2010.
Het arrest van het hof van 1 juni 2010 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 1 juni 2010 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Defam heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
[Eiser] heeft van Autobedrijf [A] een auto gekocht voor de som van € 8.200,44. Krachtens een op 11 september 1998 gesloten driepartijenovereenkomst diende [eiser] voor de financiering van een gedeelte van de koopsom van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde auto 60 gelijke maandelijkse termijnen van € 136,67 te betalen aan Defam.
- (ii)
[Eiser] heeft aan Defam een bedrag van in totaal € 5.853,56 voldaan. Defam heeft de laatste betaling ontvangen op 19 juli 2002.
- (iii)
[Eiser] is op 23 juli 2002 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft in mei 2005 bericht dat het faillissement is opgeheven en dat er geen uitkering aan crediteuren heeft plaatsgevonden.
- (iv)
Bij brief van 6 december 2006 heeft [eiser] Defam verzocht de (restant)schuld kwijt te schelden.
- (v)
Op 17 november 2006, 14 december 2007, 28 januari 2008 en 5 maart 2008 heeft de incassogemachtigde van Defam [eiser] gesommeerd de betalingsachterstand te voldoen. Bij dagvaarding van 20 mei 2008 heeft Defam in rechte betaling gevorderd.
3.2
Het geschil in cassatie betreft de vraag of de vordering van Defam is verjaard ingevolge art. 7:28 BW. De kantonrechter heeft het beroep op verjaring verworpen. Hij heeft daartoe geoordeeld dat [eiser] de auto heeft gekocht in verband met haar eenmanszaak, hetgeen meebrengt dat niet de korte verjaringstermijn van twee jaren voor consumentenkoop van art. 7:28 van toepassing is, maar de termijn van art. 3:308 BW, die is gestuit door erkenning bij brief van 6 december 2006.
3.3
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, zij het op andere gronden dan de kantonrechter heeft gebezigd. Het gaf geen beslissing met betrekking tot de grief van [eiser] tegen het oordeel van de kantonrechter dat [eiser] een bedrijfsmatige overeenkomst heeft gesloten, en is kennelijk slechts veronderstellenderwijze ervan uitgegaan dat [eiser] als particulier handelde. Het hof stelde vast dat [A] de door [eiser] gekochte auto feitelijk aan haar heeft geleverd, en dat [eiser] de koopprijs van de auto heeft voldaan door middel van een contante betaling en een bedrag dat Defam aan haar ter beschikking heeft gesteld in het kader van de tussen Defam en [eiser] gesloten kredietovereenkomst. Na ontvangst van de koopsom heeft [A] de juridische eigendom van de auto, welke zij zich had voorbehouden, overgedragen aan Defam. Daarmee is Defam volgens het hof niet toegetreden tot de koopovereenkomst tussen [A] en [eiser].
De vordering die Defam jegens [eiser] geldend maakt vloeit dus voort uit de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst en niet uit een tussen partijen gesloten koopovereenkomst, zodat aan [eiser] geen beroep toekomt op de verjaringstermijn van art. 7:28, aldus het hof (rov. 2.5 en 2.6).
3.4
De middelen I en II bevatten onder meer de klacht dat het hof niet heeft onderzocht of de kredietovereenkomst dient te worden aangemerkt als een overeenkomst die nauw samenhangt met de koopovereenkomst tussen [A] en [eiser]. Deze klacht is gegrond. Tussen een overeenkomst van consumentenkoop en een overeenkomst tot financiering van de daarbij overeengekomen koopprijs door een derde kan een dusdanige verbondenheid bestaan, dat de bescherming die art. 7:28 aan de consument-koper beoogt te bieden zich mede uitstrekt tot de vordering tot aflossing van het krediet (vgl. onder meer HR 23 januari 1998, JLN ZC2555, NJ 1999/97, HR 14 januari 2000, LJN AA4279, NJ 2000/307, HR 10 juli 2009, LJN BI3408, NJ 2012/496 en HR 20 januari 2012, LJN BU3162, NJ 2012/60). Of van een zodanige verbondenheid sprake is, dient te worden vastgesteld door uitleg van de rechtsverhouding in het licht van de omstandigheden. In omstandigheden als door het hof vastgesteld - in het bijzonder dat ook de verkoper partij was bij de financieringsovereenkomst - ligt een dergelijke verbondenheid voor de hand. Door de mogelijkheid van verbondenheid onbesproken te laten heeft het hof ofwel die mogelijkheid miskend, in welk geval het is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd.
3.5
De middelen I en II behoeven voor het overige geen behandeling. Het verwijzingshof zal, indien nodig, nog moeten beoordelen of [eiser] bij het sluiten van de koopovereenkomst heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
3.6
Middel III faalt omdat het een feitelijke stelling inbrengt waarvan uit de stukken van het geding niet blijkt dat zij reeds in de feitelijke instanties is aangevoerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 juni 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Defam in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 463,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 10 augustus 2012.
Beroepschrift 01‑09‑2010
Heden, de eerste september van het jaar tweeduizendentien, ten verzoeke van Orwine POCORNI' wonende te Amsterdam, die voor deze zaak domicilie heeft gekozen te 2517 AC 's‑Gravenhage aan de Laan van Meerdervoort nr. 33 ten kantore van de aldaar gevestigde advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. P. Garretsen, die zich als zodanig stelt teneinde mijn rekwirante in na te melden cassatieprocedure rechtsgeldig te vertegenwoordigen.
[Heb ik, MARTEN OTTO DE BOER, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende en ten deze woonplaats hebbende aan de Overschiestraat 180-II;]
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEFAM FINANCIERINGEN B.V., gevestigd te Bunnik, die blijkens na te melden arrest in de vorige tevens hoogste feitelijke instantie te dezer zake uitdrukkelijk domicilie heeft gekozen te (1071 CN) Amsterdam aan de Jan Luijkenstraat nr. 20 ten kantore van de aldaar gevestigde advocaat mr. E.L. Polak, die zich als advocaat heeft gesteld en als zodanig in de procedure in hoger beroep is opgetreden, aan dat aldus gekozen domicilie mijn exploot doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[mevrouw B. Yakalef, aldaar werkzaam,]
I.
AANGEZEGD dat mijn rekwirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest d.d. 1 juni 2010 door de eerste meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof te Amsterdam onder zaaknummer 200.029.862/01 gewezen tussen mijn rekwirante als appellante en de gerekwireerde voornoemd als geïntimeerde.
II.
deze gerekwireerde voornoemd GEDAGVAARD om op vrijdag, de zeventiende december van het jaar tweeduizendentien, des voormiddags te 10.00 uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden (Eerste Enkelvoudige Kamer voor Civiele Zaken), te houden in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage.
TENEINDE alsdan en aldaar namens mijn rekwirante als eiseres tot cassatie tegen voormeld arrest te horen voordragen de navolgende middelen van cassatie en op basis daarvan te horen eis doen en concluderen als hierna is aangegeven.
0.
Algemene uitgangspunten.
0.1.
Door middel van een driepartijen huurkoopovereenkomst d.d. 11 september 1998 heeft Defam Financieringen (hierna: Defam), alstoen handelende onder de naam AUTOCASH Stationairkrediet, gefinancierd een door Pocorni bij een garage te Amsterdam gekochte Volkswagen Golf III 1.6 met kenteken JS-JT-19, bouwjaar 1994, aldus dat Pocorni contant heeft (aan-)betaald aan de dealer een bedrag ad ƒ 5000,-, waarna Defam op basis van een kredietsom van ƒ 13.845,00 heeft bepaald dat Pocorni gedurende 60 maandelijkse termijnen een bedrag ad ƒ 301,19 zal (terug) betalen, ingaande 16 oktober 1998. De restant-koopsom is in die akte op ƒ 18.071,40 gesteld. Omtrent de cliënt staat vermeld: ‘O. Pocorni h/o Succes International Reizen, Tigrisdreef 105 3564 GJ Utrecht’.
0.2.
In de betrokken akte wordt dit aldus nader verwoord:
‘De kredietgever (Defam), de cliënt (Pocorni) en de leverancier (de dealer) verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
- A.
Leverancier verklaart hierbij aan Cliënt onder eigendomsvoorbehoud en onder nader in de overeenkomst te noemen voorwoorden te hebben verkocht en geleverd, gelijk Cliënt van Leverancier verklaart te hebben gekocht en onder eigendomsvoorbehoud te hebben verkregen het hierboven vermelde object, voor de hiernaast vermelde contantprijs.
- B.
Leverancier verklaart hierbij aan Cliënt vóór de terbeschikkingstelling van het object een bedrag gelijk aan de hiernaast vermelde aanbetaling van Cliënt te hebben ontvangen en Cliënt voor dit bedrag kwijting te verlenen.
- C.
Leverancier verkoop en draagt hierbij aan de kredietgever in volle en vrije eigendom over, welke verkoop en eigendomsoverdracht hierbij door de kredietgever wordt aanvaard, het object alsmede alle voor Leverancier uit de onder A genoemde koopovereenkomst voortvloeiende rechten en vorderingen op Cliënt tegen de onder artikel D genoemde koopprijs.
De kredietgever zal de voor haar uit de met de Leverancier bestaande rechtsverhouding voortvloeiende plichten ter zake van de betalingen inachtnemen en de hierbij met Leverancier overeengekomen betalingscondities nakomen.
- D.
Leverancier verklaart hierbij de koopprijs, zijnde een bedrag gelijk aan de hiernaast vermelde kredietsom, van de kredietgever te hebben ontvangen en de kreedietgever hiervoor kwijting te verlenen.
- E.
Cliënt verklaart met voornoemde verkoop en eigendomsoverdracht(-en) bekend te zijn, deze te erkennen en derhalve per heden aan de kredietgever verschuldigd te zijn de kredietsom van DERTIENDUIZENDACHTHONDERDVIJFENVEERTIG GULDEN.’.
0.3
Juridisch bezien is aldus sprake van een koopovereenkomst en een kredietovereenkomst welke laatste mogelijk nog werd beheerst door de — toenmalige — Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK) nu sprake is van een krediettransactie gebaseerd op (…) ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat ‘door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer), dan wel ten behoeve van deze aan een derde partij (de leverancier) een geldsom ter beschikking wordt gesteld ter zake van het verschaffen van het genot van een roerende zaak (…).’; zie artikel 1 sub 1 onder 3 WCK. Juridisch bezien is voorts van belang dat Defam zich de eigendom van de auto voorbehield; het overschrijvingsbewijs met betrekking tot de auto bleef aldus naar aangeven van Defam bij haar, zodat Pocorni de auto niet zelfstandig kon verkopen. Echter blijkens art. 3 WCK geldt de WCK uitsluitend jegens de kredietnemer die een natuurlijk persoon is. Art. 4 lid 1 sub b WCK bepaalt dat deze wet voorts niet geldt voor krediettransacties ‘betreffende zaken, die naar hun aard uitsluitend in de uitoefening van een bedrijf of van een zelfstandig uitgeoefend beroep plegen te worden gebruikt of verbruikt.‘.
0.4.
Art. 14 van de betrokken voorwaarden van deze kredietovereenkomst bepaalde onder meer en voor zover hierna van belang:
‘Terugname
- (a).
Behoudens indien meer dan drie/vierde deel van de kredietsom is afgelost, heeft de kredietgever in geval van opeisbaarheid ineens van het verschuldigde bedrag het recht afgifte van het object te vorderen waarmee deze overeenkomst wordt ontbonden. (…).’.
Art. 13 OPEISBAARHEID bepaalde onder meer en voor zover hierna van belang:
‘Het door Cliënt verschuldigde is ineens opeisbaar, indien:
- (a)
Cliënt gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een termijnbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen.
- (b)
(…).’.
0.5.
Pocorni heeft de termijnen tot en met maart 2002 voldaan. Over de maand april 2002 heeft zij slechts een gedeeltelijke betaling verricht; met de voldoening van de restant-termijnen mei 2002 tot en met september 2003 is zij in gebreke gebleven.
0.6.
Op 23 juli 2002 is Pocorni in staat van faillissement verklaard, welk faillissement nadien (in 2005) is opgeheven wegens de stand van de boedel; aan de (concurrente) crediteuren kon generlei uitkering worden gedaan.
0.7.
Bij brief van 6 december 2006 heeft Pocorni Defam (ten deze: het betrokken gerechtsdeurwaarderskantoor) verzocht de (restant-)schuld te willen kwijtschelden.
0.8.
Ter zake van de kredietsom gold een effectief kredietvergoedingspercentage van 11,600 % op jaarbasis, of te wel 0,919 % per maand.
0.9.
Bij inleidende dagvaarding d.d. 20 mei 2008 is Defam gekomen tot dagvaarding van Pocorni voor de Kantonrechter te Amsterdam. Aan de dagvaarding waren producties gehecht. Defam vorderde de veroordeling van Pocorni tot betaling van:
- —
de hoofdsom ad € 2.346,88;
- —
de contractuele rente, berekend tot 20 mei 2008 ad € 1.373,75;
- —
de contractuele rente over de hoofdsom gerekend vanaf 20 mei 2008;
- —
een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (incl. BTW);
- —
de proceskosten.
0.10.
Pocorni heeft zelf schriftelijk verweer gevoerd. Bij tussenvonnis d.d. 3 juli 2008 volgde rolverwijzing voor schriftelijke repliek. Defam heeft gerepliceerd, onder verwijzing naar daarbij in het geding gebrachte producties. Pocorni heeft gedupliceerd. Bij eindvonnis d.d. 4 december 2008 wees de Kantonrechter de hoofdsom en de gevorderde contractuele rente toe, welke hoofdsom aldus nog is te vermeerderen met de contractuele rente gerekend vanaf 20 mei 2008. Voorts werd een (gematigd) bedrag ter zake van buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. Pocornl werd voorts in de proceskosten veroordeeld. Die Kantonrechter verklaarde zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
0.11.
Tegen dat eindvonnis heeft Pocorni (tijdig) hoger beroep ingesteld. Na introductie van de zaak ter rolle bepaald het hof bij tussenarrest d.d. 14 april 2009 een comparitie van partijen. Die comparitie heeft doorgang gevonden. Volgens het van die zitting opgemaakt proces-verbaal is door Defam aangeboden tegen finale kwijting akkoord te gaan met betaling door Pocorni van een bedrag van € 2.600,-, te betalen in maandelijkse termijnen van € 200,-. Bij latere akte heeft Defam aangegeven niets meer van de zijde van Pocorni te hebben vernomen, zodat dient te worden voortgeprocedeerd. Bij latere memorie van grieven is zijdens Pocorni één grief voorgesteld en toegelicht, onder verwijzing naar daarbij in het geding gebrachte producties. Defam is gekomen tot bestrijding bij memorie van antwoord. Bij zijn thans in cassatie te bestrijden arrest d.d. 1 juni 2010 kwam het hof tot bekrachtiging van het rechtbankvonnis.
Middel I van cassatie.
Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in dit arrest is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
1.1.
Het gaat hier om de rov.n 2.5 en 2.6 in dit arrest, In samenhang met de slotsom onder 3 en de vervolgens gegeven beslissing onder 4 in dit arrest. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
1.2.
Afhankelijk van (het antwoord op) de vraag of sprake is geweest van een consumentenkoop (als bedoeld in art. 7:5 lid 1 BW) is of wordt van belang of Pocorni al dan niet (mede) bedrijfsmatig heeft gehandeld.
1.3.
Zolang Pocorni evenwel niet volledig had betaald c.q. had ingelost, bleef het bij de overeenkomst gevestigde eigendomsvoorbehoud dat de dealer had doch had overgedragen aan Defam, van kracht. Anders dan het hof overweegt en oordeelt, is derhalve nog steeds sprake van een driepartijen-overeenkomst. Bovendien heeft Defam aan haar rechtsvordering zelf ten grondslag gelegd dat sprake was van een driepartijenhuurkoopovereenkomst; zie de inleidende dagvaarding onder sub 1 aldaar. Duidelijk is wel dat geen sprake was van huurkoop doch van een zuivere koop- en een zuivere kredietovereenkomst, maar dit doet aan de basisstelling van Defam niets af. In hoger beroep (bij memorie van antwoord) is Defam niet teruggekomen op deze stelling dat sprake was van een driepartijen-overeenkomst. Het hof was derhalve aan deze eigen stellingname van Defam gebonden.
1.4.
De koopovereenkomst kan immers ook niet zelfstandig bestaan zonder deze kredietovereenkomst, nu toch de financieringsovereenkomst juist daartoe strekte deze aankoop mogelijk te maken.
1.5.
De rov.n 2.5 en 2.6 zijn dan ook gebaseerd op gronden welke deze overwegingen en de daarin vervatte oordelen niet kunnen dragen. De verdere doorwerking regardeert de slotsom onder 3 en de vervolgens gegeven beslissing onder 4 in dit arrest.
Middel II.
Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in dit arrest is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
2.1.
Het gaat hier om de rov.n 2.5 en 2.6 in dit arrest, in samenhang met de slotsom onder 3 en de vervolgens gegeven beslissing onder 4 in dit arrest. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
2.2.
Door te overwegen en te oordelen in rov. 2.6 dat Pocorni geen beroep op de verjaringstermijn ex art. 7:28 BW toekomt, heeft rechtens te gelden dat het hof Pocorni tenminste als particulier heeft aangemerkt die deze koopovereenkomst heeft afgesloten en deze kredietovereenkomst is aangegaan, aldus met verwerping van de andersluidende stellingen van Defam. Immers, indien het hof de stellingen van Defam (dat Pocorni mede gelet op de inhoud van de akte (Cliënt: ‘O. Pocorni, h/o Succes International Reizen’) hier (wel) bedrijfsmatig (namelijk ten behoeve van haar eenmanszaak) heeft gehandeld) zou hebben gevolgd, dan was een logisch gevolg dààrvan dat de WCK niet op de onderhavige krediet-overeenkomst van toepassing was, gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 4 sub 1-b WCK, (beiden) hierboven aangehaald).
2.3.
De eigen stellingen van Defam dat sprake is van een krediettransactie als bedoeld in art. 1 sub 1 onder 3 WCK en dat de overige bepalingen van de WCK van toepassing zijn, kunnen derhalve bezwaarlijk anders worden verstaan dat (ook) Defam minst genomen Pocorni als particulier beschouwde.
2.4.
Daarvan uitgaande heeft te gelden dat tot de in art. 7:5 id 1 BW aldaar bedoelde consumentenkoop ook moet worden gerekend die of zodanige aankoop welke onder financiering heeft plaatsgehad en ter zake waarvan een eigendomsvoorbehoud geldt jegens de leverancier die dat recht, dit eigendomsvoorbehoud, nadat de transactie jegens hem is tot stand gekomen of is voltooid, aan de kredietgever overdraagt. In die of zodanige constellatie geldt tevens de verkorte verjaringstermijn als bedoeld in art. 7:28 BW, zodat vorderingsrechten betrekkelijk zodanige koop na twee jaar verjaren. Het hof overweegt en oordeelt derhalve ten onrechte anders.
2.5.
De rov.n 2.5 en 2.6 zijn derhalve ook aldus beschouwd gebaseerd op gronden welke die overwegingen en de daarin vervatte oordelen niet kunnen dragen. De verdere doorwerking regardeert de slotsom onder 3 en de beslissing onder 4 in dit arrest.
Middel III.
Het hof heeft het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften verzuimd door te overwegen en te beslissen als in dit arrest is weergegeven en verwoord (waarnaar wordt verwezen), waartoe het navolgende geldt (dat zonodig in onderling verband en samenhang dient te worden gelezen en beschouwd).
3.1.
Het gaat hier om de rov.n 2.5 en 2.6 in dit arrest, in samenhang met de slotsom onder 3 en de vervolgens gegeven beslissing onder 4 in dit arrest. Gemeend wordt dat deze overwegingen rechtens onjuist zijn althans bezien de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk zijn, waartoe na te melden uitwerkingen en toelichting.
3.2.
In en met 's hofs overweging en oordeel in rov. 2.5 dat Pocorni de auto heeft gekocht door middel van een contante betaling ad ƒ 5000,- en door de betaling van een bedrag van ƒ 13.845,-, heeft te gelden dat beide bedragen de totale koopsom vormden. Onjuist is dan 's hofs overweging dat laatstgemeld bedrag aan Pocorni door Defam in het kader van een tussen Defam en Pocorni gesloten kredietovereenkomst te beschikking is gesteld, nu toch blijkens de akte Pocorni dat bedrag niet in handen heeft gehad of gekregen: Defam heeft rechtsreeks uitbetaald aan de Leverancier; zie het contract sub D, hierboven aangehaald.
3.3.
Daarvan uitgaande heeft te gelden dat de (restant-) koopsom niet zag op het door Defam in de inleidende dagvaarding genoemde bedrag ad ƒ 18.071,40 (€ 8.200,44), maar enkel op gemeld totaal bedrag van ƒ 18.845,-, of te wel na verrekening van deze aanbetaling ad ƒ 5000,- op het aldus resterende bedrag ad ƒ 13.845,-. Aldus dient wèl te worden onderscheiden tussen het bedrag dat in het kader van de financiering is benodigd, en het bedrag dat de werkelijke koopsom vormt. Defam heeft derhalve bij inleidende dagvaarding een hoger bedrag gevorderd dan waarop zij op grond van de koopsom aanspraak kon maken. Gelet op de hoofdsom die Defam toen (in 2002) vorderde, had zij geen daadwerkelijke vordering meer op Pocorni gelet op deze — ook door het hof aldus in zijn beschouwingen betrokken — koopsom ad ƒ 18.845,-.
3.4.
Het hof heeft derhalve ten onrechte het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. 's Hofs voormelde vaststelling brengt immers aanstonds met zich mee dat de ingestelde vordering zijdens Defam niet juist kon zijn gelet op deze discrepantie tussen 's hofs voormelde vaststelling en dat zijdens Defam gestelde in sub 1 van haar inleidende dagvaarding.
3.5.
Deze rov.n 2.5 en 2.6 zijn derhalve ook aldus beschouwd gebaseerd op gronden welke die overwegingen en de daarin vervatte oordelen niet kunnen dragen. De verdere doorwerking regardeert de slotsom onder 3 en de vervolgens gegeven beslissing onder 4 in dit arrest.
MITSDIEN het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen op de aangevoerde middelen van cassatie te vernietigen dit arrest d.d. 1 juni 2010 door het Gerechtshof te Amsterdam tussen partijen gewezen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
[De kosten dezes zijn | € | 73.89 |
vermeerderd met de btw | € | 14.04 |
€ | 87.93] |
[De schuldeiser kan de berekende btw niet verrekenen in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968.]