Hof Arnhem-Leeuwarden, 13-09-2022, nr. 21/00899
ECLI:NL:GHARL:2022:7919
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
13-09-2022
- Zaaknummer
21/00899
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:7919, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 13‑09‑2022; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2021:2259, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:436
- Vindplaatsen
NLF 2022/1955
NTFR 2022/3641 met annotatie van Mr. drs. R. Steenman
Uitspraak 13‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Rioolheffing. Opbrengstlimiet.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer: BK-ARN 21/00899
uitspraakdatum: 13 september 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juni 2021, nummers LEE 20/1232 en LEE 20/2686 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Bij beschikking van 30 april 2019 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] te [plaats1] (hierna ook: de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 58.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Tegelijk met deze beschikking is, in één geschrift vervat, de aanslag rioolheffing 2019 ten bedrage van € 190 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft met betrekking tot deze beschikkingen een bezwaarschrift, gedateerd 10 juni 2019, ingediend, dat door de heffingsambtenaar op 11 juni 2019 is ontvangen. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak, verzonden op 3 maart 2020, het bezwaar (het Hof begrijpt: de bezwaren) ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak (het Hof begrijpt: uitspraken) in beroep gekomen. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 8 juni 2021, in afschrift aan partijen verzonden op 9 juni 2021, de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraak is op 14 juni 2021 in het openbaar uitgesproken.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende als eigenaar van de onroerende zaak een aanslag in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 190. De aanslag rioolheffing is opgelegd op grond van de “Verordening rioolheffing 2018” zoals op 28 september 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Slochteren en gepubliceerd op 10 oktober 2017 (hierna: de Verordening).
2.2.
De door de gemeente Midden-Groningen vastgestelde programmabegroting voor het jaar 2019, Taakveld 7.2, houdt in:
“Begroot 2019 Midden-Groningen | Primaire Begroting 2019 | ||||||||||||||||
Taakveld | Grootboek_Omschrijving | ||||||||||||||||
7.2 Riolering lasten | Overige goederen en diensten* | 1.514.026 | |||||||||||||||
Verzekeringen | 1.647 | ||||||||||||||||
Contributies, donaties, bijdragen | 15.900 | ||||||||||||||||
Waterschapslasten | 850 | ||||||||||||||||
Waterverbruik | 1.000 | ||||||||||||||||
Energieverbruik | 149.600 | ||||||||||||||||
Telefoon- en datacomm. Kosten | 28.200 | ||||||||||||||||
Loonkosten | 739.960 | ||||||||||||||||
Aandeel Tractie/ Huisvestingskosten | 119.385 | ||||||||||||||||
Portokosten | 5.500 | ||||||||||||||||
Diensten instellingen vrije beroepen | 5.500 | ||||||||||||||||
Dotatie voorziening dub deb | 81.618 | ||||||||||||||||
Kapitaallasten (rente) | 394.975 | ||||||||||||||||
Kapitaallasten (afschrijving) | 656.232 | ||||||||||||||||
Kapitaallasten Tractie (rente) | 2.938 | ||||||||||||||||
Kapitaallasten Tractie (afschrijving) | 56.108 | ||||||||||||||||
Dotatie voorziening riolering | 564.791 | ||||||||||||||||
Totaal 7.2 Riolering lasten | 4.338.230 | ||||||||||||||||
7.2 Riolering baten | Overige goederen en diensten_baten gemeentelijke leges vergoeding voor verrichte diensten rioolheffing | -1.000 | |||||||||||||||
-500 | |||||||||||||||||
-42.224 | |||||||||||||||||
-5.441.190 | |||||||||||||||||
Totaal 7.2 Riolering baten | -5.484.914 | ||||||||||||||||
Totaal saldo taakveld 7.2 Riolering | -1.146.684 | ||||||||||||||||
*) Het budget overige goederen en diensten is voor uitbestede werkzaamheden zoals het onderhoudscontract voor kolken zuigen en vegen (voor 50% toegerekend aan riool), storingscontracten, onderhoudscontracten en reparaties. . | |||||||||||||||||
Kostendekkendheid rioolheffing | 2019 | ||||||||||||||||
7.2 Riolering | Totaal 7.2 Riolering lasten* Totaal 7.2 Riolering baten excl. rioolheffing | 4.338.230 -43.724 | |||||||||||||||
Saldo lasten-baten taakveld 7.2 Riolering excl. rioolheffing | 4.294.506 | ||||||||||||||||
Toe te rekenen lasten | Kwijtschelding | 161.840 | |||||||||||||||
Perceptiekosten | 45.856 | ||||||||||||||||
oninbaar | 52.159 | ||||||||||||||||
Overhead 3% van taakveld 0.4 Overhead met maximum van € 350.000 | 350.000 | ||||||||||||||||
BTW (exploitatie) | 351.090 | ||||||||||||||||
BTW op nieuwe investering per jaar € 855.756 | 179.709 | ||||||||||||||||
Totaal toe te rekenen lasten - | 1.140.654 | ||||||||||||||||
Totaal lasten tbv kostendekkenheld rioolheffing | 5.435.160 | ||||||||||||||||
Opbrengst rioolheffingen | -5.441.190 | ||||||||||||||||
Dekkingspercentage rioolheffingen | 100% | ||||||||||||||||
* incl. storting in de egalisatievoorziening Rioolheffing | 564.791” |
3. Geschil
In geschil is of de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd omdat de uitspraak niet (tijdig) in het openbaar is geschied (artikel 8:78 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), of de redelijke termijn waarbinnen uitspraak op de beroepen moet zijn gedaan is overschreden, of de opbrengstlimiet met betrekking tot de rioolheffing is overschreden en of de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd (artikel 8:42 Awb).
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd omdat de uitspraak niet in het openbaar is geschied (artikel 8:78 Awb), althans, niet voordat een afschrift van de uitspraak aan partijen is verzonden. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitspraak na de verzending aan partijen op maandag 14 juni 2021 in het openbaar is uitgesproken. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 17 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB6843. In deze uitspraak overweegt de ABRvS het volgende:
“2.2.1. In de uitspraak van de rechtbank is, voor zover thans van belang, vermeld dat deze is gedaan op 26 maart 2007 en is bekendgemaakt door verzending aan partijen op 30 maart 2007. Uit de uitspraak blijkt niet dat de daarin vermelde beslissing overeenkomstig artikel 8:78 van de Awb in het openbaar is uitgesproken.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de rechtbank de Afdeling een proces-verbaal van openbaarmaking toegezonden. Volgens dat proces verbaal is de in de uitspraak vermelde beslissing op 1 juni 2007, derhalve nadat de uitspraak is gedaan en bekendgemaakt, in het openbaar uitgesproken. Daarmee is niet voldaan aan artikel 8:78 van de Awb. Het in het openbaar uitspreken van de beslissing in de zin van dat artikel kan naar het oordeel van de Afdeling in ieder geval niet later plaatsvinden dan op de dag van de bekendmaking van de uitspraak door verzending van een afschrift van de uitspraak aan partijen als bedoeld in artikel 8:79, eerste lid, van de Awb.”
4.2.
Artikel 8:78 Awb is op een aantal punten gewijzigd in juni 2017 in verband met de vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht. Uit de geschiedenis van die wijziging kan evenwel niet worden afgeleid dat de wetgever bovenstaande lijn van de ABRvS eveneens heeft willen wijzigen, zodat naar het oordeel van het Hof ervan moet worden uitgegaan dat zij nog steeds geldt.
4.3.
Blijkens een arrest van de Hoge Raad kan een verzuim met betrekking tot artikel 8:78 Awb in een latere instantie worden geheeld, zonder dat aan het verzuim verdere gevolgen worden verbonden zoals vernietiging van de uitspraak of gegrondverklaring van het beroep (HR 26 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2083):
“Voor zover de klacht inhoudt dat het Hof heeft verzuimd uitspraak in het openbaar te doen, moet de klacht voor gegrond worden gehouden, nu uit de uitspraak niet op een voor de cassatierechter kenbare wijze blijkt dat de beslissing door het Hof in het openbaar is uitgesproken. Zij behoeft echter niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak te leiden. De Hoge Raad acht het verzuim voldoende hersteld door de openbare uitspraak van het onderhavige arrest.”
4.4.
De onderhavige uitspraak van de Rechtbank is gedaan in een periode waarin sprake was van een vaste procedure waarbij – hoewel de gerechtsgebouwen in juni 2021 niet vanwege coronamaatregelen waren gesloten – uitspraken volgens een vast patroon later in het openbaar worden uitgesproken en dat de bekendmaking van de uitspraak aan partijen niet tot dat moment wordt opgehouden. Het Hof acht dit in strijd met de wet (vgl. de uitspraak van het Hof van 21 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11834). Gelet op voornoemd arrest van de Hoge Raad en nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende door deze handelwijze is benadeeld, acht het Hof het verzuim voldoende hersteld door de uitspraak in het openbaar op 14 juni 2021 en de uitspraak in het openbaar van de onderhavige uitspraak van het Hof.
Redelijke termijn
4.5.
Uit arresten van de Hoge Raad volgt dat de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden mede ten grondslag ligt, ertoe noopt dat de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaatsvindt. Een overschrijding van die termijn leidt, behoudens bijzondere omstandigheden, in de regel tot spanning en frustratie, wat grond vormt voor vergoeding van immateriële schade (zie HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, HR 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199, en HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Deze spanning en frustratie eindigt naar het oordeel van het Hof op het moment dat de uitspraak op het beroep of de beroepen aan belanghebbende bekend wordt gemaakt door toezending op de voet van artikel 8:79, lid 1 Awb, derhalve op 9 juni 2021. Nu vaststaat dat het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen op 10 juni 2019, is de redelijk termijn niet overschreden.
Op de zaak betrekking hebbende stukken (8:42 Awb)
4.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan zijn verplichting de stukken van het geding in te brengen op de voet van artikel 8:42 Awb omdat hij niet (integraal) de begroting 2019 heeft ingezonden. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij de begroting 2019 wel op internet had kunnen inzien, maar dat dit niet wegneemt dat artikel 8:42 Awb is geschonden, nu de begroting niet aan Rechtbank of Hof ter beschikking is gesteld. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de begroting digitaal is gepubliceerd en tot en met de datum van het onderzoek ter zitting zonder kosten raadpleegbaar was.
4.7.
Het Hof stelt vast dat de begroting, gelet op het feit dat belanghebbende heeft gesteld dat de opbrengstlimiet is overschreden, een stuk van het geding vormt dat de heffingsambtenaar op de voet van artikel 8:42 Awb had dienen in te zenden. Door dit niet te doen heeft de heffingsambtenaar dit voorschrift geschonden. Het Hof zal hier buiten deze constatering op de voet van artikel 8:31 Awb geen verdere gevolgen aan verbinden, nu belanghebbende, die het stuk kon raadplegen, niet in haar belangen is geschaad en de begroting voor Rechtbank en Hof digitaal raadpleegbaar was.
Opbrengstlimiet
4.8.
De heffingsambtenaar heeft, buiten hetgeen hierboven is vermeld omtrent de begroting, als bijlagen bij het verweerschrift in eerste aanleg de volgende stukken ingezonden:
- Taakveld 7.2 van de begroting 2019 (opgenomen onder de feiten),
- Activastaat ten behoeve van de begroting riool 2019, en
- Egalisatievoorziening en verloop riool
4.9.
Met betrekking tot de stelling dat sprake is van schending van de opbrengstlimiet heeft belanghebbende in hoger beroep het volgende gesteld.
“Rioolheffing
I. Overschrijding opbrengstlimiet
23. De stellingen in beroep gelden als hier herhaald en ingelast.
Daarbij geldt dat hetgeen Belanghebbende in punt 8 aan de orde heeft gesteld ziet op het volgens Belanghebbende ontbreken van inzicht in de betreffende begrotingscijfers. Op die enkele grond is reeds door Belanghebbende twijfel opgeroepen of sprake is van een last ter zake. De rechtbank heeft dit miskend.”
Met “punt 8” doelt belanghebbende, naar het Hof begrijpt op punt 8 van de gronden ingebracht bij de Rechtbank. Hierin staat het volgende:
“Ten aanzien van enkele posten is sprake van relatief grote posten ter zake waarvan zonder nadere specificatie niet vaststaat dat sprake is van een last ter zake van riolering. Het betreft met name de posten:
- Loonkosten (€ 739.960);
- Kapitaallasten (€ 656.232);
- Overhead (€ 350.000)
Tevens is ten aanzien van de post dotatie voorziening riolering niet aanstonds duidelijk of tegenover deze dotatie ook (voorgenomen) investeringsuitgaven en/of onderhoudsuitgaven staan danwel deze post slechts als sluitpost fungeert.”
4.10.
Het Hof stelt voorop dat voor de toetsing aan de in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet voorgeschreven opbrengstlimiet door de Hoge Raad regels zijn vastgesteld in onder andere zijn arresten van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en ECLI:NL:HR:2014:780. Deze regels kunnen als volgt worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op de belanghebbende rust, dient zij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een “last ter zake” en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien een belanghebbende vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt belanghebbende de bewijslast.
4.11.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a van de Gemeentewet en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat, naar de bedoeling van de wetgever, de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen. De onder 4.10 genoemde rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de limietoverschrijding als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet dient overeenkomstig te worden toegepast. Het Hof stelt voorop dat het door de heffingsambtenaar te verschaffen inzicht in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen, moet worden beoordeeld op het niveau van de totale begroting. Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met juistheid geoordeeld dat, gelet op de inhoud van de stukken en de uitleg daarbij gegeven in het verweerschrift en tijdens de zitting in eerste aanleg, de heffingsambtenaar voor zover relevant voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen van de baten en lasten in de gemeentebegroting.
4.12.
Het is vervolgens aan belanghebbende voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een “last ter zake” en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen. Belanghebbende heeft uitsluitend gesteld dat zij twijfel heeft of de betreffende kosten van overhead, loonkosten, kapitaallasten en de dotatie aan de voorziening riolering zijn aan te merken als lasten ter zake. Belanghebbende heeft daarna niet, ook niet in hoger beroep, voldoende gemotiveerd gesteld waarin haar twijfel bestaat. Hetgeen belanghebbende heeft gesteld is daartoe niet voldoende. Belanghebbende heeft dan ook geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die het oordeel rechtvaardigen dat de opbrengstlimiet verder is overschreden dan uit de cijfers van de heffingsambtenaar blijkt.
4.13.
Volgens deze cijfers bedragen de geraamde baten € 5.441.190 en de geraamde ‘lasten ter zake’ € 5.435.160. De geraamde baten gaan derhalve met 0,11% (6.030/5.435.160 * 100%) uit boven de geraamde lasten.
4.14.
In het arrest van de Hoge Raad van 3 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2917, is het volgende geoordeeld:
“Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 279 van de gemeentewet (oud), waarvan de inhoud voorzover hier van belang in artikel 229b van de Wet is overgenomen, dient bij het bepalen van de kosten van een voorziening of een dienst in beginsel zo nauwkeurig mogelijk te worden geraamd, en dient vervolgens het tarief van de heffing zodanig te worden vastgesteld dat geen winst wordt gemaakt. In overeenstemming hiermee moet worden aanvaard dat een overschrijding met enkele promillen niet tot onverbindendheid van de verordening leidt.”
4.15.
De Rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de onderhavige overschrijding van de opbrengstlimiet onder verwijzing naar dit arrest niet leidt tot (partiële) onverbindendheid van de Verordening.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
mede te ondertekenen
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 september 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.