Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/6.4.3.4
6.4.3.4 Hoe raken partijen op de hoogte van elkaars opmerkingen en verzoeken?
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS442530:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht 1988, p. 343-344, Nadere MvA TK (1985). De 'zekerstelling' dat partijen elkaar een kopie toezenden van schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige, zou in zaken waarin partijen met verplichte procesvertegenwoordiging procederen, wellicht ook al kunnen worden afgeleid uit art. 84 lid 4 Rv, dat advocaten verplicht elkaar een kopie te sturen van processtukken. Een advocaat zal niet snel ter discussie stellen of opmerkingen en verzoeken processtukken zijn, omdat zijn gedragsregels hem ook verplichten een kopie te sturen aan de advocaat van de wederpartij. In zaken waarin partijen niet in persoon procederen, heeft het voorschrift wel betekenis, omdat de griffier de processtukken van de ene partij aan de andere partij toezendt (art. 84 lid 2 Rv), de griffier de opmerkingen en verzoeken meestal niet zal ontvangen en, als hij ze wel ontvangt, er discussie kan zijn over de vraag of het een processtuk betreft.
Zoals vermeld in par. 6.4.2.5, behoort een partij die schriftelijke opmerkingen of verzoeken aan de deskundige doet toekomen, daarvan terstond een kopie te verstrekken aan de wederpartij (art. 198 lid 2 Rv). Het is dus aan partijen om te zorgen dat zij op de hoogte zijn van elkaars opmerkingen en verzoeken. Dit staat sinds 1 april 1988 in de wettelijke bepalingen over deskundigenbewijs. Bij de totstandkoming van het bewijsrecht van 1988 hadden leden van de VVD-fractie voorgesteld om te waarborgen dat een partij die opmerkingen maakt of verzoeken doet, tegelijkertijd de wederpartij daarvan in kennis stelt. De Minister van Justitie vond dat te ver gaan voor zover het niet gaat om schriftelijke opmerkingen en verzoeken. Zijn overwegingen zijn nog sterk geënt op de plaatsopneming of bezichtiging die door partijen wordt bijgewoond:
`De wettelijke regeling is (...) zo opgezet dat partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld bij dit onderzoek desgewenst verzoeken te doen resp. opmerkingen te richten tot de deskundigen. Dit impliceert dat, in het bijzonder wanneer er sprake is van een feitelijke verrichting van deskundigen in het kader van het bevolen onderzoek — bijv. een plaatsopneming of een bezichtiging — partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld die verrichting bij te wonen. Als bij die gelegenheid door een partij opmerkingen worden gericht tot respectievelijk verzoeken worden gedaan aan deskundigen of omgekeerd, dan is de wederpartij daarvan automatisch op de hoogte. Verzuimt echter de wederpartij de desbetreffende verrichting bij te wonen, dan zou het naar mijn oordeel te ver voeren van de deskundigen dan wel partij te verlangen dat zij de wederpartij van deze verzoeken resp. opmerkingen na afloop van die verrichting in kennis stellen. Dit zou voor de wederpartij bovendien aanleiding kunnen zijn alsnog, vertraagd, te reageren op een en ander, waardoor vervolgens deskundigen zich weer genoodzaakt zouden kunnen voelen hetzij een herhaling van die verrichting hetzij een aanvullende zitting ter "bespreking" van de reeds plaats gehad hebbende verrichting te (doen) arrangeren. Ook zou opneming van een dergelijke verplichting er toe kunnen leiden dat de prikkel voor partijen wordt weggenomen om bij een bevolen onderzoek aanwezig te zijn, omdat men de eventuele nadelige gevolgen van dit verzuim later nog zou kunnen herstellen. Zou men daarnaast gaan voorschrijven dat een soortgelijke informatieplicht van hetzij deskundigen hetzij een partij ook geldt indien buiten het kader van een feitelijke onderzoeksverrichting (waarbij beide partijen aanwezig kunnen zijn) tijdens het onderzoek van deskundigen verzoeken of opmerkingen worden gedaan of gemaakt door een partij aan deskundigen of omgekeerd, dan loopt men evenzeer gevaar dit onderzoek te gaan belemmeren en te vertragen in plaats van het te bevorderen. Naar mijn oordeel dient aan de deskundigen de nodige vrijheid en zelfstandigheid te worden gelaten om het onderzoek, waarvoor zij immers verantwoordelijk zijn, op de hun best voorkomende wijze te verrichten. Daarbij is het vertrouwen gewettigd dat deskundigen, ook wanneer zij buiten het kader van een feitelijke onderzoeksverrichting door een partij met relevante verzoeken of opmerkingen benaderd worden dan wel zelf daartoe overgaan, niet zullen nalaten de wederpartij daarvan in kennis te stellen en zonodig om commentaar te vragen. Om al deze redenen ben ik van oordeel dat het de voorkeur verdient de gang van zaken bij het deskundigenonderzoek niet verder te formaliseren en geen informatieplicht als door deze leden wordt voorgesteld, aan deskundigen op te leggen. Wel acht ik het gewenst door een uitdrukkelijke bepaling zeker te stellen dat wanneer een partij — in welke fase van het onderzoek ook — schriftelijke opmerkingen doet toekomen aan deskundigen, hij verplicht is gelijktijdig een afschrift daarvan aan de wederpartij ter hand te stellen of toe te zenden.'1
Desalniettemin zal een deskundige die onpartijdig wil zijn, het tot zijn taak rekenen om waar mogelijk te verhinderen dat hij eenzijdig wordt voorgelicht door een partij. In de 'Leidraad deskundigen in civiele zaken' wordt van de deskundige verlangd dat hij erop toeziet of partijen elkaar een kopie zenden van opmerkingen of verzoeken die zij aan de deskundige doen toekomen:
`10. In deze Leidraad wordt diverse keren vermeld dat u in verband met het beginsel van hoor en wederhoor geen acht mag slaan op berichten of stukken die een partij u toezendt en waarin niet is vermeld dat deze een kopie heeft gezonden aan de wederpartij. U kunt er dan mee volstaan die partij gelegenheid te bieden voor herstel, omdat op haar de verplichting tot doorzending aan de wederpartij rust. Het staat u vrij uit doelmatigheid zelf een kopie van het bericht of stuk van die partij aan de wederpartij te zenden, maar u bent daartoe niet verplicht.'