Einde inhoudsopgave
Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen
Artikel 19.08 Veiligheidsinrichting en -uitrusting
Geldend
Geldend vanaf 07-10-2018
- Bronpublicatie:
07-09-2018, Stcrt. 2018, 50756 (uitgifte: 26-09-2018, regelingnummer: IENW/BSK-2018/156621)
- Inwerkingtreding
07-10-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-09-2018, Stcrt. 2018, 50756 (uitgifte: 26-09-2018, regelingnummer: IENW/BSK-2018/156621)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Ieder passagiersschip moet beschikken over een interne spreekverbinding als bedoeld in artikel 7.08. Deze moet bovendien de bedrijfsruimten en — voor zover daar geen directe communicatiemogelijkheid vanaf de stuurstelling aanwezig is — de plaatsen voor het embarkeren van passagiers en de verzamelruimten voor passagiers als bedoeld in artikel 19.06, achtste lid, omvatten.
2.
Alle passagiersverblijven moeten met een luidsprekerinstallatie bereikt kunnen worden. De installatie moet zo gedimensioneerd zijn dat de overgebrachte informatie duidelijk van achtergrondlawaai kan worden onderscheiden. Voor zover er een directe communicatiemogelijkheid vanaf de stuurstelling naar het passagiersgedeelte aanwezig is, behoeft er aldaar geen luidspreker beschikbaar te zijn.
3.
Er moet een alarmsysteem aanwezig zijn. Deze moet bestaan uit:
- a)
een alarminstallatie waarmee passagiers, bemanningsleden en leden van het boordpersoneel de leiding van het schip en de bemanning kunnen alarmeren.
Dit alarm mag slechts klinken in de ruimten bestemd voor de scheepsleiding en voor de bemanning en mag slechts door de scheepsleiding kunnen worden afgezet. Dit alarm moet ten minste op de volgende plaatsen kunnen worden aangezet:
- aa)
in iedere hut;
- bb)
in gangen, liften en trappenhuizen, zodanig dat de afstand naar de dichtstbijzijnde schakelaar ten hoogste 10 m bedraagt, terwijl er ten minste één schakelaar per waterdicht compartiment moet zijn;
- cc)
in salons, eetzalen en vergelijkbare dagverblijven;
- dd)
in toiletten die zijn bestemd voor gebruik door personen met beperkte mobiliteit;
- ee)
in machinekamers, keukens en vergelijkbare ruimten waar brand mogelijk is;
- ff)
in koelruimten en overige opslagruimten.
De alarmknoppen moeten zijn aangebracht op een hoogte tussen 0,85 m en 1,10 m boven de vloer;
- b)
een alarminstallatie waarmee de scheepsleiding de passagiers kan waarschuwen.
Dit alarm moet duidelijk en zonder dat verwarring mogelijk is waarneembaar zijn in alle ruimten die toegankelijk zijn voor passagiers. Het moet ingeschakeld kunnen worden vanuit het stuurhuis en vanaf een plaats die constant door het personeel wordt bezet;
- c)
een alarminstallatie waarmee de scheepsleiding, bedoeld in artikel 7.09, eerste lid, de bemanning en het boordpersoneel kan waarschuwen.
Deze alarminstallatie moet eveneens functioneren in de verblijfsruimten voor het boordpersoneel, de koelruimten en andere opslagruimten.
De alarmschakelaars moeten beschermd zijn tegen ongewild gebruik.
4.
Ieder waterdicht compartiment moet zijn uitgerust met een bilge alarm.
5.
Er moeten twee gemotoriseerde lenspompen aan boord beschikbaar zijn.
6.
Een lenssysteem met vast geïnstalleerde lensleidingen moet beschikbaar zijn.
7.
Koelruimten moeten, ook wanneer de deur afgesloten is, van binnen uit kunnen worden geopend.
8.
Indien zich onderdelen van in kasten opgestelde CO2-installaties in onderdeks gesitueerde ruimten bevinden, moeten deze zijn voorzien van een automatische ventilatie, die automatisch in werking treedt bij het openen van de deur of van het luik van deze ruimte. De ventilatieschachten moeten reiken tot op 0,05 m van de bodem van deze ruimte.
9.
Behalve de verbandtrommel, bedoeld in artikel 13.02, tweede lid, onder f, moeten er verdere verbandtrommels in voldoende aantal aanwezig zijn. De verbandtrommels en de plaats waar ze opgeborgen zijn moeten voldoen aan de eisen van artikel 13.02, tweede lid, onder f.