Blijkens rov. 7.8 van het vonnis van de Rechtbank van 20 mei 2009 heeft [verweerder] er bij pleidooi op gewezen dat hij optrad 'in zijn hoedanigheid van haar bestuurder'.
HR, 18-01-2013, nr. 12/01932
ECLI:NL:HR:2013:BY6311
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-01-2013
- Zaaknummer
12/01932
- Conclusie
mr J. Spier
- LJN
BY6311
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY6311, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑01‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY6311
ECLI:NL:PHR:2013:BY6311, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY6311
- Vindplaatsen
OR-Updates.nl 2013-0028
Uitspraak 18‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Nakoming overeenkomst; afgifte van uitgegeven aandelen.
18 januari 2013
Eerste Kamer
12/01932
EE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. Fontijn,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 280773/HA ZA 07-768 van de rechtbank Rotterdam van 20 mei 2009;
b. de arresten in de zaak 200.038.268/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 maart 2011, 9 augustus 2011 en 27 december 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 9 november 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 18 januari 2013.
Conclusie 02‑11‑2012
mr J. Spier
Partij(en)
12/01932
mr J. Spier
Zitting 2 november 2012 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
[Verweerder]
1.
In deze zaak heeft [eiser], namens zich zelf, tijdig beroep in cassatie doen bezorgen. Dat beroep is gericht tegen de drie door het Haagse Hof gewezen arresten. Tegen [verweerder] is verstek verleend.
2.1
De schier eindeloze reeks klachten is goeddeels onbegrijpelijk. Niet alleen omdat vrijwel geen enkele zin loopt, maar ook en vooral omdat veelal wordt volstaan met één of meer oprispingen of krachttermen waarin tegen (één of meer arresten van) het Hof wordt gefulmineerd. Bovendien voldoen de klachten niet aan de daaraan te stellen eisen omdat:
- a)
niet wordt aangegeven tegen welke oordelen deze zijn gericht;
- b)
niet, laat staan met enige precisie of duidelijkheid wordt aangegeven waarom het Hof het recht zou hebben geschonden of waarom zijn oordeel onbegrijpelijk zou zijn;
- c)
niet met enige nauwkeurigheid uit de doeken wordt gedaan waar bepaalde stellingen waar [eiser] zich mogelijk op probeert te beroepen in feitelijke aanleg zijn geëtaleerd.
2.2
[Eiser] ziet er verder aan voorbij dat
- a)
in cassatie geen plaats is voor feitelijke nova;
- b)
de Hoge Raad geen (derde) feitenrechter is.
3.
Hier en daar wordt, naar het lijkt, een rechtsklacht afgevuurd. Voor zover deze klachten al feitelijke grondslag hebben (dat wil zeggen: aansluiten bij wat het Hof heeft overwogen) zijn ze evenwel zo in het oog springend ongefundeerd dat het onnodig lijkt dat per klacht uit te schrijven.
4.
In de klachtenbrij ontwaar ik twee rode draden: [verweerder] kon de vordering niet op eigen naam instellen, respectievelijk [verweerder] is in de loop van het geding in appel van hoedanigheid gewisseld. Zie met name de onderdelen 8, 16, 25, 30 en 31 (hoewel onbegrijpelijk), 33, 34 zomede 38 (hoewel nauwelijks te doorgronden).
5.
Deze klachten falen m.i. Onderdeel 16 doet beroep op een stelling van [verweerder] in de mvg waarin hij - naar het Hof klaarblijkelijk heeft aangenomen en kort gezegd - aangeeft dat hij (ook bij het instellen van de vordering) optrad als vertegenwoordiger van Comos International N.V.; daarop wijzen ook de stellingen die het Hof weergeeft in rov. 2.8 van zijn arrest van 22 maart 2011. Het middel doet geen beroep op enige stelling van [eiser] waarin dit wordt ontkend.
6.
Het Hof is er kennelijk - en in cassatie niet bestreden - vanuit gegaan dat [verweerder] ook in prima al optrad namens Comos, zij het zonder daar expliciet melding van te maken. Dat wordt evenmin bestreden.1.
7.
Ingevolge de rechtspraak van Uw Raad is de onder 5 en 6 vermelde handelwijze van [verweerder] geoorloofd.2. Maar zelfs als dat anders zou zijn, zou dat [eiser] niet kunnen baten omdat de enige, telkens terugkerende, klacht op dit punt is gelegen in de wisseling van hoedanigheid. In 's Hofs visie was daarvan, zoals we zojuist hebben gezien, evenwel geen sprake.3. De anders luidende klachten ontberen daarmee feitelijke grondslag.
8.
Op het voorafgaande loopt ook de vrij duistere stuitingsklacht (onderdeel 25) stuk.
9.
Ten slotte trof ik nog een aantal klachten aan die scharnieren om 's Hofs oordeel over het voorshands bewezen achten van het door [verweerder] te leveren bewijs als bedoeld in rov. 2.8-2.10 van zijn arrest van 22 maart 2011; zie met name de onderdelen 12, 19, 22 (hoewel schier onbegrijpelijk), 28, 30 en 32. Voor zover het middel daartegen inbrengt dat de bewijslast op [verweerder] rust, miskent het dat het Hof daarvan is uitgegaan. Voor zover het aanvoert dat het Hof niet tot zijn wél gevelde oordeel had mogen komen, miskent het dat
- a)
de feitenrechter op dit punt grote vrijheid heeft (het gaat immers om feitelijke waarderingen), terwijl
- b)
het Hof bovendien zijn oordeel ampel heeft gemotiveerd (rov. 2.12-2.14).
10.
Omdat over de onder 4 vermelde klachten en de bespreking onder 6 kan men verschillend oordelen, afhankelijk van de lezing van het desbetreffende arrest. Daarom wordt niet geconcludeerd tot toepassing van art. 81 lid 1 RO. Zou Uw Raad mijn lezing onderschrijven dan is afdoening op de voet van deze bepaling alleszins mogelijk.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑11‑2012
Zie reeds HR 21 oktober 1988, LJN AD0490, NJ 1989/83 en HR 26 november 2004, LJN AP9665, NJ 2005/41. Zie nader ook de conclusie van mijn ambtgenote Wesseling-Van Gent voor HR 22 oktober 2004, LJN AP1435, NJ 2006/202 H.J. Snijders onder 2.5-2.11.
Op zich is een dergelijke wisseling rechtens inderdaad problematisch; zie HR 21 november 2003, LJN AJ0498, NJ 2004/130; Hugenholtz/Heemskerk (2012) nr. 26.