Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.
Rb. Overijssel, 23-12-2022, nr. 08-251226-21 (P)
ECLI:NL:RBOVE:2022:3883
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
23-12-2022
- Zaaknummer
08-251226-21 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2022:3883, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 23‑12‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2023-0028
Uitspraak 23‑12‑2022
Inhoudsindicatie
De rechtbank Overijssel oordeelt dat een 30-jarige man zich schuldig heeft gemaakt aan de doodslag van twee vrouwen, de poging doodslag van een verpleegkundige, de poging doodslag van een politieagent en de bedreiging van een lid van de Dienst Speciale Interventies. De rechtbank legt de man geen straf op maar wel de maatregel tbs met dwangverpleging, omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar was tijdens het plegen van de feiten. Ook moet de man de slachtoffers en nabestaanden in totaal een schadevergoeding betalen van bijna 150.000 euro.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-251226-21 (P)
Datum vonnis: 23 december 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1992 in [geboorteplaats 1] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu verblijvende in de P.I. Zwolle (PPC) in Zwolle.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 november 2022, 21 november 2022, 28 november 2022, 29 november 2022 en 13 december 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Jansen en van wat door verdachte en zijn raadslieden mr. J.B.A. Kalk en mr. N.L.A.N. Weusthof, advocaten in Enschede, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er na toewijzing van een vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 november 2022 – kort en zakelijk weergegeven – op neer dat verdachte:
- feit 1: [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een mes op haar in te steken en/of te snijden, wat primair ten laste is gelegd als moord en subsidiair als doodslag;
- feit 2: [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd door met een mes op haar in te steken en/of te snijden, wat primair ten laste is gelegd als moord en subsidiair als doodslag;
- -
feit 3: een kruisboog op [slachtoffer 3] heeft gericht en heeft geschoten, nadat zij – om te ontkomen aan het geweld zoals onder 1 en 2 is ten laste gelegd – zich van het balkon had laten vallen en gewond op de grond lag. Deze gedraging is primair ten laste gelegd als poging tot moord dan wel poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot zware mishandeling (al dan niet met voorbedachten rade) en meer subsidiair als een bedreiging;
- -
feit 4: een kruisboog op [slachtoffer 4] (politieagent) heeft gericht en heeft geschoten. Deze gedraging is primair ten laste gelegd als poging tot moord dan wel poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot zware mishandeling (al dan niet met voorbedachten rade) en meer subsidiair als een bedreiging;
- feit 5: een lid van de Dienst Speciale Interventies en tevens lid van de Aanhoudings- en Ondersteuningsteam, geregistreerd als [slachtoffer 5] , heeft bedreigd door een (geladen) kruisboog op deze politieambtenaar te richten en gericht te houden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, (diep) in de borst en/of de arm(en) en/of de schouder(s) en/of de hals en/of de knie(ën) en/of de benen en/althans in het lichaam te steken en/of te snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, (diep) in de borst en/of de arm(en) en/of de schouder(s) en/of de hals en/of de knie(ën) en/of de benen en/althans in het lichaam te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 2] meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, (diep) in het hoofd en/of de hals en/of de nek en/of de rug en/of de borst en/of de buik en/of de arm(en) en/althans in het bovenlichaam te steken en/of te snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 2] meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, (diep) in het hoofd en/of de hals en/of de nek en/of de rug en/of de borst en/of de buik en/of de arm(en) en/althans in het bovenlichaam te steken en/of te snijden;
3.
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, opzettelijk een (geladen) kruisboog heeft aangelegd om op die [slachtoffer 3] te schieten en/of die (geladen) kruisboog op die [slachtoffer 3] heeft gericht (gehouden) en/of met die kruisboog (gericht) een of meer pijlen (met aluminium punt) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geschoten, toen/terwijl/nadat de handelingen genoemd onder de feiten 1 en/of 2 werden verricht en/of die [slachtoffer 3] zich van het balkon van de woning van mevrouw [slachtoffer 1] had laten vallen, teneinde te vluchten voor het geweld zoals onder de feiten 1 en/of 2 tenlastegelegd en/althans op de grond was gevallen en/of gewond op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade aan [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk een (geladen) kruisboog heeft aangelegd om op die [slachtoffer 3] te schieten en/of die (geladen) kruisboog op die [slachtoffer 3] heeft gericht (gehouden) en/of met die kruisboog (gericht) een of meer pijlen (met een aluminium punt) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geschoten, toen/terwijl/nadat de handelingen genoemd onder de feiten 1 en/of 2 werden verricht en/of die [slachtoffer 3] zich van het balkon van de woning van mevrouw [slachtoffer 1] had laten vallen, teneinde te vluchten voor het geweld zoals onder de feiten 1 en/of 2 tenlastegelegd en/althans op de grond was gevallen en/of gewond op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans meer subsidiair:
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (geladen) kruisboog aan te leggen om op die [slachtoffer 3] te schieten en/of die (geladen) kruisboog op die [slachtoffer 3] te richten en/of gericht te houden en/of met die kruisboog (gericht) een of meer pijlen (met een aluminium punt) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] te schieten, toen/terwijl/nadat de handelingen genoemd onder de feiten 1 en/of 2 werden verricht en/of die [slachtoffer 3] zich van het balkon van de woning van mevrouw [slachtoffer 1] had laten vallen, teneinde te vluchten voor het geweld zoals onder de feiten 1 en/of 2 tenlastegelegd en/althans op de grond was gevallen en/of gewond op de grond lag;
4.
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade een politieambtenaar, te weten [slachtoffer 4] , van het leven te beroven, opzettelijk een (geladen) kruisboog heeft aangelegd om op die [slachtoffer 4] te schieten en/of die (geladen) kruisboog op die [slachtoffer 4] heeft gericht (gehouden) en/of met die kruisboog (gericht) een of meer pijlen (met een aluminium punt) in de richting van het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 4] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade aan een politieambtenaar, te weten [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk een (geladen) kruisboog heeft aangelegd om op die [slachtoffer 4] te schieten en/of die (geladen) kruisboog op die [slachtoffer 4] heeft gericht (gehouden) en/of met die kruisboog (gericht) een of meer pijlen (met een aluminium punt) in de richting van het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 4] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans meer subsidiair:
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, een politieambtenaar, te weten [slachtoffer 4] , heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (geladen) kruisboog aan te leggen om op die [slachtoffer 4] te schieten en/of die (geladen) kruisboog op die [slachtoffer 4] te richten en/of gericht te houden en/of met die kruisboog (gericht) een of meer pijlen (met een aluminium punt) in de richting van het hoofd, althans het lichaam van de [slachtoffer 4] te schieten;
5.
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Almelo, een politieambtenaar, te weten [slachtoffer 5] (lid van de Dienst Speciale Interventies en/of het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam Noordoost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (geladen) kruisboog aan te leggen om op [slachtoffer 5] te schieten en/of die (geladen) kruisboog op die [slachtoffer 5] te richten en/of gericht te houden.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.1
Inleiding
Op 17 september 2021 werd Almelo opgeschrikt door buitengewoon heftige gebeurtenissen die zich in een flat aan de M. Th. Steynstraat hadden afgespeeld. Het was het startpunt van een grootschalig (politie)onderzoek. In de media kwam de zaak bekend te staan als de Kruisboogzaak.
Deze naam is te danken aan de beelden van een half ontblote man die op het balkon van de woning aan [adres 1] verscheen met een grote kruisboog in zijn handen. Deze man zou de kruisboog op omstanders en hulpdiensten hebben gericht en ook daadwerkelijk pijlen in hun richting hebben afgeschoten.
De naam doet echter geen recht aan wat zich – voordat de man op het balkon verscheen – in de woning aan de [adres 2] had afgespeeld. In die woning werden de levenloze lichamen van twee vrouwen aangetroffen die vermoedelijk door steek- en/of snijletsels om het leven waren gekomen. Het gaat om mevrouw [slachtoffer 1] en haar nichtje mevrouw [slachtoffer 2] .
Een andere vrouw die in de woning aan de [adres 2] aanwezig was, is mevrouw [slachtoffer 3] . Zij kon de gewelddadigheden die zich in de woning afspeelden ontvluchten, door over de balkonrand te klimmen, waarna zij op enig moment naar beneden is gevallen. Mevrouw [slachtoffer 3] is verpleegkundige van beroep en was in de woning aanwezig om een infuus aan te leggen bij mevrouw [slachtoffer 1] .
Andere betrokkenen in het onderzoek zijn verbalisant [slachtoffer 4] en een lid van de Dienst Speciale Interventies (DSI), dat staat geregistreerd als [slachtoffer 5] . Het was (onder meer) aan deze verbalisanten om de ernstige gewelddadigheden te stoppen en meer leed te voorkomen. Dat is uiteindelijk door [slachtoffer 5] gerealiseerd, door de verdachte neer te schieten. Daarna is de verdachte – genaamd [verdachte] – met een schotwond naar het ziekenhuis afgevoerd. In het ziekenhuis is de verdachte geopereerd en een aantal weken in coma gehouden.
Het (politie)onderzoek heeft geresulteerd in de onderhavige ten laste gelegde feiten en het instellen van vervolging tegen verdachte [verdachte] door het Openbaar Ministerie.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door hem overgelegd schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van wat onder 1 primair, onder 2 primair, onder 3 primair, onder 4 primair en onder 5 is ten laste gelegd. De officier van justitie heeft zich – meer concreet – op het standpunt gesteld dat tot een bewezenverklaring van twee keer moord, twee keer poging tot moord en één keer bedreiging kan worden gekomen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota aangevoerd dat een bewezenverklaring kan volgen voor wat onder 1 subsidiair, onder 2 subsidiair, onder 3 meer subsidiair, onder 4 meer subsidiair en onder 5 is ten laste gelegd en dat verdachte van het overige dient te worden vrijgesproken. De raadslieden hebben zich – meer concreet – op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen voor twee keer doodslag en drie keer bedreiging.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 1 t/m 4
4.4.1.1 De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
- in de woning aan de [adres 2]
In de ochtend van 17 september 2021 waren mevrouw [slachtoffer 1] , mevrouw [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 3] in de woning aan de [adres 2] in Almelo. Plotseling werd er hard op de voordeur gebonkt. Daarop heeft mevrouw [slachtoffer 2] de voordeur geopend en ook meteen weer gesloten en op slot gedaan. Er werd vanaf de buitenzijde met een mes op de deur ingestoken: verspreid over de voordeur en in losse stukken plaatwerk bij de voordeur zaten scherprandige perforaties, waarvan het beeld past bij een scenario waarbij er minimaal zestien keer in de buitenzijde van de voordeur is gestoken en waarbij drie steken met het mes dwars door de deur zijn gegaan en het mes aan de binnenzijde weer uit de deur is gekomen. Daarbij was te horen dat een man aan het schreeuwen was. De voordeur is uiteindelijk met bruut geweld opengebroken: er zat een gat in de deur en er is braakschade geconstateerd aan het slot en de twee knippen aan de binnenzijde van de voordeur, net als aan de sluitkom van het deurslot en de twee haken van de deurknippen aan de binnenzijde van het deurkozijn. Ondertussen was mevrouw [slachtoffer 3] met een mobiele telefoon naar het balkon gelopen om alarm te slaan.
Eenmaal in de woning heeft de man zich naar de woonkamer begeven en heeft hij mevrouw [slachtoffer 1] – die op de bank zat – diverse keren met een steekvoorwerp gestoken. In de woonkamer is ook mevrouw [slachtoffer 2] voor de eerste keer verwond, maar zij wist naar de slaapkamer te vluchten. Daarop is de man achter haar aan gegaan en probeerde hij de slaapkamer binnen te komen, terwijl mevrouw [slachtoffer 2] de deur probeerde dicht te houden. Toen het haar niet langer lukte om de deur gesloten te houden, is zij verder de slaapkamer in gegaan in een poging om aan de man te ontkomen. Het is mevrouw [slachtoffer 2] echter niet gelukt om te vluchten. Zij is nogmaals gestoken. In de hal van de woning – waar zij uiteindelijk in een plas bloed is aangetroffen – heeft mevrouw [slachtoffer 2] het meeste en fatale letsel opgelopen.
Het is mevrouw [slachtoffer 3] wel gelukt om te ontkomen aan het geweld. Toen zij op het balkon stond te bellen met de politie, is zij uit angst voor wat haar mogelijk te wachten stond over de rand van het balkon geklommen, waarna zij op enig moment naar beneden is gevallen.
De levenloze lichamen van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] zijn op de bank en in de hal van de woning aan de [adres 2] aangetroffen en aan een onderzoek onderworpen. Er is geconstateerd dat er in beide gevallen sprake was van een niet natuurlijke dood.
In het schouwverslag van mevrouw [slachtoffer 1] staat beschreven dat bij haar snij- en/of steekletsels in de hals, de borst, een schouder, de armen en een knie zijn aangetroffen. Tijdens het pathologisch onderzoek zijn aan het lichaam in totaal negen steekletsels en drie snij- of krasletsels door respectievelijk (bij leven opgetreden) perforerende en snijdende tot krassende krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes) aangetroffen. Daarvan hebben drie steekletsels beschadigingen aan vitale structuren, zoals essentiële organen of grote bloedvaten, veroorzaakt.
Aan de rechterbovenarm en -schouder had mevrouw [slachtoffer 1] steekletsels met onder meer perforatie van de rechterborstholte, de rechterlong en de lichaamsslagader. Daarnaast had mevrouw [slachtoffer 1] aan de borst voorwaarts een steekletsel met perforatie van de linkerborstholte (zonder letsel van de long) en aan de borst links voorwaarts een steekletsel met perforatie van de linkerondersleutelbeenader, de linkerborstholte, de linkerlong en een longslagader. De forensisch patholoog komt – op basis van voornoemde steekletsels – tot de conclusie dat het overlijden van mevrouw [slachtoffer 1] zonder meer wordt verklaard als gevolg van ernstig bloedverlies en te verwachten hartpomp-, ademhalings- en longfunctiestoornissen. Bij de overige steekletsels en snij- en krasletsels zijn geen vitale structuren geraakt. Deze letsels hebben het overlijden dus niet veroorzaakt, maar kunnen middels bloedverlies wel hebben bijgedragen aan de snelheid van het overlijden.
De (betrouwbaar te beoordelen) steekletsels toonden één spits en één stomp wonduiteinde, wat past bij steken met een éénzijdig scherprandig voorwerp.
In het schouwverslag van mevrouw [slachtoffer 2] staat beschreven dat bij haar snij- en/of steekletsels in het hoofd, de hals, de rug, de borst, de buik en een arm zijn aangetroffen. Tijdens het pathologisch onderzoek zijn aan het lichaam zeventien steekletsels en vijf snij- en krasletsels door respectievelijk (bij leven opgetreden) perforerende en snijdende tot krassende krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes) geconstateerd. Daarvan hebben acht steekletsels beschadigingen aan vitale structuren, zoals essentiële organen of grote bloedvaten, veroorzaakt.
Aan de hals had mevrouw [slachtoffer 2] een steekletsel met (hoogstens) beperkte beschadiging van het ruggenmerg. Aan de rug had mevrouw [slachtoffer 2] een steekletsel met perforatie van de linkerborstholte en de linkerlong. Mevrouw [slachtoffer 2] had voorts aan de borst steekletsels met perforatie van het hart (enkelvoudig), de rechterborstholte (enkelvoudig), de linkerborstholte (drievoudig), de linkerlong (enkelvoudig), het middenrif (meervoudig), de buikholte (met maagperforaties), de lever (enkelvoudig) en de onderste holle ader (enkelvoudig). Mevrouw [slachtoffer 2] had verder twee steekletsels aan de buik met perforatie van de lever en de linkerbekkenader. De forensisch patholoog komt – op basis van voornoemde steekletsels – tot de conclusie dat het overlijden van mevrouw [slachtoffer 2] zonder meer wordt verklaard als gevolg van ernstig bloedverlies en te verwachten hartpomp-, ademhalings- en longfunctiestoornissen. Bij de overige steekletsels en snij- en krasletsels zijn geen vitale structuren geraakt. Deze letsels hebben het overlijden dus niet veroorzaakt, maar kunnen middels bloedverlies wel hebben bijgedragen aan de snelheid van het overlijden.
De (betrouwbaar te beoordelen) steekletsels toonden één spits en één stomp wonduiteinde, wat past bij steken met een éénzijdig scherprandig voorwerp.
In de woning van verdachte aan [adres 1] is in de keuken op de wasmachine een (dolk)mes aangetroffen, dat aan één zijde was voorzien van een snijkant en aan de andere zijde van een zaagvertanding. Dit mes is door de politie in beslag genomen. Ter terechtzitting van 18 november 2022 heeft verdachte verklaard dat dit mes zijn eigendom is.
Er heeft een vergelijking plaatsgevonden tussen dit (dolk)mes en de steekletsels van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] . Gelet op de kenmerken van de steekletsels (één spits en één stomp wonduiteinde) en de karakteristieken van het mes (één scherpe rand en één stompe deels gekartelde rand met een flessenopener ter hoogte van de basis) komt het in beslag genomen mes in aanmerking als veroorzakend voorwerp; het is waarschijnlijker dat de letsels met dit mes zijn toegebracht dan met een ander mes.
In het kader van dit vergelijkend onderzoek is voorts gekeken of de beschadigingen aan het bot en kraakbeen van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] door het in beslag genomen mes zijn veroorzaakt en of materiaal van dit mes was terug te vinden in dat bot en kraakbeen. Daarbij is geconstateerd dat de snijlijnen in de beschadigingen overeenkomen met de snijlijnen in de proefsporen die met genoemd mes zijn gemaakt. Er is ook geconstateerd dat er overeenkomsten bestaan tussen het materiaal van het mes en de daarop gevonden verf en het materiaal dat in de botdelen van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] is aangetroffen. Daarmee is het ook waarschijnlijker dat de beschadigingen aan het bot en kraakbeen van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] zijn toegebracht met het onderzochte mes dan door een ander mes.
Op de voorzijde van het lemmet is aan weerszijden een op verf gelijkend materiaal gevonden, waarin de verbalisanten een enigszins zalmroze kleur en een witte/crème kleur hebben waargenomen. Er heeft daarom ook een vergelijking plaatsgevonden tussen het materiaal dat op het in beslag genomen mes is aangetroffen en het monster van de voordeur van de woning aan de [adres 2] . Het is waarschijnlijker dat de verf op het onderzochte mes afkomstig is van de voordeur van de woning aan de [adres 2] dan van een ander voorwerp.
Op het in beslag genomen mes is DNA-materiaal van mevrouw [slachtoffer 1] en van mevrouw [slachtoffer 2] aangetroffen. Er is ook DNA-materiaal van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] aangetroffen onder de nagels van verdachte, en onder de nagels van mevrouw [slachtoffer 2] is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Er zijn verder bloedsporen aangetroffen op de sokken die verdachte op 17 september 2021 tijdens zijn aanhouding en in het ziekenhuis droeg. De bemonsteringen van de bloedsporen op één van die sokken bevatten DNA-materiaal van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] .
- op de balkons aan [adres 1]
Toen de eerste twee verbalisanten ter plaatse kwamen, zagen zij mevrouw [slachtoffer 3] aan het balkon van de woning aan de [adres 2] hangen. Zij hoorden vanuit de flat geschreeuw komen, evenals gegil dat omschreven werd als doodskreten. Op het moment dat de verbalisanten in het trappenhuis van de flat waren, hoorden zij buiten een doffe bonk. Buiten gekomen zagen zij dat mevrouw [slachtoffer 3] op de grond lag. Door de val heeft mevrouw [slachtoffer 3] letsel opgelopen, te weten een op meerdere plaatsen gebroken pols, een kleine klaplong, een jukbeenbreuk, een oogkasbreuk, een breuk in de bovenkaak en een hersenschudding.
Voornoemde verbalisanten zijn vervolgens opnieuw de portiek van de flat binnen gegaan. Deze keer vergezeld van inmiddels ter plaatse gekomen collega’s. Er was nog steeds geschreeuw en gegil te horen. Terwijl de verbalisanten de trappen op liepen, werd door hen geroepen: “Politie!”. Daarop schreeuwde een mannenstem: “Jullie doen wat ik zeg! Ik bepaal”. In de flat werd het vervolgens ineens stil. De mannenstem werd herkend als zijnde de stem van verdachte [verdachte] . Enige tijd later verscheen een man met ontbloot bovenlijf op het balkon aan de voorzijde van de woning aan [adres 1] . Het betrof inderdaad verdachte [verdachte] . Verdachte verscheen vervolgens afwisselend op het balkon aan de voorzijde en het balkon aan de achterzijde van zijn woning en bleef soms ook enige tijd binnen.
Op enig moment verscheen verdachte met een kruisboog aan de voorzijde van zijn woning op het balkon. Onder zijn balkon lag mevrouw [slachtoffer 3] nog steeds op de grond, terwijl zij door ambulancemedewerkers werd verpleegd. De verpleegkundigen moesten omwille van hun veiligheid dekking zoeken, waardoor mevrouw [slachtoffer 3] alleen kwam te liggen. Verdachte legde de kruisboog over de reling van het balkon en wees daarbij met die kruisboog naar beneden in de richting van mevrouw [slachtoffer 3] , terwijl hij over de kruisboog heen keek in dezelfde richting. De kruisboog werd vervolgens door verdachte teruggehaald om een handeling aan de kruisboog te verrichten. Daarna wees verdachte weer met de kruisboog in de richting van mevrouw [slachtoffer 3] en schoot een pijl af die terechtkwam op de deken waar mevrouw [slachtoffer 3] op dat moment onder lag. Mevrouw [slachtoffer 3] maakte een beweging omhoog en er was een pijnkreet te horen. De pijl heeft haar niet (direct) geraakt. Mevrouw [slachtoffer 3] heeft zichzelf vervolgens in veiligheid kunnen brengen.
Nadat verdachte op mevrouw [slachtoffer 3] had geschoten vanaf het balkon aan de voorzijde van zijn woning, verscheen hij weer op het balkon aan de achterzijde van zijn woning. Daar stond onder andere verbalisant [slachtoffer 4] opgesteld, dekking zoekend achter een voertuig. Verdachte richtte zijn kruisboog opnieuw op omstanders, wat voor verbalisant [slachtoffer 4] reden was om een waarschuwingsschot te lossen. Daarop heeft verdachte de kruisboog in de richting van verbalisant [slachtoffer 4] gedraaid, die zich naar aanleiding daarvan geheel achter het voertuig verschool. Meteen daarna hoorde verbalisant [slachtoffer 4] een geluid dat kan worden omschreven als het ontspannen van een boog. Nagenoeg op hetzelfde moment zag verbalisant [slachtoffer 4] een flits boven zijn hoofd. Kort daarna hoorde verbalisant [slachtoffer 4] een tik achter zich, gevolgd door meerdere kortere tikken. Later heeft verbalisant [slachtoffer 4] gezien dat er inderdaad een pijl op de Rembrandtlaan terecht is gekomen. De plaats waar verdachte over het balkon heeft gehangen, de plaats waar verbalisant [slachtoffer 4] heeft gestaan en de locatie waar de pijl is aangetroffen, lagen in één lijn.
Tijdens het forensisch onderzoek is een pijl zonder punt en een pijlpunt aangetroffen naast de oranje deken waar mevrouw [slachtoffer 3] onder had gelegen. In de tegel was een krater geslagen door de kracht waarmee de pijl op de grond was geland. De afstand tussen de pijl en het balkon vanaf waar verdachte heeft geschoten, betreft 8,83 tot 9,40 meter. De afstand tussen de losse pijlpunt en het balkon vanaf waar verdachte heeft geschoten, betreft 8,42 tot 9,62 meter. Tijdens het forensisch onderzoek is een soortgelijke pijl aangetroffen op de Rembrandtlaan, zijnde de pijl die reeds door verbalisant [slachtoffer 4] was waargenomen. Ook de pijlpunt van deze pijl ontbrak. Uit het dossier kan niet afgeleid worden dat deze pijlpunt is aangetroffen. De afstand tussen de pijl en het balkon vanaf waar verdachte heeft geschoten, betreft 61,83 tot 62,70 meter. De afstand tussen het balkon vanaf waar verdachte heeft geschoten en de plaats waar verbalisant [slachtoffer 4] heeft gestaan, betreft – naar schatting van verbalisant [slachtoffer 4] – 30 meter.
Er heeft ballistisch onderzoek plaatsgevonden naar de kruisboog van verdachte en pijlen die soortgelijk zijn aan de pijlen die door verdachte zijn gebruikt. Tijdens dit onderzoek is het doelmateriaal op 63 meter afstand van de schutter gehangen en hebben alle (horizontaal) afgevuurde pijlen het doelmateriaal geraakt, waarbij het doelmateriaal tevens steeds door de pijl werd doordrongen. De conclusie van het onderzoek luidt dat een pijl verschoten met de onderzochte kruisboog op alle in de vraagstelling genoemde afstanden dodelijk letsel kan veroorzaken.
4.4.1.2 Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het vorenstaande worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd. De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat verdachte vanaf zijn balkon met een kruisboog op mevrouw [slachtoffer 3] en op verbalisant [slachtoffer 4] heeft geschoten.
- opzet op de dood
Om te komen tot een bewezenverklaring van (poging tot) moord dan wel (poging tot) doodslag dient sprake te zijn van opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank ziet zich dus allereerst voor de vraag gesteld of verdachte opzet heeft gehad op de dood van de hierboven genoemde personen.
De rechtbank stelt voorop dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht daarop opzet heeft gehad.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Er is onderzoek verricht aan het stoffelijk overschot van mevrouw [slachtoffer 1] door drs. D.J. Rijken, forensisch patholoog en forensisch arts, en drs. I.H.R. Hundscheid, klinisch patholoog in opleiding tot forensisch patholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Daaruit kan worden afgeleid dat bij drie van de negen steekletsels vitale structuren zijn beschadigd. Het overlijden van mevrouw [slachtoffer 1] wordt door de gevolgen van deze drie steekletsels – die zich ter hoogte van de romp bevinden – verklaard, terwijl de overige letsels door bloedverlies aan de snelheid van overlijden kunnen hebben bijgedragen. De letsels waren bovendien zo ernstig dat het overlijden vermoedelijk binnen meerdere minuten heeft plaatsgevonden.
Er is door drs. Rijken en drs. Hundscheid ook onderzoek verricht aan het stoffelijk overschot van mevrouw [slachtoffer 2] . Daaruit kan worden afgeleid dat bij acht van de zeventien steekletsels vitale structuren zijn beschadigd. Het overlijden van mevrouw [slachtoffer 2] wordt door de gevolgen van deze acht steekletsels – die zich ter hoogte van de hals en de romp bevinden – verklaard, terwijl de overige letsels door bloedverlies aan de snelheid van overlijden kunnen hebben bijgedragen. De letsels waren bovendien zo ernstig dat het overlijden vermoedelijk binnen enkele minuten heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat het meermalen steken met een mes in de hals en/of borststreek en/of rug en/of buik een groot risico met zich brengt dat iemand als gevolg daarvan om het leven komt, vanwege de vitale organen en slagaders die zich in dat/die gebied(en) bevinden. Dit handelen van verdachte kan – naar het oordeel van de rechtbank – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte met zijn handelen vol opzet op de dood van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4 overweegt de rechtbank het volgende.
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van mevrouw [slachtoffer 3] en verbalisant [slachtoffer 4] . Daartoe hebben zij aangevoerd dat de kruisboog verkeerd stond afgesteld, dat de afstand tussen verbalisant [slachtoffer 4] en de afgeschoten pijl te groot was om te kunnen spreken van een serieuze poging om hem te raken, en dat het onduidelijk is of mevrouw [slachtoffer 3] nog op de grond lag toen er werd geschoten.
De rechtbank overweegt dat ballistisch onderzoek aan de kruisboog heeft aangetoond dat een pijl verschoten met de kruisboog dodelijk letsel kan veroorzaken op alle gevraagde afstanden tussen de 8 en 63 meter. Desondanks heeft verdachte met dit wapen op mevrouw [slachtoffer 3] en verbalisant [slachtoffer 4] geschoten. Op het moment dat verdachte met zijn kruisboog in de richting van mevrouw [slachtoffer 3] wees en daadwerkelijk op haar richtte, lag mevrouw [slachtoffer 3] – zo kan uit het dossier worden afgeleid – gewond en onbeschermd op de grond onder het balkon aan de voorzijde van de woning van verdachte. De afgeschoten pijl is vlak naast haar terechtgekomen. Daarna heeft verdachte ook met de kruisboog op verbalisant [slachtoffer 4] gericht en geschoten. Verbalisant [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij ongeveer 30 meter van verdachte was verwijderd, dat hij een flits boven zijn hoofd zag en kort daarna een ‘tik’ en enkele korte tikken achter elkaar en achter zich hoorde. Later wordt op die locatie op de Rembrandtlaan een pijl aangetroffen. De plaats waar verdachte over het balkon heeft gehangen, de plaats waar verbalisant [slachtoffer 4] heeft gestaan en de locatie waar de pijl is aangetroffen, lagen in één lijn.
De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van verbalisant [slachtoffer 4] te twijfelen en leidt uit die verklaring en het aantreffen van de pijl af, dat deze over het hoofd van verbalisant [slachtoffer 4] is gegaan en verbalisant [slachtoffer 4] dodelijk had kunnen raken.
Het beschreven handelen van verdachte kan – naar het oordeel van de rechtbank – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte met zijn handelen vol opzet op de dood van mevrouw [slachtoffer 3] en verbalisant [slachtoffer 4] heeft gehad.
- voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van (poging tot) moord moet tevens het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de rechtbank zich vervolgens voor de vraag gesteld ziet of sprake is van voorbedachte raad.
- voorbedachte raad: juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en moet de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven, leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.1.
De Hoge Raad neemt als uitgangspunt dat de eventuele omstandigheid dat de keuzevrijheid van een persoon ten tijde van het plegen van bepaalde feiten zodanig was aangetast dat dit handelen niet aan die persoon kan worden toegerekend, niet uitsluit dat sprake is van voorbedachte raad.2.Niettemin kan – gelet op het voorgaande – de vraag worden opgeworpen of de aanwezigheid van een eventuele stoornis in voorkomende gevallen een contra-indicatie oplevert. Immers, de geestelijke gesteldheid van de verdachte, de door hem verrichte gedragingen en de omstandigheden waarin de verdachte deze gedragingen uitvoert, kunnen zodanig van aard zijn dat hij niet daadwerkelijk de gelegenheid heeft om tijdens de uitvoering na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad.
Toegespitst op deze zaak overweegt de rechtbank het volgende.
- voorbedachte raad: was er sprake van een plan?
De rechtbank overweegt dat het dossier wellicht aanwijzingen bevat die zo kunnen worden uitgelegd dat verdachte bezig was met de uitvoering van een plan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze aanwijzingen echter zowel afzonderlijk als in samenhang bezien niet van dien aard dat kan worden gesproken van een concreet plan om mevrouw [slachtoffer 1] , mevrouw [slachtoffer 2] , mevrouw [slachtoffer 3] en verbalisant [slachtoffer 4] van het leven te beroven.
In de woning van verdachte zijn meerdere wapens aangetroffen, waaronder het mes en de kruisboog die door verdachte bij de uitvoering van het ten laste gelegde zijn gebruikt. Deze wapens waren echter al langere tijd in het bezit van verdachte en al die tijd heeft verdachte deze niet gebruikt tegen anderen. Er zijn ook geen (andere) aanwijzingen dat verdachte de wapens heeft aangeschaft met het doel om deze bij de uitvoering van het ten laste gelegde handelen te gebruiken.
Verdachte is een keer eerder in de woning aan de [adres 2] geweest. Hierover heeft verdachte verklaard dat hij zijn sleutels was vergeten en via het balkon van zijn onderbuurvrouw, mevrouw [slachtoffer 1] , naar het balkon van zijn eigen woning is geklommen, om langs die weg zijn woning binnen te kunnen komen. Hij kan zich niet herinneren wanneer dit precies heeft plaatsgevonden, maar het was rond de tijd dat verdachte aan [adres 1] ging wonen. Aan de hand van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte in augustus 2020 naar [adres 1] is verhuisd. Dat zou betekenen dat verdachte ongeveer een jaar voor het ten laste gelegde in de woning aan de [adres 2] is geweest. Een aanleiding om te vermoeden dat zijn kortdurende aanwezigheid in de woning van mevrouw [slachtoffer 1] onderdeel zou uitmaken van een plan om het ten laste gelegde te plegen, ontbreekt. Daar komt bij dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte het op mevrouw [slachtoffer 1] (en mevrouw [slachtoffer 2] ) had gemunt; een motief ontbreekt.
Tot slot zijn in de mobiele telefoon en op een laptop van verdachte documenten en zoekslagen gevonden die blijk geven van een interesse voor geweld. In de woning van verdachte lagen verder notitieblokken met onder meer gewelddadige teksten. Ten aanzien van de documenten dient te worden opgemerkt dat deze oud waren en dat de laptop waarop deze documenten zijn aangetroffen in het geheel niet is gebruikt na 21 januari 2014. De teksten in de telefoon en notitieblokken zijn deels gewelddadig, onsamenhangend en warrig. Nog los van het feit dat het voor zich spreekt dat uit de enkele interesse voor geweld en het opschrijven van gewelddadige teksten niet (zonder meer) kan worden afgeleid dat verdachte van plan was om daadwerkelijk geweld te gaan gebruiken, kan uit het voorgaande ook geen concreet en duidelijk vooropgezet plan worden afgeleid om mensen – in het bijzonder mevrouw [slachtoffer 1] , mevrouw [slachtoffer 2] , mevrouw [slachtoffer 3] en verbalisant [slachtoffer 4] – van het leven te beroven. Evenmin kan dit worden afgeleid uit de door verdachte gemaakte zoekslagen.
Uit het voorgaande volgt dat niet van een concreet plan is gebleken.
- voorbedachte raad: was er gelegenheid voor kalm beraad en rustig overleg?
Aan de hand van de stukken in het dossier kan het volgende worden vastgesteld.
In de ochtend van 17 september 2021 heeft verdachte een mes gepakt en meegenomen naar de woning van zijn onderbuurvrouw. Daar heeft verdachte zichzelf met bruut geweld toegang tot de woning verschaft. Hij heeft vervolgens zowel mevrouw [slachtoffer 1] als mevrouw [slachtoffer 2] meerdere keren met het meegebrachte mes gestoken. Daar komt bij dat verdachte achter mevrouw [slachtoffer 2] aan is gegaan en haar in meerdere vertrekken in de woning heeft aangevallen. Daarna is verdachte naar zijn eigen woning teruggekeerd en lijkt hij het mes te hebben schoongemaakt, nu er op het oog geen bloedsporen zichtbaar waren op het mes. Het mes was bovendien weer in een foedraal gestopt en weggelegd.
Daarna is verdachte op het balkon van zijn eigen woning verschenen. In eerste instantie had hij niets in zijn handen, maar na korte tijd in zijn woning te zijn geweest, kwam verdachte het balkon op met een kruisboog. Daarmee heeft hij eerst op mevrouw [slachtoffer 3] gericht en – na een korte handeling tussendoor – ook daadwerkelijk op haar geschoten. Het kan niet anders dan dat verdachte zijn kruisboog opnieuw heeft geladen, want vervolgens is verdachte op het balkon aan de achterzijde van de woning verschenen en heeft hij wederom een pijl afgevuurd. Deze keer was het doelwit verbalisant [slachtoffer 4] . Intussen is verdachte door de verbalisanten aangeroepen en heeft hij daar ook op gereageerd door het een en ander terug te roepen.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat uit het tijdsverloop vanaf het moment dat verdachte met het mes naar beneden is gegaan tot het schieten op verbalisant [slachtoffer 4] objectief kan worden vastgesteld dat verdachte enige tijd had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit om mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] met een mes te steken en het besluit om met de kruisboog op mevrouw [slachtoffer 3] en verbalisant [slachtoffer 4] te schieten. De vraag is echter of verdachte daadwerkelijk in de gelegenheid was om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich bovendien daarvan rekenschap te geven.
Om die vraag te kunnen beantwoorden, is het volgende van belang. De in deze zaak geraadpleegde gedragsdeskundigen (waarover later meer) hebben geconcludeerd dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten bij verdachte sprake was van een ernstig psychotisch toestandsbeeld, waarbij er sprake was van forse oordeels- en kritiekstoornissen waardoor hij oorzaak en gevolg niet meer kon beredeneren of overzien.
Zoals hiervoor is overwogen, volgt uit de jurisprudentie dat een psychotisch toestandsbeeld niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van voorbedachte raad. In zaken waarin ondanks een psychotisch toestandsbeeld van de verdachte is geoordeeld dat sprake is van voorbedachte raad, kon echter vrijwel steeds uit de verklaringen van de verdachte worden afgeleid dat de verdachte, ondanks een psychotisch toestandsbeeld, (enigszins) weloverwogen afwegingen en keuzes had gemaakt.3.
In dit geval stelt verdachte geen enkele herinnering te hebben aan de gebeurtenissen op 17 september 2021 en ook niet meer aan bepaalde gebeurtenissen die plaatsvonden vóór deze datum. Aan de hand van de verklaringen van verdachte kan dus niet worden vastgesteld welke afwegingen en keuzes verdachte heeft gemaakt en op welke manier dat is gebeurd.
De rechtbank merkt het volgende op over het door verdachte gestelde geheugenverlies.
In deze zaak is M. Jelicic, een deskundige op het gebied van geheugenverlies, geraadpleegd. Aan hem is de vraag voorgelegd of er een neurobiologische of psychiatrische verklaring is voor het gestelde geheugenverlies van verdachte. Ook is aan hem de vraag voorgelegd of het geheugenverlies van verdachte kenmerken vertoont van bonafide amnesie. Jelicic heeft in zijn rapport van 5 juli 2022 het volgende geconcludeerd: “Mocht de heer [verdachte] op 17 september 2021 in een psychose hebben verkeerd, dan biedt dat een verklaring voor zijn geheugenverlies voor de gebeurtenissen die op die datum plaatsvonden. Zijn amnesie heeft echter geen elementen van een bonafide amnesie”.
Bij Jelicic bestaan twijfels met betrekking tot de authenticiteit van het gestelde geheugenverlies van verdachte. De gedragsdeskundigen hebben gerapporteerd dat de totale amnesie over het ten laste gelegde niet eenduidig te verklaren is; er kunnen verschillende oorzaken voor zijn zoals middelengebruik, maar ook het niet willen denken aan te pijnlijke, beangstigende of traumatische gebeurtenissen is vanuit gedragskundig perspectief goed voorstelbaar. Zij hebben evenwel ook geconcludeerd dat er ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van een ernstig psychotisch toestandsbeeld, waarbij sprake was van forse oordeels- en kritiekstoornissen, waardoor hij oorzaak en gevolg niet kon beredeneren of overzien.
De rechtbank ziet in de psychotische ontregeling een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Immers, door de psychotische ontregeling kon verdachte oorzaak en gevolg niet beredeneren of overzien. Daarom kan niet worden aangenomen dat verdachte daadwerkelijk in de gelegenheid was om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad/daden en zich bovendien daarvan rekenschap te geven.
Samengevat is niet gebleken van een concreet plan om mevrouw [slachtoffer 1] , mevrouw [slachtoffer 2] , mevrouw [slachtoffer 3] en verbalisant [slachtoffer 4] van het leven te beroven. Weliswaar kan objectief worden vastgesteld dat verdachte enige tijd heeft gehad om zich te beraden, maar de rechtbank ziet in de psychose van verdachte een omstandigheid die maakt dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte daadwerkelijk in de gelegenheid was om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad/daden en zich bovendien daarvan rekenschap te geven.
- conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte van de ten laste gelegde ‘voorbedachten rade’ zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht aldus niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem hiervan vrijspreken. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht voorts het onder 3 primair en het onder 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’.
4.4.2
Feit 5
4.4.2.1 De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 september 2021 is een lid van de Dienst Speciale Interventies (DSI) naar de flat aan de M. Th. Steynstraat in Almelo gekomen om de situatie daar onder controle te brengen. Deze verbalisant staat geregistreerd als [slachtoffer 5] .
Ter plaatse heeft [slachtoffer 5] zich achter de ambulance opgesteld om dit voertuig als dekking te kunnen gebruiken. [slachtoffer 5] heeft vervolgens een vuurlijn gelegd op het balkon aan de voorzijde van de woning van verdachte. Daarna verscheen verdachte weer met zijn kruisboog op genoemd balkon, waardoor [slachtoffer 5] zicht op hem kreeg. [slachtoffer 5] heeft verdachte meteen gesommeerd om zijn wapen te laten vallen, waarop verdachte zijn kruisboog op hem richtte. [slachtoffer 5] besloot een waarschuwingsschot te lossen. Op dat moment verkeerde [slachtoffer 5] in de angst dat verdachte op hem zou schieten, terwijl zijn gezicht niet was bedekt in verband met het kunnen verkrijgen van goed zicht, en hij daar dus dodelijk geraakt zou kunnen worden. Het waarschuwingsschot had niet het gewenste effect op verdachte, die nonchalant reageerde en een wegwuifgebaar maakte. Daarop richtte verdachte wederom zijn kruisboog op [slachtoffer 5] , wat voor [slachtoffer 5] aanleiding vormde om een schot te plaatsen op de borst van verdachte. Verdachte werd door dit schot uitgeschakeld.
Tijdens het forensisch onderzoek in de woning van verdachte aan [adres 1] is een geladen kruisboog gevonden. Deze geladen kruisboog is in de nabijheid van verdachte aangetroffen tijdens zijn aanhouding op het balkon en is vervolgens door de politie naar de slaapkamer verplaatst.
4.4.2.2 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte de kruisboog op [slachtoffer 5] heeft gericht. [slachtoffer 5] had in alle redelijkheid vrees dat verdachte daadwerkelijk op hem zou schieten. Er was immers al door verdachte geschoten op mevrouw [slachtoffer 3] en verbalisant [slachtoffer 4] en op het waarschuwingsschot van [slachtoffer 5] reageerde verdachte nonchalant.
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen – waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, onder 2 subsidiair, onder 3 primair, onder 4 primair en onder 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair.
hij op 17 september 2021 te Almelo [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht) met een mes (diep) in de borst en de arm en de schouder te steken;
2 subsidiair.
hij op 17 september 2021 te Almelo [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 2] meermalen (met kracht) met een mes (diep) in de hals en de rug en de borst en de buik te steken;
3 primair.
hij op 17 september 2021 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, opzettelijk een geladen kruisboog heeft aangelegd om op die [slachtoffer 3] te schieten en die geladen kruisboog op die [slachtoffer 3] heeft gericht en met die kruisboog gericht één pijl met aluminium punt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft geschoten, nadat de handelingen genoemd onder de feiten 1 en 2 werden verricht en die [slachtoffer 3] van het balkon van de woning van mevrouw [slachtoffer 1] op de grond was gevallen teneinde te vluchten voor het geweld zoals onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegd en gewond op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4 primair.
hij op 17 september 2021 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een politieambtenaar, te weten [slachtoffer 4] , van het leven te beroven, opzettelijk een geladen kruisboog heeft aangelegd om op die [slachtoffer 4] te schieten en die geladen kruisboog op die [slachtoffer 4] heeft gericht en met die kruisboog gericht één pijl in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 4] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op 17 september 2021 te Almelo een politieambtenaar, te weten [slachtoffer 5] (lid van de Dienst Speciale Interventies en het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam Noordoost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een geladen kruisboog aan te leggen en die geladen kruisboog op die [slachtoffer 5] te richten en gericht te houden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair:
telkens het misdrijf: doodslag;
feit 3 primair en feit 4 primair:
telkens het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 5:
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
6. De strafbaarheid van verdachte
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door hem overgelegd schriftelijk requisitoir het standpunt ingenomen dat verdachte strafbaar is, omdat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De officier van justitie heeft daartoe primair aangevoerd dat verdachte – ondanks de psychiatrische stoornis – nog een zekere mate van keuzevrijheid had. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat er sprake is van ‘culpa in causa’.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota aangevoerd dat het ten laste gelegde niet aan verdachte kan worden toegerekend, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
In het Nederlandse strafrecht geldt het uitgangspunt dat een strafbaar feit aan de dader kan worden toegerekend. Eén van de uitzonderingen op dit uitgangspunt, is in de wet neergelegd in artikel 39 Sr: als de dader ten tijde van het plegen van het strafbare feit aan een ziekelijke stoornis van zijn of haar geestvermogens leed, die bepalende invloed heeft gehad op zijn of haar handelen, dan kan het ten laste gelegde niet worden toegerekend.
Ter beoordeling van de vraag of de hierboven bewezen verklaarde feiten in dit geval aan verdachte kunnen en moeten worden toegerekend, moet de rechtbank achtereenvolgens drie vragen beantwoorden:
- 1.
was er ten tijde van het begaan van de strafbare feiten sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte?
- 2.
is er een causaal verband tussen de stoornis en de strafbare feiten?
- 3.
welk oordeel moet – gelet op de eerste twee vragen en gelet op alle omstandigheden van de zaak – over de toerekening worden gegeven?
Om een oordeel te kunnen geven over de eerste twee vragen, wordt doorgaans de expertise van deskundigen op het gebied van geestelijk welzijn ingeroepen. Aan hen wordt voorts de vraag voorgelegd of de eventuele ziekelijke stoornis van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de ten laste gelegde feiten beïnvloedde en zo ja, in welke mate dit is geweest. De deskundigen geven doorgaans ook – zoals eveneens in onderhavige zaak is gebeurd – een advies aan de rechters over de toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte. Het uiteindelijke oordeel over de toerekenbaarheid betreft een juridisch oordeel, waarbij de rechter alle omstandigheden van de zaak moet betrekken.
Ter beoordeling van de strafbaarheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC-rapport) van 30 september 2022, opgesteld door M. van Berkel, psychiater, M. van der Burgh, GZ-psycholoog (in opleiding tot rapporteur), onder supervisie van T.W. van de Kant, klinisch psycholoog, en G.M. Scheurwater, forensisch milieuonderzoeker.
- de totstandkoming van het PBC-rapport
Ten behoeve van de totstandkoming van het PBC-rapport is verdachte negen weken in het Pieter Baan Centrum (PBC) opgenomen, terwijl een opname van zes weken gebruikelijk is. De verlenging heeft plaatsgevonden, omdat de onderzoekers dat noodzakelijk vonden om tot een zorgvuldig en volledig onderzoek te komen. Het onderzoek heeft geresulteerd in een uitgebreid rapport.
Het PBC-rapport bestaat onder meer uit een psychiatrisch rapport, een psychologisch rapport en een milieurapport. Het onderzoek heeft door een multidisciplinair team plaatsgevonden: een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider. Behalve deze onderzoekers maakten een procesbegeleidend gedragskundige en een jurist deel uit van het onderzoeksteam. Zij voerden zelf geen onderzoeksgesprekken met verdachte, maar vervulden wel een ondersteunende en toetsende rol bij de multidisciplinaire beoordeling van de beschikbare informatie door het onderzoeksteam.
Er zijn door de psychiater en de psycholoog meerdere gesprekken met verdachte gevoerd. De forensisch milieuonderzoeker heeft eveneens meerdere gesprekken met verdachte gevoerd, maar ook met personen die tot het sociaal netwerk van verdachte behoren. Een belangrijke pijler van het klinisch onderzoek betrof de observatie van verdachte op de afdeling. Het observeren en het rapporteren over het gedrag van verdachte vond plaats door een groepsleider. Tijdens het onderzoek kwamen de onderzoekers geregeld bijeen om te vergaderen over het onderzoek.
Daarnaast hebben de volgende onderzoeken plaatsgevonden door anderen dan de genoemde onderzoekers: een testpsychologisch onderzoek, een neuropsychologisch onderzoek en een lichamelijk onderzoek door een huisarts en een gedragsneuroloog. Tevens heeft een laboratoriumonderzoek plaatsgevonden en is een MRI-scan van de hersenen uitgevoerd. In het kader van de psychiatrische zorg werd verdachte voorts door een zogeheten zorgpsychiater bezocht. De informatie die uit genoemde onderzoeken is verkregen, is ook meegenomen door de PBC-deskundigen.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het PBC-rapport zorgvuldig en met de nodige deskundigheid tot stand is gekomen.
- geheugenverlies
Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat de pleegdatum één groot zwart gat betreft en dat hij zich niets van de ten laste gelegde feiten kan herinneren. Bij verdachte zijn van de periode vóór 17 september 2021 wel flarden van herinneringen teruggekomen.
Ter terechtzitting van 21 november 2022 hebben de gedragsdeskundigen benadrukt dat het al dan niet hebben van herinneringen geen betekenis heeft voor de psychose. Het advies om het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen, wordt – vanwege die ernstige pathologie – onverkort gehandhaafd.
Op grond van het vorenstaande in combinatie met de zorgvuldigheid en deskundigheid waarmee het PBC-rapport tot stand is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat het gestelde geheugenverlies van verdachte – wat daar ook van zij – geen afbreuk doet aan de conclusies en het advies van de deskundigen zoals verwoord in het PBC-rapport.
- voorgeschiedenis
In december 2018 heeft verdachte zijn werk in de steigerbouw neergelegd in verband met burn-out klachten. Tot die tijd heeft verdachte – ondanks een problematische jeugd – een redelijk normaal leven geleid: hij maakte deel uit van een vriendengroep, heeft twee Mbo-opleidingen afgerond en hield zich bezig met vechtkunsten, waar hij ook les in gaf. Verdachte gebruikte wel verdovende middelen. Naar eigen zeggen heeft verdachte eind 2019 voor het eerst LSD gebruikt.
Het kantelpunt was volgens de vrienden van verdachte in de zomer van 2020. Zij merkten dat verdachte zich anders ging gedragen. In eerste instantie vertoonde verdachte zweverig gedrag en was hij in zijn uitlatingen filosofisch en vaag. Later veranderde de toon en werden de uitlatingen van verdachte agressiever, wat in de zomer van 2021 voor de vrienden van verdachte aanleiding vormde om (meer) afstand van hem te nemen.
In de tussengelegen periode heeft verdachte een zelfmoordpoging ondernomen door zichzelf – tijdens de jaarwisseling van 2020/2021 – onder invloed van drugs en alcohol met een mes in zijn buik te steken.
In de periode van januari 2019 tot en met mei 2021 is verdachte in behandeling geweest van een psycholoog. De psycholoog heeft vóór de zelfmoordpoging geen psychotische ontregeling bij verdachte geconstateerd, maar heeft daarbij opgemerkt wel afhankelijk te zijn geweest van wat verdachte hem vertelde. De PBC-deskundigen hebben gerapporteerd dat verdachte na zijn zelfmoordpoging in toenemende mate achterdochtig werd en dat de realiteitstoetsing verstoord raakte. Er was sprake van betrekkingswanen, grootheidswanen en achtervolgingswanen.
Op 31 augustus 2021 heeft verdachte zich fors verzet bij een aanhouding en sloeg hij wartaal uit. In het arrestantencomplex had het er alle schijn van dat verdachte in een psychose verkeerde. Twee medewerkers van de crisisdienst van Mediant, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, hebben verdachte in het arrestantencomplex bezocht. Volgens deze medewerkers was verdachte te onberekenbaar en te gewelddadig om bij Mediant onder te brengen. Verdachte is vervolgens heengezonden. De forensisch arts heeft telefonisch aan de huisarts van verdachte doorgegeven dat verdachte zich hevig had verzet bij een aanhouding en in welke toestand verdachte toen verkeerde. Het is instanties vervolgens niet meer gelukt om contact met verdachte te krijgen.
- ziekelijke stoornis van de geestvermogens en causaal verband
In het PBC-rapport hebben de psychiater en de psycholoog vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis, die kan worden geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. De stoornis kan niet nader worden gespecificeerd, omdat de oorzaak van de psychotische ontregeling (nog) niet duidelijk is geworden. Kijkend naar de oorzaak van de psychotische toestand, is het goed mogelijk dat er bij verdachte sprake is van een psychotische kwetsbaarheid voortkomend uit een zwakke persoonlijkheidsstructuur. Daarnaast is het mogelijk dat bij verdachte sprake is van genetische kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van psychoses en/of is er mogelijk sprake van een schizofrene ontwikkeling. Een combinatie van deze factoren (een erfelijke kwetsbaarheid, een zwakke persoonlijkheidsstructuur en/of een schizofrene ontwikkeling) is eveneens een aannemelijk verklaringsmodel. Drugsgebruik heeft zeer waarschijnlijk ook een rol gespeeld bij het luxeren of onderhouden van de psychotische klachten.
Er was volgens de gedragsdeskundigen in ieder geval de laatste maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde (en mogelijk zelfs al eerder) sprake van een psychose, die ook nog tijdens het PBC-onderzoek aanwezig was. Deze psychotische stoornis was bovendien aanwezig tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten. Er was bij verdachte sprake van een ernstig psychotisch toestandsbeeld waarbij er sprake was van forse oordeels- en kritiekstoornissen, waardoor verdachte oorzaak en gevolg niet meer kon beredeneren en overzien. Daar komt bij dat verdachte tijdens de psychose ook bizarre wanen heeft die zijn denken (volledig) beïnvloeden. Op grond van de ernst van de symptomen, de vastgestelde psychopathologie en de beschrijving van het toestandsbeeld van verdachte door anderen vlak voor de ten laste gelegde feiten, hebben de gedragsdeskundigen kunnen vaststellen dat het denken en handelen van verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten volledig door de psychose werden beïnvloed.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare, nu hun bevindingen – mede in het licht van de toelichting die daarop ter terechtzitting van 21 november 2022 is gegeven – inzichtelijk en navolgbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank staat genoegzaam vast dat verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten aan een psychose leed, die een zodanig bepalende invloed heeft gehad op zijn denken en handelen dat het voor verdachte niet (meer) mogelijk was om weloverwogen afwegingen te maken. Dat betekent dat de rechtbank de eerste twee vragen, zoals hierboven uiteengezet, bevestigend beantwoordt: er was ten tijde van het begaan van de strafbare feiten sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waarvan voldoende aannemelijk is dat die een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het begaan van die strafbare feiten.
- toerekening
Met de beantwoording van de eerste twee vragen, komt de rechtbank bij de derde en tevens laatste vraag: welk oordeel moet – gelet op alle omstandigheden van de zaak – over de toerekening worden gegeven? Daarbij moet de rechtbank in het bijzonder antwoord geven op de vraag of er toch niet sprake is van (enige) verwijtbaarheid aan de kant van verdachte, wat in juridisch jargon wordt aangeduid als ‘culpa in causa’. In onderhavige zaak ziet de rechtbank zich meer concreet voor de vraag gesteld of verdachte zichzelf, door drugs te gebruiken, in een psychose heeft gebracht.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt over verdachte en drugs(gebruik) het volgende.
Verdachte heeft bij herhaling verklaard dat hij sinds zijn zelfmoordpoging geen drugs meer heeft gebruikt. In het dossier bevinden zich evenwel aanwijzingen die anders doen vermoeden. In 2021 heeft verdachte meerdere keren drugs besteld en naderhand heeft hij de websites, waar hij de drugs op bestelde, opnieuw bezocht. In het PBC-rapport staat bovendien beschreven dat verdachte na de zelfmoordpoging had overwogen om weer LSD te gebruiken en dat hij deze drugs ook had gekocht, maar dat hij zich had voorgenomen om niet meer alleen te gebruiken, zodat iemand op hem zou kunnen letten. Dat verdachte weer drugs is gaan gebruiken, wordt ook door getuige [getuige 1] verklaard, want verdachte zou tegen hem hebben gezegd weer LSD te hebben gebruikt. In de woning van verdachte zijn ook LSD-zegels aangetroffen. Daar komt bij dat getuige [getuige 2] begin september 2021 heeft gezien dat verdachte een zegel op zijn tong legde, waarna het gedrag van verdachte veranderde. Tot slot heeft verdachte in een chatgesprek met [getuige 1] van 16 september 2021 gezegd: “48u per dag… pfff wat een drug… kan ik niet meer handelen”, wat erop kan duiden dat verdachte al 48 uren onder invloed van drugs verkeerde.
Er zijn meerdere toxicologische onderzoeken geweest om te achterhalen of verdachte het ten laste gelegde onder invloed van drugs heeft gepleegd, zoals de aanwijzingen in het dossier doen vermoeden. Er zijn bloedonderzoeken en een urineonderzoek uitgevoerd, maar die hadden een negatief resultaat. Het haaronderzoek suggereert wel herhaaldelijke blootstelling aan LSD, waarbij echter niets wordt gezegd over de concentratie van de aangetroffen drugs en evenmin over de hoeveelheid. Het blijft daarom onduidelijk wanneer en hoeveel drugs verdachte heeft gebruikt, waardoor evenmin iets kan worden gezegd over hoe drugsgebruik van invloed is geweest bij het luxeren of onderhouden van de psychotische klachten.
In het PBC-rapport wordt – zoals hiervoor vermeld – geconcludeerd dat verdachtes denken en handelen ten tijde van de ten laste gelegde feiten volledig door de psychose werden beïnvloed. In de rapportage is in dat verband ook ingegaan op de rol die drugsgebruik mogelijk heeft gespeeld bij het ten laste gelegde handelen. In het onderzoek hebben de gedragsdeskundigen de resultaten van het haaronderzoek meegenomen, evenals dat er aanwijzingen zijn dat verdachte in de periode vóór het ten laste gelegde drugs heeft gebruikt. Desondanks komen de gedragsdeskundigen tot de conclusie dat er vanuit gedragskundig perspectief geen scenario voorstelbaar is waarbij verdachte – gezien zijn toestandsbeeld – de gevolgen van middelengebruik in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde nog goed heeft kunnen overzien. Gezien de duur en de ernst van de psychotische symptomen is het zeer onaannemelijk dat verdachte in deze periode hierover rationele afwegingen heeft kunnen maken. Het is onduidelijk gebleven wat de rol van drugs is geweest in de periode van de ten laste gelegde feiten, maar het is wel duidelijk geworden dat de psychotische ontregeling van verdachte al langer gaande was; in ieder geval enkele maanden voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten. De gedragsdeskundigen adviseren daarom het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank overweegt dat verdachte op grond van het dossier aantoonbaar psychotisch is ontregeld vanaf zijn aanhouding (voor een feit dat los staat van deze zaak) op 31 augustus 2021, maar dat het – gelet op wat de vrienden van verdachte over zijn gedrag hebben verklaard – aannemelijk is dat verdachte al vanaf juli 2021 en mogelijk zelfs al eerder in een psychose heeft verkeerd. Ter terechtzitting van 21 november 2022 hebben de gedragsdeskundigen daarover gezegd dat het vreemde gedrag van verdachte dat volgens vrienden werd veroorzaakt door drugsgebruik evengoed symptomen van de psychotische ontregeling kunnen zijn. In verband met de duur en de ernst van de psychotische symptomen is het volgens de PBC-deskundigen in ieder geval zeer onaannemelijk dat verdachte in deze periode rationele afwegingen over drugsgebruik heeft kunnen maken.
In het PBC-rapport zijn de gedragsdeskundigen bovendien tot de conclusie gekomen dat bij verdachte sprake is van een psychose die wel door drugsgebruik kan verergeren, maar die niet slechts door drugsgebruik wordt veroorzaakt. In dat geval hadden de psychotische klachten immers moeten opklaren na een abstinentieperiode. Dat is niet gebeurd.
Naar het oordeel van de rechtbank moet op grond van het vorenstaande worden vastgesteld dat er geen sprake is van ‘culpa in causa’. Het is voldoende aannemelijk geworden dat het verdachte in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten heeft ontbroken aan een rationele keuzevrijheid om drugs te nemen. Daar komt nog bij dat drugsgebruik niet als de (enige) oorzaak van de psychose kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte dus geen (beperkt) verwijt worden gemaakt voor het verkeren in een psychotische toestand, zoals voor ‘culpa in causa’ is vereist.
- conclusie
De rechtbank stelt – op grond van wat hierboven is overwogen – vast dat het bewezen verklaarde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte is niet strafbaar, zodat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Dat neemt niet weg dat het verdachtes gedrag is geweest waardoor abrupt en op gruwelijke wijze een einde is gekomen aan het leven van twee vrouwen en waardoor nabestaanden en slachtoffers in meer of mindere mate de rest van hun leven geconfronteerd zullen worden met de gevolgen van wat verdachte op 17 september 2021 heeft gedaan.
7. De op te leggen straf of maatregel
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door hem overgelegd schriftelijk requisitoir gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben overeenkomstig een door hen overgelegde pleitnota verzocht om de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Er is een aantal factoren waarmee de rechtbank bij het opleggen van een straf of maatregel rekening moet houden, te weten de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
In de onderhavige zaak acht de rechtbank in het bijzonder het volgende van belang.
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten
In de ochtend van 17 september 2021 hebben in en rondom een flat aan de M. Th. Steynstraat in Almelo gebeurtenissen plaatsgevonden, die afschuwelijk zijn voor iedereen die daarbij betrokken is geweest en waarvan het nauwelijks te bevatten is dat ze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De gebeurtenissen hebben niet alleen in Almelo, maar ook daarbuiten, een grote schok veroorzaakt.
Verdachte heeft zich met enorm veel geweld toegang verschaft tot de woning van zijn onderbuurvrouw, mevrouw [slachtoffer 1] . Daar waren op dat moment ook mevrouw [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 3] aanwezig. Mevrouw [slachtoffer 3] was bezig met het aanbrengen van een infuus bij mevrouw [slachtoffer 1] . Wat zich moet hebben afgespeeld in de woning nadat verdachte was binnengedrongen – het geweld, de angst – is gruwelijk en gaat elk voorstellingsvermogen te boven. Het moet voor de nabestaanden afschuwelijk zijn om te horen en stil te staan bij datgene waarmee hun naasten de laatste minuten van hun leven zijn geconfronteerd. In amper tien minuten tijd kwam aan het leven van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] op een vreselijke manier een einde. Daarmee is de nabestaanden onbeschrijflijk veel leed aangedaan. Zij moeten verder leven met het gemis van hun naasten. Ter terechtzitting hebben kinderen en andere familieleden van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] het spreekrecht uitgeoefend. Daaruit sprak enerzijds boosheid, anderzijds ook intens verdriet en gemis van twee vrouwen die voor velen zo belangrijk waren.
Ook voor mevrouw [slachtoffer 3] is na 17 september 2021 niets meer hetzelfde. Niet voor haar, niet voor haar gezin, niet voor haar familie en niet voor haar collega’s. Niets is meer normaal of vanzelfsprekend. Dat heeft zij op treffende wijze onder woorden gebracht door haar op schrift gestelde slachtofferverklaring ter terechtzitting voor te lezen. Zij kampt nog steeds met de psychische en lichamelijke gevolgen van wat haar die dag is overkomen. Zij moet leren leven met de forse beperkingen die zij opliep door haar val van het balkon, de onzekerheid over de vraag of zij haar werk als verpleegkundige ooit weer als voorheen kan uitoefenen en de pijnlijke herinneringen aan de dag en herbelevingen van de dag waarop alles anders werd. De dag waarop zij door over een balkonrand op de tweede verdieping van een flat te klimmen en haar hoofd koel te houden, ontkwam aan de gruwelijkheden die zich op dat moment in de woning afspeelden. De dag waarop zij door haar val vanaf de tweede verdieping ernstig letsel opliep en al liggende op de grond, met een kruisboog beschoten werd door verdachte. Dat zij niet dodelijk gewond is geraakt, is niet de verdienste van verdachte.
Wat de impact voor verbalisant [slachtoffer 4] is geweest, blijkt niet alleen uit het proces-verbaal dat hij heeft opgemaakt en waarin hij inzicht heeft gegeven in zijn gedachten op het moment zelf en daarna, maar is ook onder woorden gebracht in de toelichting op de vordering benadeelde partij. Daarin wordt onder andere tot uitdrukking gebracht dat omgang met agressie hoort bij het politievak en dat de politie over een zekere gehardheid moet beschikken, maar dat dit niet wegneemt dat de impact voor de betreffende verbalisant en zijn omgeving groot kan zijn als er sprake is geweest van een poging doodslag zoals in het onderhavige geval. Ook in het geval van verbalisant [slachtoffer 4] is het niet de verdienste van verdachte geweest dat hij niet geraakt is door de afgeschoten pijl uit de kruisboog.
Ook de ter plaatse gekomen [slachtoffer 5] die opgeleid is om in zeer ernstige situaties ‘een extra stap’ te zetten om aan onveilige situaties een einde te maken, beschrijft in een toelichting op de vordering benadeelde partij wat er in hem omging op het moment dat verdachte hem bedreigde door zijn kruisboog op hem te richten en de reële vrees bij hem ontstond dat verdachte daadwerkelijk op hem zou schieten. In de toelichting wordt eveneens beschreven dat de gebeurtenissen een enorme indruk hebben gemaakt op [slachtoffer 5] en welke gevolgen de gebeurtenissen en zijn rol daarin voor hem hebben gehad.
- de persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie (strafblad) van 17 oktober 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op wat over de persoon van verdachte is opgenomen in het hiervoor onder 6.3 genoemde PBC-rapport van 30 september 2022.
Wat betreft de bij verdachte vastgestelde stoornis en de wijze waarop deze van invloed is geweest op het plegen van de ten laste gelegde feiten wordt verwezen naar wat hierover onder hoofdstuk 6 is vermeld. Kort samengevat is bij verdachte sprake van een psychotische stoornis die kan worden geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis, welke stoornis aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde en invloed heeft gehad op de gedragskeuzes van verdachte in die zin dat verdachtes denken en handelen ten tijde van de feiten volledig door de psychose werden beïnvloed.
Het gaat om een ernstige stoornis waarvan de symptomen ondanks behandeling met medicatie tegen psychose nog in lichte mate aanwezig blijven. Er is bij verdachte voorts sprake van een beperkt ziekte-inzicht, waardoor hij bijvoorbeeld niet beseft dat medicatie tegen psychose een belangrijk onderdeel van de behandeling betreft en hij van mening is dat hij zonder medicatie zijn problemen de baas kan worden. Daarbij is de inschatting dat psychotische kwetsbaarheid – die is gerelateerd aan de zwakke persoonlijkheidsstructuur – maar moeizaam beïnvloed kan worden door middel van behandeling. Een langdurende psychotherapeutische behandeling is nodig om de persoonlijkheid van verdachte te verstevigen en de identiteitsvorming op gang te brengen. Daarnaast is het van belang om het beloop van de psychotische klachten te monitoren, omdat bij blijvende psychotische symptomen en het eventueel ontwikkelen van bijkomende negatieve symptomen mogelijk sprake is van schizofrenie.
Er zijn voorts enkele historische risicofactoren aanwezig: een traumatische jeugd, problemen in intieme relaties, middelengebruik, problemen met werk en de items die rechtstreeks verband houden met de vastgestelde stoornis. Daarentegen heeft verdachte geen voorgeschiedenis van gewelddadig gedrag en is er bij hem geen sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis of psychopathie. Ten aanzien van de klinische items is vastgesteld dat verdachte op een aantal risicofactoren scoort, waarbij het voornamelijk gaat om de items die betrekking hebben op de huidige psychotische stoornis. Er is wel enig blijk van ziekte-inzicht bij verdachte en hij staat open voor behandeling. De gewelddadige denkbeelden of intenties lijken voort te komen uit de psychotische stoornis en worden daarom niet als losstaande risicofactor beschouwd. Er worden ook enkele risicofactoren gezien wat betreft de toekomst en behandeling: mocht verdachte zonder behandeling vrijkomen dan kan hij makkelijk in stressvolle omstandigheden terechtkomen, het is de vraag of verdachte met alle voorgestelde behandelinterventies zal instemmen (zoals eventueel langdurig gebruik van medicatie) en verdachte heeft thans geen inkomen of werk, terwijl het twijfelachtig is of verdachte goed in staat is om dit weer op een adequate manier voor zichzelf te organiseren. Juist deze stressfactoren zijn bij verdachte risicovol voor het ontwikkelen van een nieuwe psychotische episode. Beschermende factoren zijn dat verdachte een gemiddelde intelligentie heeft, evenals empathische vermogen en een hoge mate van zelfcontrole. Daar komt bij dat verdachte enige motivatie heeft voor de behandeling en dat er sprake is van vrijetijdsbesteding (sporten) en een redelijk sociaal netwerk.
Samengevat komt het er volgens de gedragsdeskundigen op neer dat als verdachte zonder behandeling vrijkomt, het recidiverisico op korte termijn wordt ingeschat als laag tot matig en op langere termijn als matig tot hoog. Het risico is groot dat verdachte weer langdurig onder stress komt te staan, waardoor hij opnieuw psychotisch kan ontregelen en agressief naar zichzelf of anderen kan worden. Hierbij is het van groot belang dat verdachte abstinent blijft van middelen, omdat middelen ook een nieuwe psychotische stoornis kunnen veroorzaken of reeds bestaande klachten kunnen verergeren.
Ten aanzien van de behandeling is het belangrijk dat de psychotische symptomen adequaat worden behandeld, waarbij de inschatting is dat hiervoor een lange behandeling met medicatie noodzakelijk zal zijn en verdachte – zoals gezegd – abstinent dient te blijven van middelen. Het is ook van belang dat het ziekte-inzicht van verdachte wordt vergroot door middel van psycho-educatie, waarbij aandacht moet zijn voor de risico’s van gebruik van verslavende middelen. Daarnaast is het van belang dat verdachte een (langdurige) psychotherapeutische behandeling ondergaat om zijn identiteitsvorming te verbeteren en om op die manier zijn persoonlijkheidsstructuur te verstevigen. Als in de toekomst de diagnose schizofrenie wordt gesteld, dan zal deze diagnose de focus van de behandeling (moeten) beïnvloeden. Tot slot wordt ingeschat dat vanwege de ernst van de problematiek een lange resocialisatie nodig is. Daarbij staat centraal: abstinentie, stabiliteit en het voorkomen van psychotische ontregeling en daarmee mogelijk gewelddadig gedrag naar anderen of zichzelf.
De gedragsdeskundigen adviseren – vanwege de ernst van de ten laste gelegde feiten, de ernst van de stoornis, de beschreven kans op herhaling en de benodigde intensiteit van de behandeling – aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Ter terechtzitting van 21 november 2022 hebben de gedragsdeskundigen een toelichting op het PBC-rapport gegeven en zijn zij bij de daarin neergelegde conclusies en het advies gebleven.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 15 november 2022, opgesteld door B.A. Otten, reclasseringswerker.
In het reclasseringsrapport is aangesloten bij wat in het PBC-rapport is beschreven. Een traject in een gedwongen kader met een langdurige behandeling is ook naar het inzicht van de reclassering geïndiceerd vanwege de complexe aard en de ernst van de stoornis, de door het PBC beschreven kans op recidive, de onzekerheid of verdachte zal instemmen met door het PBC voorgestelde behandelinterventies, het beperkte zieke-inzicht van verdachte (ook ten aanzien van medicatie) en de benodigde intensiteit van de behandeling. De reclassering heeft voorts als complicerende factor genoemd dat verdachte stelt geen herinneringen te hebben aan het ten laste gelegde, waardoor de samenwerking in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden extra wordt bemoeilijkt. De reclassering ziet daarom geen aanknopingspunten voor de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
- het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat geen enkele straf of maatregel – hoe hoog of hoe lang ook – kan terugdraaien wat er is gebeurd, het verdriet ongedaan kan maken, de pijn kan wegnemen en herinneringen kan uitwissen. De rechtbank realiseert zich dat door zaken als deze, in de samenleving – en meer specifiek bij slachtoffers en nabestaanden – gevoelens kunnen ontstaan die tot de reactie leiden dat de verdachte in kwestie zo lang mogelijk uit de samenleving moet worden geweerd door de oplegging van een langdurige gevangenisstraf.
Maar als wordt geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging – zoals in deze zaak het geval is – dan staat deze omstandigheid in de weg aan het opleggen van een straf. Het opleggen van een maatregel die ertoe kan leiden dat iemand langdurig uit de samenleving wordt gehaald, behoort wel tot de mogelijkheden.
De rechtbank sluit aan bij de aanbeveling van de gedragsdeskundigen en de visie van de reclassering over de noodzaak van een stevig kader om adequate behandeling van verdachte mogelijk te maken en het recidiverisico terug te dringen. Er is sprake van een complexe en ernstige stoornis, die nog niet lijkt te zijn uitgekristalliseerd. Verdachte lijdt mogelijk (ook) aan schizofrenie, maar het is te vroeg om deze stoornis vast te kunnen stellen. Daarnaast heeft verdachte amper ziekte-inzicht en kan het innemen van medicatie – een belangrijk onderdeel van de behandeling – op weerstand van verdachte rekenen vanwege zijn houding, die zich kenmerkt door zelf problemen te willen oplossen. Naar het oordeel van de rechtbank kan behandeling, en daarmee het terugdringen van het recidiverisico, daarom niet anders plaatsvinden dan binnen het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank stelt vast dat alle bewezen verklaarde feiten misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, Sr, waarvoor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege mogelijk is. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
Omdat de maatregel wordt opgelegd voor misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
7.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst genoemde goederen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst genoemde goederen onder de nummers 1 t/m 27, 32 en 34 t/m 48 vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met behulp van deze voorwerpen de feiten zijn begaan of voorbereid, dan wel die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst genoemde goederen onder de nummers 28 t/m 31 en 33, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Daartoe overweegt de rechtbank dat het geen voorwerpen zijn met behulp waarvan de feiten zijn begaan of voorbereid.
8. De schade van benadeelden
8.1
De vordering van de benadeelde partijen
8.1.1
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 1] (feit 1)
[benadeelde 1] – de zoon van slachtoffer [slachtoffer 1] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 23.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit kosten van een grafmonument met toebehoren van € 5.900,00. De gevorderde immateriële schade bestaat uit de vergoeding van affectieschade van € 17.500,00.
8.1.2
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 2] (feit 1)
[benadeelde 2] – de zoon van slachtoffer [slachtoffer 1] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft immateriële schade, namelijk affectieschade.
8.1.3
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 3] (feit 1)
[benadeelde 3] – de zus van slachtoffer [slachtoffer 1] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 144,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft materiële schade en heeft betrekking op rouwboeketten.
8.1.4
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 4] (feit 2)
[benadeelde 4] – de vader van slachtoffer [slachtoffer 2] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 19.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit kosten in verband met de huur van een begraafplaats van € 1.500,00. De gevorderde immateriële schade bestaat uit de vergoeding van affectieschade van € 17.500,00.
8.1.5
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 5] (feit 2)
[benadeelde 5] – de zus van slachtoffer [slachtoffer 2] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 10.730,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft materiële schade en heeft betrekking op een grafmonument en andere aankopen ten behoeve van de uitvaart.
8.1.6
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 6] (feit 2)
[benadeelde 6] – de broer van slachtoffer [slachtoffer 2] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.176,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft materiële schade en heeft betrekking op aankopen ten behoeve van de uitvaart en kosten in verband met de herdenkingsdienst op 3 september 2022.
8.1.7
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 7] (feit 2)
[benadeelde 7] – de zwager van slachtoffer [slachtoffer 2] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 21,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft materiële schade en heeft betrekking op aankopen ten behoeve van de uitvaart.
8.1.8
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 8] (feit 2)
[benadeelde 8] – de zwager van slachtoffer [slachtoffer 2] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 371,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft materiële schade en heeft betrekking op aankopen ten behoeve van de uitvaart.
8.1.9
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 9] (feit 2)
[benadeelde 9] – de dochter van slachtoffer [slachtoffer 2] – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 17.941,39, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade van € 441,39 bestaat uit kosten van bloemen ten behoeve van de uitvaart en kosten van de huur van een kluis voor het bewaren van eigendommen van mevrouw [slachtoffer 2] . De gevorderde immateriële schade bestaat uit de vergoeding van affectieschade van € 17.500,00.
8.1.10
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 10] (feit 2)
[benadeelde 10] – de (minderjarige) zoon van slachtoffer [slachtoffer 2] – heeft zich, vertegenwoordigd door zijn vader [naam 1] , als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 26.300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade van € 6.300,00 heeft betrekking op gederfd levensonderhoud. De gevorderde immateriële schade bestaat uit de vergoeding van affectieschade van € 20.000,00.
8.1.11
De vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer 3] (feit 3)
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 35.314,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade van € 7.814,37 bestaat uit de volgende posten:
- kleding € 269,95
- eigen risico 2021 € 385,00
- eigen risico 2022 € 385,00
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 124,00
- fysiotherapie € 660,00
- gewichten t.b.v. oefeningen € 5,99
- tandarts € 193,52
- massagecentrum € 358,00
- medicatie € 9,80
- bril € 280,00
- opvragen medische informatie € 104,13
- reiskosten € 263,88
- verlies arbeidsvermogen € 4.774,60.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw namens de benadeelde partij gevorderd de post ‘verlies arbeidsvermogen’ toe te wijzen wat betreft de periode september tot en met december 2022, te weten tot een bedrag van € 1.909,84, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast wordt een bedrag van € 27.500,00 aan immateriële schade gevorderd, bestaande uit de volgende posten:
- fysiek letsel € 10.000,00
- aantasting in de persoon € 7.500,00
- shockschade € 10.000,00.
8.1.12
De vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer 4] (feit 4)
[slachtoffer 4] (politieagent) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door de gemachtigde P.M. Vrielink. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft immateriële schade.
8.1.13
De vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer 5] (feit 5)
[slachtoffer 5] (politieagent, werkzaam bij de Dienst Speciale Interventies van de Landelijke Eenheid) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ingediend door de gemachtigde M.H.G. van den Hoven. Naderhand is ook P.M. Vrielink gemachtigd. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag betreft immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bovengenoemde vorderingen van de benadeelde partijen in het geheel kunnen worden toegewezen, met uitzondering van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] . De officier van justitie heeft zich ten aanzien van deze vordering op het standpunt gesteld dat een bedrag van in totaal € 32.449,61 voor toewijzing vatbaar is en dat de benadeelde partij voor het overige (dat betreft de post ‘verlies arbeidsvermogen’ voor zover die betrekking heeft op de periode na december 2022) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de bovengenoemde vorderingen gevorderd de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] primair verzocht om de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze anoniem is ingediend. Zij hebben subsidiair verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 250,00, omdat volgens hen alleen de ten laste gelegde bedreiging bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft ook ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] verzocht die te matigen tot € 250,00, omdat volgens de verdediging alleen de ten laste gelegde bedreiging bewezen kan worden verklaard.
De raadslieden hebben over de vorderingen van de overige benadeelde partijen geen opmerkingen gemaakt.
8.4
Juridisch kader
De rechtbank overweegt dat een groot deel van de hierboven genoemde vorderingen door de nabestaanden van mevrouw [slachtoffer 1] (feit 1) en mevrouw [slachtoffer 2] (feit 2) is ingediend. Deze slachtoffers zijn als gevolg van de strafbare feiten overleden. Op grond van het bepaalde in artikel 51f, tweede lid, Sv kunnen de personen genoemd in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als benadeelde partij in het strafproces onder meer aanspraak maken op gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
- gederfd levensonderhoud
Op grond van artikel 6:108, eerste lid, BW is degene die aansprakelijk is voor iemands overlijden tegenover de nabestaanden gehouden tot het vergoeden van de schade die zij lijden vanwege het mislopen van levensonderhoud. Dit recht op schadevergoeding kent enkele beperkingen. Allereerst is de kring van gerechtigden beperkt tot degenen in wier levensonderhoud door de overledene werd voorzien. Vervolgens is de omvang van de schade afhankelijk van de behoeftigheid van de nabestaanden en van het antwoord op de vraag in hoeverre dit levensonderhoud zou zijn verschaft.
- kosten van lijkbezorging
Op grond van het bepaalde in artikel 6:108, tweede lid, BW kan degene die kosten van lijkbezorging van het slachtoffer heeft gedragen, deze kosten vorderen. De term lijkbezorging is een verzamelterm en omvat meer dan enkel begrafeniskosten. De kosten moeten echter – gelet op de omstandigheden waaronder de overledene leefde – in redelijkheid worden gemaakt.
- affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, BW. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding uit de aard daarvan een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden is beperkt. Op welk bedrag zij aanspraak kunnen maken, is geregeld in het Besluit vergoeding affectieschade.
8.5
Het oordeel van de rechtbank
8.5.1
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 1] (feit 1)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
- materiële schade
De opgevoerde materiële schadepost heeft betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW en is niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost bovendien voldoende onderbouwd en aannemelijk is.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 5.900,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
- immateriële schade
De rechtbank overweegt dat [benadeelde 1] – zoon van slachtoffer [slachtoffer 1] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor de uitwonende meerderjarige zoon van het slachtoffer.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
- conclusie
Op grond van wat hiervoor is uiteengezet, komt de rechtbank tot gehele toewijzing van de vordering van [benadeelde 1] tot een bedrag van in totaal € 23.400,00.
8.5.2
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 2] (feit 1)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De rechtbank overweegt dat [benadeelde 2] – zoon van slachtoffer [slachtoffer 1] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor de uitwonende meerderjarige zoon van het slachtoffer.
De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5.3
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 3] (feit 1)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadepost heeft betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW en is niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost bovendien voldoende onderbouwd en aannemelijk is.
De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van € 144,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.5.4
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 4] (feit 2)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
- materiële schade
De opgevoerde materiële schadepost heeft betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW en is niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost bovendien voldoende onderbouwd en aannemelijk is.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
- immateriële schade
De rechtbank overweegt dat [benadeelde 4] – vader van slachtoffer [slachtoffer 2] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor de vader van het slachtoffer.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
- conclusie
Op grond van wat hiervoor is uiteengezet, komt de rechtbank tot gehele toewijzing van de vordering van [benadeelde 4] tot een bedrag van in totaal € 19.000,00.
8.5.5
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 5] (feit 2)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten hebben betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW en zijn niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze schadeposten bovendien voldoende onderbouwd en aannemelijk zijn.
De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van € 10.730,85, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.5.6
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 6] (feit 2)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten hebben betrekking op kosten van de lijkbezorging in de zin van 6:108, tweede lid, BW en zijn niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de levensmiddelen die zijn gekocht op 18 september 2021 voor een bedrag van € 96,94 in rechtstreeks verband staan met de uitvaart van mevrouw [slachtoffer 2] en aldus toewijsbaar zijn op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat niet voor de overige kosten van in totaal € 1.080,00. Deze kosten hebben geen betrekking op de uitvaart, maar op de herdenkingsdienst die is gehouden op 3 september 2022. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen, omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.
- conclusie
De rechtbank zal het gevorderde aldus gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 96,94, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De vordering zal tot een bedrag van € 1.080,00 worden afgewezen.
8.5.7
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 7] (feit 2)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadepost heeft betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW en is niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost bovendien voldoende onderbouwd en aannemelijk is.
De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van € 21,63, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.5.8
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 8] (feit 2)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten hebben betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW en zijn niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze schadeposten bovendien voldoende onderbouwd en aannemelijk zijn.
De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van € 371,14, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ten aanzien van de wettelijke rente overweegt de rechtbank dat uit de bonnen/facturen, waarmee de benadeelde partij de vordering heeft onderbouwd, volgt dat de schade is ontstaan tussen 18 september 2021 en 1 november 2021. De rechtbank zal de ingangsdatum van de rente daarom – vanuit praktisch oogpunt – bepalen op 10 oktober 2021.
8.5.9
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 9] (feit 2)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
- materiële schade
De opgevoerde materiële schadeposten hebben betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW en zijn niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de bloemen die op 22 september 2021 zijn gekocht voor een bedrag van € 250,00 in rechtstreeks verband staan met de uitvaart mevrouw [slachtoffer 2] en aldus toewijsbaar zijn op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW. Dat geldt niet voor de kosten van € 191,39 voor het huren van een kluis voor het bewaren van persoonlijke eigendommen van mevrouw [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank staan deze kosten niet in rechtstreeks verband met de uitvaart van mevrouw [slachtoffer 2] . Dit deel van de vordering zal worden afgewezen, omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.
De rechtbank zal het gevorderde daarom gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De vordering zal tot een bedrag van € 191,39 worden afgewezen.
- immateriële schade
De rechtbank overweegt dat [benadeelde 9] – dochter van slachtoffer [slachtoffer 2] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor de uitwonende meerderjarige dochter van het slachtoffer.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
- conclusie
Op grond van wat hiervoor is uiteengezet, komt de rechtbank tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [benadeelde 9] tot een bedrag van in totaal € 17.750,00. De vordering zal tot een bedrag van € 191,39 worden afgewezen.
8.5.10
De vordering van de benadeelde partij: [benadeelde 10] (feit 2)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
- materiële schade
De opgevoerde materiële schadepost heeft betrekking op gederfd levensonderhoud in de zin van artikel 6:108, eerste lid, BW. Er is een bedrag van € 100,00 per maand gevorderd, gedurende 63 maanden, tot het moment waarop [benadeelde 10] de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt. Uit de toelichting op de vordering volgt dat het bedrag van € 100,00 per maand een geschat bedrag betreft, omdat de familie niet over voldoende administratie van mevrouw [slachtoffer 2] beschikt om een rekenkundig bureau in te schakelen. Op 25 november 2022 heeft mr. Van Egmond een ouderschapsplan van 13 april 2021 overgelegd, dat is ondertekend door mevrouw [slachtoffer 2] en [naam 1] . Hieruit kan volgens mr. Van Egmond worden afgeleid dat mevrouw [slachtoffer 2] 97,16% van de kosten van [benadeelde 10] kon dragen. Het bedrag van € 100,00 per maand zou daarom redelijk zijn en schattenderwijs door de rechtbank kunnen worden toegewezen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de omvang van de schadevergoeding door het derven levensonderhoud dat dit afhankelijk is van zowel de (hypothetische) draagkracht van mevrouw [slachtoffer 2] zoals deze zich naar alle waarschijnlijkheid verder zou hebben ontwikkeld, als de (feitelijke) behoefte van [benadeelde 10] zoals deze zich na het overlijden van mevrouw [slachtoffer 2] – onder invloed van alle omstandigheden, inclusief alle hem toekomende baten – verder gaat ontwikkelen.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen uit de toelichting op de vordering en het ter onderbouwing daarvan overgelegde ouderschapsplan geen eenduidige conclusies worden getrokken met betrekking tot de draagkracht van mevrouw [slachtoffer 2] en de behoefte van [benadeelde 10] . Daarom zal de rechtbank geen gebruik maken van de in artikel 6:97 BW neergelegde schattingsbevoegdheid. De rechter die schat, moet zijn beslissing immers zodanig motiveren dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing voor partijen en derden controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Aan deze verplichting kan de rechtbank niet voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dit onderdeel van de vordering die namens [benadeelde 10] is ingediend, die nadere bewijslevering vereist, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering – te weten een bedrag van € 6.300,00 – niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
- immateriële schade
De rechtbank overweegt dat [benadeelde 10] – zoon van slachtoffer [slachtoffer 2] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor de thuiswonende minderjarige zoon van het slachtoffer.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding op een ten behoeve van [benadeelde 10] te openen bankrekening met een zogenoemde BEM-clausule wordt gestort. Een dergelijke clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen in dat geval – tot de minderjarige de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt – alleen met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken. De rechtbank zal voorts bepalen dat de raadsvrouw van de benadeelde partij binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het Openbaar Ministerie op de hoogte dient te brengen van de bij de voor de benadeelde partij geopende bankrekening behorende gegevens.
- conclusie
Op grond van wat hiervoor is uiteengezet, komt de rechtbank tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [benadeelde 10] tot een bedrag van in totaal € 20.000,00. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering, te weten voor een bedrag van € 6.300,00.
8.5.11
De vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer 3] (feit 3)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
- materiële schade
De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze schadeposten bovendien voldoende onderbouwd en aannemelijk zijn. Het gevorderde zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de post ‘verlies arbeidsvermogen’ – gelet op wat de benadeelde partij ter terechtzitting van 29 november 2022 naar voren heeft gebracht – zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.909,84. De benadeelde partij zal in het overige deel van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard, te weten voor een bedrag van € 2.864,76. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de opgevoerde reiskosten overweegt de rechtbank dat deze kosten deels – namelijk tot een bedrag van € [adres 2] ,76 – betrekking hebben op het bijwonen van de zittingen bij de rechtbank. Dit betreft geen rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade. Deze kosten zijn in dit geval ook niet aan te merken als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, omdat de benadeelde partij niet in persoon, maar met een advocaat procedeert. In dit verband wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 239 Rv en naar jurisprudentie van de Hoge Raad4.. De gevorderde reiskosten zullen, omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt, tot een bedrag van € [adres 2] ,76 worden afgewezen.
De rechtbank zal het gevorderde aldus gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 4.895,85, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Uit de stukken waarmee de benadeelde partij de vordering heeft onderbouwd, volgt dat de schade (grofweg) in de periode van september 2021 tot en met december 2022 is ontstaan. De rechtbank zal de ingangsdatum van de rente daarom – vanuit praktisch oogpunt – bepalen op 1 mei 2022.
- immateriële schade: fysiek letsel en aantasting in de persoon
De rechtbank stelt voorop dat voor vergoeding van immateriële schade altijd een wettelijke grondslag is vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 BW.
Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of genoemde naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast”.
Er is in ieder geval sprake van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die hier een beroep op doet, zal voldoende concrete gegevens dienen aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept, de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Het is voor het aannemen van een persoonsaantasting niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat is slechts anders, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is bij de enkele schending van een fundamenteel recht niet reeds sprake van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW.5.
De rechtbank overweegt het volgende.
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd, omdat zij lichamelijk letsel heeft opgelopen en vanwege de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Het gaat om bedragen van respectievelijk € 10.000,00 en € 7.500,00. Deze posten zijn niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat zij ernstig lichamelijk letsel – waaronder meerdere botbreuken – heeft opgelopen, als gevolg waarvan zij meerdere operaties moest ondergaan en waarvan zij tot op de dag van vandaag de nadelige gevolgen ondervindt.
Ten aanzien van de post ‘aantasting in de persoon’ is de rechtbank van oordeel dat – hoewel in dit geval het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld (waarover hierna meer in het kader van de gevorderde shockschade) – de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij, in een poging om aan het geweld in de woning aan de [adres 2] te ontkomen, over de rand van het balkon van die woning is geklommen en vanaf de tweede verdieping naar beneden is gevallen. Ondertussen hoorde zij het gegil, de doodskreten, van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] , die door verdachte met messteken om het leven werden gebracht. Toen de benadeelde partij gewond op de grond lag, kregen de afschuwelijke gebeurtenissen nog een minstens zo heftig vervolg. Verdachte heeft een kruisboog op haar gericht en ook daadwerkelijk een pijl in haar richting afgeschoten. Deze pijl is vlak naast de plek waar de benadeelde partij op dat moment lag terechtgekomen, wat opnieuw aanleiding voor haar was om te vluchten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat sprake is van door mevrouw [slachtoffer 3] geleden immateriële schade in de vorm van lichamelijk letsel en aantasting in de persoon, welke schade rechtstreeks het gevolg is van het bewezen verklaarde feit en tevens voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht – gelet op de aard en de ernst van het onder 3 bewezen verklaarde feit, de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechters in soortgelijke gevallen plegen toe te kennen – een bedrag van in totaal € 17.500,00 billijk. De rechtbank merkt daarbij op dat geen enkele andere zaak zich één op één laat vergelijken met deze zaak. Er is dan ook aansluiting gezocht bij zaken die zich wat betreft het toegepaste geweld en de gevolgen daarvan in meer of mindere mate laten vergelijken met deze zaak. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 17.500,00 toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
- immateriële schade: shockschade
De rechtbank stelt voorop dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt ook – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die dood en de gevolgen daarvan, plaatsvinden – onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht. Uit die emotionele shock moet geestelijk letsel zijn voortgevloeid. Een vereiste is dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Dit kan op basis van een waarneming van een psychiater dat sprake is van geestelijk letsel (in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld), maar ook op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, zoals een psycholoog of een huisarts.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van mevrouw [slachtoffer 3] zonder meer voldaan aan het zogenaamde ‘confrontatievereiste’, om voor toekenning van shockschade in aanmerking te komen. Als verpleegkundige kwam mevrouw [slachtoffer 3] al een paar jaar regelmatig bij mevrouw [slachtoffer 1] thuis. Mevrouw [slachtoffer 2] was daar ook steeds bij aanwezig. Zo ook op 17 september 2021, toen verdachte met grof geweld de woning van mevrouw [slachtoffer 1] binnendrong. Terwijl mevrouw [slachtoffer 3] , bellend met een medewerker van de meldkamer, zichzelf in veiligheid probeerde te brengen door over het balkon te klimmen, hoorde zij het gegil, de doodskreten, van mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] die met messteken door verdachte om het leven werden gebracht.
De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze confrontatie een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht bij mevrouw [slachtoffer 3] en ook niet dat daaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Volgens het hiervoor aangehaalde recente arrest van de Hoge Raad, is het een vereiste dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. In het geval van mevrouw [slachtoffer 3] is geen aandoening gediagnosticeerd door een psychiater, psycholoog of huisarts, althans daarvan is de rechtbank niet gebleken.
Door en namens mevrouw [slachtoffer 3] is echter aangevoerd dat zij klachten heeft die passen bij een posttraumatische stressstoornis (PTSS): “een herbeleving van de ernstigste soort” toen zij voor het eerst weer een infuus prikte. Daarnaast is aangevoerd dat sprake is van vermoeidheidsproblematiek, concentratieproblemen, vergeetachtigheid, een patroon van over- en onderbelasting als gevolg van moeite met de activiteitendosering, moeite in de omgang met prikkels, het ervaren van beperkingen in haar energie en in haar persoonlijk en sociaal functioneren.
Op grond van het vorenstaande en vanwege de aard en de ernst van de normschending die hier aan de orde is (de rechtbank verwijst naar wat zij daarover ten aanzien van de post ‘aantasting in de persoon’ heeft overwogen), komt de rechtbank tot het oordeel dat – ook zonder een diagnose van een ter zake deskundige – kan worden aangenomen dat in het geval van mevrouw [slachtoffer 3] sprake is van geestelijk letsel. De rechtbank zal de gevorderde shockschade van € 10.000,00 dan ook toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
- conclusie
Op grond van wat hiervoor is uiteengezet, komt de rechtbank tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 32.395,85 en tot afwijzing van de vordering tot een bedrag van € [adres 2] ,76. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in een deel van de vordering, te weten voor een bedrag van € 2.864,76.
8.5.12
De vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer 4] (feit 4)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 4 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De hoogte van de opgevoerde immateriële schadepost is betwist, maar is – naar het oordeel van de rechtbank – voldoende onderbouwd en aannemelijk.
Onder 8.5.11 heeft de rechtbank het toetsingskader voor immateriële schade uiteengezet. Aan de hand daarvan overweegt de rechtbank dat het bestaan van geestelijk letsel ook ten aanzien van [slachtoffer 4] niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending echter met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daartoe overweegt de rechtbank dat die normschending er in dit geval uit bestaat dat verdachte een kruisboog op de benadeelde partij heeft gericht en ook daadwerkelijk een pijl in zijn richting heeft afgeschoten, die de benadeelde partij dodelijk had kunnen treffen.
De rechtbank acht – gelet op de aard en de ernst van het onder 4 bewezen verklaarde feit, de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechters in soortgelijke gevallen (waarbij de rechtbank verwijst naar wat zij daarover onder 8.5.11 heeft opgemerkt) plegen toe te kennen – een bedrag van € 3.000,00 billijk.
De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5.13
De vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer 5] (feit 5)
De rechtbank overweegt dat de verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering anoniem is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is van een anonieme vordering geen sprake. De benadeelde partij is werkzaam bij de Dienst Speciale Interventies van de Landelijke Eenheid. Dit brengt met zich dat de benadeelde partij de vordering niet onder zijn eigen naam kan indienen en dit aldus onder zijn registratienummer [slachtoffer 5] heeft gedaan. De benadeelde partij heeft het voegingsformulier ondertekend en zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. De benadeelde partij kan aldus – naar het oordeel van de rechtbank – worden ontvangen in zijn vordering.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De hoogte van de opgevoerde immateriële schadepost is betwist, maar is – naar het oordeel van de rechtbank – voldoende onderbouwd en aannemelijk.
Onder 8.5.11 heeft de rechtbank het toetsingskader voor immateriële schade uiteengezet. Aan de hand daarvan overweegt de rechtbank dat het bestaan van geestelijk letsel ook ten aanzien van [slachtoffer 5] niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending echter met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daartoe overweegt de rechtbank dat die normschending er in dit geval uit bestaat dat verdachte een kruisboog op de benadeelde partij heeft gericht en gericht heeft gehouden. De benadeelde partij verkeerde daardoor in angst dat ook hij beschoten zou worden. Immers was daarvoor reeds een pijl afgeschoten in de richting van mevrouw [slachtoffer 3] en verbalisant [slachtoffer 4] .
De rechtbank acht – gelet op de aard en de ernst van het onder 5 bewezen verklaarde feit, de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechters in soortgelijke gevallen (waarbij de rechtbank verwijst naar wat zij daarover onder 8.5.11 heeft opgemerkt) plegen toe te kennen – een bedrag van € 2.500,00 billijk.
De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.6
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal als extra waarborg voor betaling ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte – wat betreft de toegewezen bedragen – steeds de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, zoals door de benadeelde partijen is verzocht en door de officier van justitie is gevorderd. Dit omdat verdachte tegenover de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de feiten in het geheel niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan verdachte zal worden opgelegd, zal de rechtbank de duur van de gijzeling, die ingevolge artikel 6:4:20 Sv kan worden toegepast, steeds op ten hoogste één dag bepalen.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, het onder 2 subsidiair, het onder 3 primair, het onder 4 primair en het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair: telkens het misdrijf: doodslag;
feit 3 primair en feit 4 primair: telkens het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 5: het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoedingen
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 23.400,00 (bestaande uit € 5.900,00 aan materiële schade en € 17.500,00 aan affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1): van een bedrag van € 23.400,00 (de materiële schade van € 5.900,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2022 en de affectieschade van € 17.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 23.400,00, de materiële schade van € 5.900,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2022 en de immateriële schade van € 17.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 17.500,00 (bestaande uit affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 1): van een bedrag van € 17.500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 144,00 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 1): van een bedrag van € 144,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 144,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] toe tot een bedrag van € 19.000,00 (bestaande uit € 1.500,00 aan materiële schade en € 17.500,00 aan affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 2): van een bedrag van € 19.000,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 19.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] toe tot een bedrag van € 10.730,85 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] (feit 2): van een bedrag van € 10.730,85 (te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 10,98 vanaf 22 september 2021; over een bedrag van € 38,94 vanaf 24 september 2021; over een bedrag van € 17,35 vanaf 28 september 2021; over een bedrag van € 31,95 vanaf 23 oktober 2021; over een bedrag van € 17,35 vanaf 25 september 2021 en over een bedrag van € 10.621,00 vanaf 20 oktober 2022);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 10.730,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 10,98 vanaf 22 september 2021; over een bedrag van € 38,94 vanaf 24 september 2021; over een bedrag van € 17,35 vanaf 28 september 2021; over een bedrag van € 31,95 vanaf 23 oktober 2021; over een bedrag van € 17,35 vanaf 25 september 2021 en over een bedrag van € 10.621,00 vanaf 20 oktober 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] toe tot een bedrag van € 96,94 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 6] (feit 2): van een bedrag van € 96,94 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 96,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 1.080,00;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] toe tot een bedrag van € 21,63 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 7] (feit 2): van een bedrag van € 21,63 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 21,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] toe tot een bedrag van € 371,14 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 8] (feit 2): van een bedrag van € 371,14 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 371,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9] toe tot een bedrag van € 17.750,00 (bestaande uit € 250,00 aan materiële schade en € 17.500,00 aan affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 9] (feit 2): van een bedrag van € 17.750,00 (de materiële schade van € 250,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 en de affectieschade van € 17.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 17.750,00, de materiële schade van € 250,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 en de affectieschade van € 17.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 191,39;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10] toe tot een bedrag van € 20.000,00 (bestaande uit affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 10] (feit 2): van een bedrag van € 20.000,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 10] te openen rekening met een BEM-clausule. De raadsvrouw van de benadeelde partij stelt hiertoe binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het Openbaar Ministerie op de hoogte van de bij de voor de benadeelde partij geopende bankrekening behorende gegevens;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 10] voor een deel van € 6.300,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 32.395,85 (bestaande uit € 4.895,85 aan materiële schade en € 27.500,00 aan immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3): van een bedrag van € 32.395,85 (de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2022 en de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 32.395,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over de materiële schade van € 4.895,85 vanaf 1 mei 2022 en over de immateriële schade van € 27.500,00 vanaf 17 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- -
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor een deel van € 2.864,76 (bestaande uit materiële schade) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- -
wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € [adres 2] ,76;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 3.000,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 4): van een bedrag van € 3.000,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 2.500,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 5): van een bedrag van € 2.500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van één dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 28 t/m 31 en 33;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 t/m 27, 32 en 34 t/m 38.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. A.M. Rikken en mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen van de feiten 1 t/m 5.
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van onderzoek Python21 (ON2R021074), van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Twente, Districtsrecherche Twente. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
ten aanzien van feit 1 t/m feit 5 (algemeen)
1.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van 18 november 2022, inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
Ik heb inderdaad een kruisboog en een mes gehad. Het kan niet anders dan dat ik het ben geweest die heeft gestoken en geschoten. Ik herken mijzelf op de foto’s in het dossier.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , van 17 september 2021, pagina’s 86 t/m 91, zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant:
Vrijdag 17 september 2021 was ik belast met de bereikbaarheidsdienst in Almelo. Omstreeks 09:15 uur kreeg ik, samen met collega [verbalisant 2] , de melding van het operationeel centrum om te gaan naar de M. Th. Steynstraat te Almelo. Hier zou een man met een mes voor de deur staan en hard aan het schreeuwen zijn. Deze man zou proberen om de woning binnen te komen. Er zou tevens een vrouw aan het balkon hangen. Ik reed de M. Th. Steynstraat in en ik zag direct een vrouw aan het balkon hangen van de tweede verdieping. Ik ben samen met mijn collega [verbalisant 2] uitgestapt en ik hoorde direct vanuit de flat geschreeuw komen. Dit was geschreeuw waaruit duidelijk was dat er in de flat iets heftigs gebeurde. Het geschreeuw was duidelijk op straat hoorbaar en ik hoorde de paniek in het geschreeuw. Ik kan het geschreeuw het beste omschrijven als echte doodskreten. Het geschreeuw bleef continu doorgaan vanuit de flat. Toen ik de tweede trap op wilde lopen, hoorde ik van buiten een doffe bonk. Tegelijkertijd met deze doffe bonk hoorde ik van buiten geschreeuw en gegil komen. Ik zag dat de vrouw, die eerder aan het balkon had gehangen, op de grond lag. Ik zag dat ze op haar buik lag naast ons dienstvoertuig. Dit was, gezien vanuit de portiekingang, aan de zijde van de Rembrandtlaan.
Ik hoorde nog steeds het geschreeuw, de doodskreten vanuit de flat komen. Gezamenlijk zijn wij de trappen van de portiek op gelopen. Ik heb hierbij wederom hardop geroepen: “Politie”. Ik hoorde hierop een mannenstem terugschreeuwen: “Jullie doen wat ik zeg! Ik bepaal!”, of woorden van gelijke strekking. Ik herkende direct de stem van [verdachte] . Ik herkende de manier waarop hij schreeuwde, hoe hij schreeuwde en wat hij riep. Nadat [verdachte] dit geschreeuwd had, was het stil in de flat. Vanaf de derde trap kon ik de entree van de woning [adres 2] inkijken. Ik zag een vrouw liggen op haar rug. Ik zag verder veel bloed rondom de vrouw op de grond. Ik zag dat de vrouw al ietwat grauw in het gezicht was. Ik zag verder dat de toegangsdeur van de woning vernield was. Ik zag dat er op meerdere plekken in de deur strepen zaten. Het leek erop dat er in de deur gestoken was met een mes of een bijl. Wij hebben de vrouw vervolgens beneden, op de begane grond, in de portiek gelegd. Ik zag bij het neerleggen van de vrouw dat ze nog grauwer was geworden. De vrouw had helemaal geen teken van leven meer gegeven.
Op het moment dat ik in de portiek sta (…) krijg ik te horen dat de verdachte op het balkon aan de zijde van de M. Th. Steynstraat verschijnt. Ik ben hierop naar buiten gelopen en heb naar boven, naar het derde balkon, gekeken. Ik zag direct dat het inderdaad [verdachte] betrof. Ik zag dat [verdachte] met ontbloot bovenlichaam op het balkon stond. Ik zag en hoorde dat hij aan het schreeuwen was in de richting van de collega’s en omstanders die aan de Rembrandtlaan stonden. Ik zag vervolgens dat [verdachte] terug zijn woning in ging. Vervolgens verscheen [verdachte] weer op het balkon aan de zijde van de M. Th. Steynstraat. Hij liep de woning weer in en via de portofoon kreeg ik te horen dat [verdachte] op het balkon aan de achterzijde van de woning, aan de zijde van de P.C. Boutensstraat, verscheen. [verdachte] bleef heen en weer lopen tussen de balkons aan de voorzijde en de achterzijde van de woning. Ook bleef [verdachte] af en toe wat langere tijd in de woning.
Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] weer aan de voorzijde op het balkon verscheen en ik zag dat hij een zwarte kruisboog in zijn handen had. Ik zag dat [verdachte] om zich heen bleef kijken en meerdere keren de kruisboog in een bepaalde richting richtte. Ik zag vervolgens dat [verdachte] over de reling van het balkon naar beneden keek. Ik zag dat hij vervolgens de kruisboog over de reling hing en naar beneden richtte. Ik zag dat hij richtte in de richting van de vrouw die van het balkon was gesprongen. Ik zag dat hij over de kruisboog heen keek in dezelfde richting. [verdachte] was echt aan het richten op die plek. Ik zag vervolgens dat [verdachte] afdrukte, maar dat hij kennelijk niet schoot. Ik zag dat [verdachte] stopte met richten, de kruisboog iets naar zich toe haalde en een handeling verrichte. Vervolgens zag ik [verdachte] weer richten en afdrukken. Ik hoorde ook dat er daadwerkelijk iets werd afgeschoten.
Ik hoorde vervolgens via de portofoon dat [verdachte] aan de achterzijde van de woning op het balkon verscheen met zijn kruisboog. Ik hoorde dat hij aan het richten was en ik hoorde hierop een harde knal. Ik herkende deze knal als zijnde een schot van een vuurwapen. Niet veel later hoorde ik via de portofoon “eigen vuur”. Hieruit maakte ik op dat een collega geschoten had. Hierop hoorde ik nogmaals eenzelfde schot. Ik zag [verdachte] vervolgens weer op het balkon aan de voorzijde verschijnen en ik zag dat hij in de richting van de DSI-er begon te praten en schreeuwen. Ik zag dat hij wederom de kruisboog in zijn handen had. Ik zag dat [verdachte] vervolgens de kruisboog in de richting van de DSI-er bewoog en over de kruisboog heen keek. Ik hoorde de DSI-er in de richting van [verdachte] schreeuwen, maar ik zag dat [verdachte] geen gehoor gaf. Ik hoorde één schot. Ik zag dat [verdachte] bleef staan en ik hoorde dat hij bleef schreeuwen. Hierop zag ik dat [verdachte] opnieuw een schiethouding aannam richting de DSI-er. Ik hoorde opnieuw een schot en ik zag direct dat [verdachte] geraakt was. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen en ik zag dat hij achterover viel op het balkon. Op het balkon aan de voorzijde van de woning werd [verdachte] aangehouden.
In de woning [adres 2] werd nog een dodelijk slachtoffer aangetroffen.
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant AOT NON357, van 19 september (de rechtbank begrijpt: 2021), pagina’s 130 en 131, zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant:
Op vrijdag 17 september 2021 (…). Toen ik op de verdieping kwam onder de woning van de verdachte, hoorde ik een collega zeggen dat die woning nog niet was gecontroleerd. Ik zag dat de voordeur open stond en beschadigd was. Ik liep vervolgens de woonkamer in en ik zag op de bank, in de woonkamer van de woning onder de woning van de verdachte, een vrouw op de bank liggen. Ik zag dat de vrouw op haar rechterzij lag en ik zag dat de vrouw niet reageerde op verbaal aanroepen. Ik zag dat de vrouw bloed op haar borst had en ik zag dat er bloed op de grond lag. Ik voelde dat de arm van de vrouw koud was en ik kon geen hartslag voelen bij haar pols of haar halsslagaders. Ik zag dat een medewerker van de ambulance binnenkwam. Ik zag dat de ambulancemedewerker de pols en de hals van het slachtoffer aanraakte met twee vingers en ik hoorde de ambulancemedewerker zeggen dat hij geen hartslag kon voelen en dat het slachtoffer waarschijnlijk was overleden.
4.
Het proces-verbaal Coördinatie Plaats Delict Unit (CDU) van 21 maart 2022, pagina 738, zakelijk weergegeven:
Sokken die verdachte droeg (SIN AALD0930NL en AALD0926NL). Deze sokken zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed in het laboratorium van de Forensische Opsporing in Elst. Hier zijn een tweetal bloedbemonsteringen uit gekomen (SIN AAOM2338NL en AAOM2239NL).
5.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , van 9 december 2021, pagina’s 751, 766, 772, 773, 779, 780 t/m 784 en 790 t/m 792, zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisanten:
Op vrijdag 17 september 2021 (…). Het slachtoffer dat daar op de vloer in de hal van het trappenhuis lag, zou betreffen: [slachtoffer 2] , geboren te [geboorteplaats 2] in Irak op [geboortedatum 2] 1969. Het slachtoffer dat daar in de woning nummer [adres 2] op de bank lag, zou betreffen: [slachtoffer 1] , geboren te [geboorteplaats 3] in Irak op [geboortedatum 3] 1951.
Op zaterdag 18 september 2021 is het slachtoffer [slachtoffer 1] in de woonkamer van nummer [adres 2] geschouwd. Vervolgens heb ik, verbalisant [verbalisant 5] , het stoffelijk overschot voorzien van SIN AANH1661NL.
Wij zagen vanuit het trappenhuis dat de voordeur van nummer [adres 2] zwaar was beschadigd. Wij zagen dat de buitenzijde van deze deur zalmroze van kleur was. Wij zagen, verspreid over de buitenzijde van deze voordeur, elf scherprandige streepvormige perforaties in het plaatwerk. De perforaties deden ons denken aan de insteek van een mes, waarvan de snijkant van het lemmet smaller was dan de niet snijkant. Wij zagen dat de binnenzijde van de voordeur gebroken wit van kleur was. Vervolgens heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , een verfmonster van de zalmroze verf op de buitenzijde van de voordeur van deze woning nummer [adres 2] veiliggesteld. Ik heb dit verfmonster voorzien van SIN AAOT1721NL.
Zoals reeds eerder vermeld, zagen wij in het trappenhuis enkele stukken houten plaatwerk liggen. Als wij de vijf streepvormige perforaties in deze losse stukjes plaatwerk van de buitenzijde van de voordeur optellen bij de elf streepvormige perforaties die we in het aanwezige plaatwerk van de voordeur hebben aangetroffen, dan betekent dit dat er in totaal minimaal zestien keer met vermoedelijk een mes vanaf de buitenzijde op deze voordeur is ingestoken.
(…) zoeking in de woning [adres 1] . Wij zagen in de keuken op de wasmachine een zwart soort dolkmes in een zwarte foedraal liggen. Wij zagen dat het lemmet van dit mes aan één zijde was voorzien van een snijkant en aan de andere zijde was voorzien van een zaagvertanding. Wij zagen dat de voorzijde van het zwarte lemmet aan weerszijden was voorzien van een laagje vreemd materiaal, wat leek op verf, en waarin wij een enigszins zalmroze kleur en een wat witte/crème kleur zagen. Vervolgens heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , het mes voorzien van SIN AAOT1705NL. Wij zagen dat het mes aan de achterzijde van het heft was voorzien van een zilverkleurige metalen dop. Wij zagen langs de rand van dit dopje sporen van bloed, welke tb positief testten. Wij hebben deze bloedsporen rond dit metalen dopje aan de achterzijde van het heft bemonsterd. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb deze bemonstering voorzien van SIN AAOT1701NL.
6.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon [verdachte] , opgesteld door verbalisant [verbalisant 9] , van 24 september 2021, pagina’s 1158 en 1161, zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant:
Naam: [verdachte] . Voornamen: [verdachte] . Geboortedatum: [geboortedatum 1] 1992.
[afbeelding]
7.
Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer 2] , opgesteld door verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 6] , van 24 september 2021, pagina’s 1169 en 1171 t/m 1173, zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisanten:
Achternaam: [slachtoffer 2] . Voornamen: [slachtoffer 2] . Geboren: [geboortedatum 2] 1969. Hierna bemonsterde ik de nagels van het slachtoffer met een zogenaamde nagelbemonsteringsset en knipte de nagels op de aanwezigheid van mogelijk DNA. Op vrijdag 17 september 2021 hebben wij het stoffelijk overschot in beslag genomen en gewaarmerkt met het SIN AANH1667NL.
[afbeelding]
8.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende het NFI-rapport inzake Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, opgesteld door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog, van 2 november 2021, pagina’s 1281 t/m 1285, zakelijk weergegeven:
Sectienummer: 2021-176. Naam: [slachtoffer 2] . Geboortedatum: [geboortedatum 2] 1969.
Aan het lichaam waren 17 steekletsels en 5 snij- en krasletsels door respectievelijk (bij leven opgetreden) perforerende en snijdende tot krassende krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Bij 8 steekletsels was er beschadiging van vitale structuren, zoals essentiële organen of grote bloedvaten. Aan de hals was een steekletsel met (hoogstens) beperkte beschadiging van het ruggenmerg. Aan de rug was een steekletsel met perforatie van de linkerborstholte en de linkerlong. Aan de borst waren steekletsels met perforatie van het hart (enkelvoudig), de rechterborstholte (enkelvoudig), de linkerborstholte (drievoudig), de linkerlong (enkelvoudig), het middenrif (meervoudig), de lever (enkelvoudig) en de onderste holle ader (enkelvoudig). Aan de buik waren nog twee steekletsels met perforatie van de lever en de linkerbekkenader. Op basis van voornoemde steekletsels wordt het overlijden zonder meer verklaard als gevolg van ernstig bloedverlies en te verwachten hartpomp-, ademhalings- en longfunctiestoornissen. De (hoogstens) beperkte beschadiging aan het ruggenmerg kan hebben geleid tot bewegingsstoornissen en/of hebben bijgedragen aan ademhalingsfunctiestoornissen. Bij de overige steekletsels en snij- en krasletsels waren geen vitale structuren geraakt. Deze letsels hebben het overlijden derhalve niet veroorzaakt, maar kunnen middels bloedverlies hebben bijgedragen aan de snelheid hiervan.
De (betrouwbaar te beoordelen) steekletsels toonden één spits en één stomp wonduiteinde wat past bij steken met een éénzijdig scherprandig voorwerp. De oppervlakkige huidbeschadiging ter hoogte van het stompe wonduiteinde bij meerdere steekletsels kan onder meer passen bij de inwerking van een krop (stootplaat of garde aan de overgang tussen het lemmet en het heft) of een onregelmatig (stomp) deel van het lemmet. De lengte van de steekletsels (aan de huid) was uiteenlopend. De diepte van het diepste (betrouwbaar te beoordelen) steekletsel was minstens circa 14 cm; dit dient tevens met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd vanwege de indrukbaarheid en verplaatsbaarheid van organen en lichaamsdelen.
De gedeeltelijk lijnvormige oppervlakkige huidbeschadigingen aan de rechterpols waren deels parallel gerangschikt volgens een uitwaaierend patroon, wat kan zijn veroorzaakt door een getand scherprandig voorwerp (zoals een gekarteld mes). De letsels ter hoogte van de rechteronderarm en rechterhand kunnen, gezien de locatie, passen bij zogeheten af- en/of verweerletsel.
Er waren met het blote oog en lichtmicroscopisch geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest.
Het overlijden van [slachtoffer 2] wordt verklaard door de gevolgen van 8 steekletsels ter hoogte van de hals en de romp. De overige 9 steekletsels kunnen middels bloedverlies een bijdrage hebben geleverd aan de snelheid van het overlijden.
9.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende het NFI-rapport inzake Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, opgesteld door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog, van 2 november 2021, pagina’s 1321, 1322, 1324 en 1325, zakelijk weergegeven:
Sectienummer: 2021-177. Naam: [slachtoffer 1] . Geboortedatum: [geboortedatum 3] 1951.
Aan het lichaam waren 9 steekletsels en 3 snij- of krasletsels door respectievelijk (bij leven opgetreden) perforerende en snijdende tot krassende krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Bij 3 steekletsels was er beschadiging van vitale structuren, zoals essentiële organen of grote bloedvaten. Aan de rechterbovenarm en -schouder was een steekletsels met onder meer perforatie van de rechterborstholte, de rechterlong en de lichaamsslagader. Aan de borst voorwaarts was een steekletsel met perforatie van de linkerborstholte (zonder letsel van de long). Aan de borst links voorwaarts was een steekletsel met perforatie van de linker-ondersleutelbeenader, de linkerborstholte, de linkerlong en een longslagader. Op basis van voornoemde steekletsels wordt het overlijden zonder meer verklaard als gevolg van ernstig bloedverlies en te verwachten hartpomp-, ademhalings- en longfunctiestoornissen. Bij de overige steekletsels en snij- en krasletsels waren geen vitale structuren geraakt. Deze letsels hebben het overlijden derhalve niet veroorzaakt, maar kunnen middels bloedverlies hebben bijgedragen aan de snelheid hiervan. Aan de linkerarm was een snij- en krasletsel wat, gezien de locatie, eventueel zou kunnen passen bij zogeheten af- en/of verweerletsel (maar is hier geenszins kenmerkend voor).
De (betrouwbaar te beoordelen) steekletsels toonden één spits en één stomp wonduiteinde wat past bij steken met een éénzijdig scherprandig voorwerp. De oppervlakkige huidbeschadiging ter hoogte van het stompe wonduiteinde bij twee steekletsels kan onder meer passen bij de inwerking van een krop (stootplaat of garde aan de overgang tussen het lemmet en het heft) of een onregelmatig (stomp) deel van het lemmet. De lengte van de steekletsels (aan de huid) was uiteenlopend. De diepte van het diepste (betrouwbaar te beoordelen) steekletsel was circa 20 cm; dit dient tevens met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd vanwege de indrukbaarheid en verplaatsbaarheid van organen en lichaamsdelen.
Er waren met het blote oog en lichtmicroscopisch geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest. Alleszins heeft de medische voorgeschiedenis geen betekenisvolle bijdrage geleverd aan het overlijden.
Het overlijden dan [slachtoffer 1] wordt verklaard door de gevolgen van 3 steekletsels ter hoogte van de romp. De overige 6 steekletsels kunnen door bloedverlies hebben bijgedragen aan de snelheid van het overlijden.
10.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende het NFI-rapport inzake Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een geweldsdelict met dodelijke afloop in Almelo op 17 september 2021, opgesteld door dr. ing. M. van Gent, van 24 januari 2022, pagina’s 1396, 1397, 1399 t/m 1404, zakelijk weergegeven:
Nagels NAAA1819NL
Het onderzoeksmateriaal betreft een onderzoeksset nagels van slachtoffer [slachtoffer 2] . In overleg met de aanvrager is besloten de tien nagelbemonsteringen van de linker- en rechterhand te onderzoeken. De bemonsteringen zijn als NAAA1819NL#01 tot en met #10 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De tien nagelbemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. In bemonsteringen NAAA1819NL#01 tot en met #03 en #05 tot en met #10 is bloed aangetroffen.
Mes AA0T1705NL
Het mes is met behulp van een microscoop onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn enkele bloedsporen aangetroffen. Deze bevinden zich op het heft van het mes. Op het uitstekende deel van het lemmet en tussen de kartels van het lemmet zijn mogelijke weefseldeeltjes aangetroffen. Op het stootvlak van het heft is vettig materiaal aangetroffen. Drie mogelijke weefseldeeltjes, het vettig materiaal en vier bloedsporen zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn als AAOT1705NL#01 tot en met #06, #10 en #11 veiliggesteld. Bemonsteringen AAOT1705NL#04 tot en met #06, #10 en #11 zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. In bemonsteringen AAOT1705NL#05 en #06, #10 en #11 is bloed aangetroffen. Het heft van het mes is bemonsterd gericht op het verzamelen van DNA van degene die het mes gehanteerd heeft. Hierbij is geprobeerd het aanwezige bloed te vermijden. De bemonstering is als AAOT1705NL#09 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De bemonstering is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is geen bloed aangetroffen.
[afbeelding]
NAAA1819NL#01 (nagel duim linkerhand), #02 (nagel wijsvinger linkerhand) en #10 (nagel pink rechterhand)
Voor deze berekeningen is aangenomen dat de bemonsteringen elk DNA bevatten van drie niet verwante personen. Ook is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van verdachte [verdachte]
DNA-mengprofiel NAAA1819NL#01 is ongeveer 600.000 keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] , verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] en twee willekeurige onbekende personen.
DNA-mengprofielen NAAA1819NL#02 en #10 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] , verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] en twee willekeurige onbekende personen.
NAAA1819NL#09 (nagel rechterhand ringvinger)
Dit betreft een afgeleid DNA-hoofdprofiel waarvan is aangenomen dat alle DNA-kenmerken van één persoon afkomstig zijn. Voor dergelijke DNA-profielen is vastgesteld dat wanneer het DNA-profiel van een persoon ermee overeenkomt de bewijskracht meer dan één miljard is. Afgeleid DNA-hoofdprofiel NAAA1819NL#09 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA in de bemonstering afkomstig is van verdachte [verdachte] , dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA in de bemonstering afkomstig is van een willekeurige (niet aan [verdachte] verwante) persoon.
AAOT1705NL#06 (bloedspoor op de achterzijde van het heft van het mes)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van één persoon.
DNA-profiel AAOT1705NL#06 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer 2] , dan wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van een willekeurige (niet aan [slachtoffer 2] verwante) persoon.
AAOT1705NL#09 (heft van het mes)
Voor deze berekeningen is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie niet verwante personen.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2]
DNA-mengprofiel AAOT1705NL#09 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1]
DNA-mengprofiel AAOT1705NL#09 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
Ten aanzien van verdachte [verdachte]
DNA-mengprofiel AAOT1705NL#09 is ongeveer 300 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
AAOT1705NL#10 (bloedspoor op de achterzijde van het heft)
Voor deze berekeningen is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet verwante personen.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2]
DNA-mengprofiel AAOT1705NL#10 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
Ten aanzien van verdachte [verdachte]
DNA-mengprofiel AAOT1705NL#10 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
AAOT1705NL#11 (bloedspoor op de achterzijde van het heft)
Voor deze berekeningen is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie niet verwante personen.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2]
DNA-mengprofiel AAOT1705NL#11 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1]
DNA-mengprofiel AAOT1705NL#11 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
11.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende het NFI-rapport inzake Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een geweldsdelict met dodelijke afloop in Almelo op 17 september 2021, opgesteld door dr. ing. M. van Gent, van 9 februari 2022, pagina’s 1414 t/m 1418, zakelijk weergegeven:
Nagels NAAA1813NL
Het onderzoeksmateriaal betreft een onderzoeksset nagels van verdachte [verdachte] . De tien nagelbemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. In alle bemonsteringen is bloed aangetroffen. De bemonsteringen zijn als NAAA1813NL#01 tot en met #10 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
[afbeelding]
NAAA1813NL#01 (nagel duim linkerhand)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie niet verwante personen. Daarnaast is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] .
DNA-mengprofiel NAAA1813NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] , slachtoffer [slachtoffer 2] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen.
NAAA1813NL#06 (nagel duim rechterhand)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet verwante personen. Daarnaast is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] .
DNA-mengprofiel NAAA1813NL#06 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 2] , dan wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
NAAA1813NL#09 (nagel ringvinger rechterhand)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet verwante personen. Daarnaast is aangenomen dat een deel van het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] .
DNA-mengprofiel NAAA1813NL#09 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 1] , dan wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
12.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende het NFI-rapport inzake Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een geweldsdelict met dodelijke afloop in Almelo op 17 september 2021, opgesteld door dr. ing. M. van Gent, van 24 september 2021, pagina’s 1423 t/m 1425, zakelijk weergegeven:
[afbeelding]
Het DNA-profiel van de verdachte is niet betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
[afbeelding]
AAOM2339NL#01 (bloedspoor ca. 18-22 cm van bovenzijde)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet verwante personen.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2]
DNA-mengprofiel AAOM2339NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1]
DNA-mengprofiel AAOM2339NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
AAOT1701NL#01 (achterzijde metalen dopje dolkmes keuken)
Dit betreft een afgeleid DNA-hoofdprofiel waarvan is aangenomen dat alle DNA-kenmerken van één persoon afkomstig zijn. Voor dergelijke DNA-profielen is vastgesteld dat wanneer het DNA-profiel van één persoon ermee overeenkomt de bewijskracht meer dan één miljard is. Daarom geldt voor de overeenkomsten met het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 2] dat het afgeleide DNA-hoofdprofiel AAOT1701NL#01 meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer 2] , dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan slachtoffer [slachtoffer 2] verwante) persoon.
AAOM2338NL#01 (bloedspoor ca. 18 cm van bovenzijde)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet verwante personen. DNA-mengprofiel AAOM2338NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
AAOM2339NL#01 (bloedspoor ca. 18-22 cm van bovenzijde)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee niet verwante personen.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2]
DNA-mengprofiel AAOM2339NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 2] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1]
DNA-mengprofiel AAOM2339NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
13.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een brief van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), opgesteld door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog, van 31 januari 2022, pagina’s 1434 en 1437, zakelijk weergegeven:
Beantwoording vragen inzake NFI-zaaknummer 2021.09.17.102, sectienummer 2021-176 en 2021-177, betreffende [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1951 en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1969. (…) met de volgende vraagstelling inzake bovengenoemde secties: “Zijn de letsels op de slachtoffers veroorzaakt met het mes [AAOT1705NL]?”.
In de afzonderlijke rapportages d.d. 2 november 2021 van voornoemde secties is het volgende gesteld ten aanzien van een daadwapen:
“De (betrouwbaar te beoordelen) steekletsels toonden één spits en één stomp wonduiteinde [...] wat past bij steken met een éénzijdig scherprandig voorwerp. De oppervlakkige huidbeschadiging ter hoogte van het stompe wonduiteinde bij [...] steekletsels kan onder meer passen bij de inwerking van een krop (stootplaat of garde aan de overgang tussen het lemmet en het heft) of een onregelmatig (stomp) deel van het lemmet. De lengte van de steekletsels (aan de huid) was uiteenlopend; dit dient met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd vanwege de elasticiteit van de huid en een eventuele snijcomponent die kan optreden bij steekletsels. De diepte van het diepste (betrouwbaar te beoordelen) steekletsel was [minstens circa 14 cm] [circa 20 cm]; dit dient tevens met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd vanwege de indrukbaarheid en verplaatsbaarheid van organen en lichaamsdelen”.
Het mes [AAOT1705NL] voldoet aan bovenstaande karakteristieken en komt derhalve in aanmerking als veroorzakend voorwerp voor één of alle steekletsels. De vorm, de afmetingen en de locatie van de oppervlakkige huidbeschadiging tot huidperforatie ter hoogte van het stompe wonduiteinde van meerdere steekletsels kan bovendien goed passen bij een inwerking van de flessenopener. Het aspect en de afmetingen van het gepatroniseerde letsel aan de rechterpols inzake sectie 2021-176 kan goed passen bij een krassende tot schavende krachtinwerking van het gekartelde deel van het lemmet.
De forensisch-pathologische bevindingen (ten aanzien van het aspect van de steekletsels in sectie 2021-176 en sectie 2021-177) zijn veel waarschijnlijker onder de hypothese dat (een deel van) de steekletsels zijn veroorzaakt met het mes [AAOT1705NL], dan onder de hypothese dat die letsels zijn veroorzaakt met een willekeurig ander mes.
14.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende het NFI-rapport inzake Microanalyse van invasief trauma (MIT) aan twee lichamen en verfonderzoek naar aanleiding van een geweldsdelict in Almelo op 17 september 2021, opgesteld door ing. P.J.M. Pauw-Vugts en ir. M.H.E. Janssen, van 13 mei 2022, digitale pagina’s 13, 14 en 28 van het aanvullend proces-verbaal, zakelijk weergegeven:
[afbeelding]
Vraagstelling:
“Is de verf/het lak op het lemmet van het mes (AAOT1705NL) afkomstig van het monster (AAOT1721NL) van de voordeur van de woning”.
“Is het letsel op de slachtoffers (AAHN1667NL en AAHN1661NL) veroorzaakt met het mes (AAOT1705NL). Tijdens de secties is vergelijkingsmateriaal voor MIT onderzoek veiliggesteld, zie secties 176 en 177 2021”.
Vergelijkend verfonderzoek
Uit de vraagstelling zijn de volgende hypothesen afgeleid:
- -
Hypothese V-H1: De verf op het mes [AAOT1705NL] is afkomstig van de voordeur van de woning.
- -
Hypothese V-H2: De verf op het mes [AAOT1705NL] heeft een willekeurige, andere bron van herkomst.
De resultaten van het Microsporen en Materialen onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer de verf op het mes [AAOT1705NL] afkomstig is van de voordeur van de woning (V-H1), dan een willekeurige andere bron van herkomst heeft (V-H2).
Microanalyse van invasief traumaonderzoek
Uit de vraagstelling zijn de volgende hypothesen afgeleid:
- -
Hypothese M-H1: De beschadigingen zijn veroorzaakt met mes [AAOT1705NL].
- -
Hypothese M-H2: De beschadigingen zijn veroorzaakt met een willekeurig ander mes.
De gezamenlijke resultaten van het Microanalyse Invasief Trauma onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de beschadigingen zijn veroorzaakt met mes [AAOT1705NL] (M-H1), dan met een willekeurig ander mes (M-H2).
ten aanzien van feit 3 primair, feit 4 primair en feit 5
15.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant 11] , van 17 september 2021, pagina’s 109 en 110, zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant:
Op vrijdag 17 september 2021 (…). Ik zag dat de man aan de zijde van de politievoertuigen op de M. Th. Steynstraat weer op zijn balkon kwam. Ik zag dat hij een grote kruisboog in zijn handen hield. Ik zag dat er nog ambulancepersoneel bezig was bij het slachtoffer op de grond. Ik zag de verpleegkundigen wegrennen. Ik bleef naar de man op het balkon kijken en zag dat de man ineens over het balkon heen ging hangen en met zijn kruisboog in de richting van de vrouw wees. Ik zag en hoorde dat de man schoot. Ik zag dat er daadwerkelijk een pijl af was geschoten. Ik zag dat deze pijl op een laken terechtkwam en dat er op dat moment een beweging omhoog werd gemaakt door het slachtoffer. Ik hoorde een pijnkreet.
Ik hoorde op een gegeven ogenblik dat de verdachte weer aan de achterzijde van zijn woning op het balkon verscheen. Ik zag dat de verdachte in de richting van een collega wees met zijn kruisboog. Ik zag toen ik in dekking zat dat er ter hoogte van de kruising Rembrandtlaan met de P.C. Boutenstraat op de Rembrandtlaan een pijl op de straat lag. Ik zag dat er geen punt aan deze pijl zat.
16.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant 12] , van 17 september 2021, pagina 116, zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant:
Ik hoorde dat er door collega’s wederom waarschuwingsschoten werden gelost. Ik hoorde via de portofoon dat de verdachte daadwerkelijk met zijn kruisboog heeft geschoten. Tegelijkertijd zag ik een pijl vanuit de richting van de verdachte op de kruising van de Rembrandtlaan met de P.C. Boutensstraat terechtkomen.
17.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] van 20 september 2021, pagina’s 164 t/m 166, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Ik ben werkzaam als operator bij de Dienst Speciale Interventies van de Landelijke Eenheid, bij het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam Noordoost-Nederland en bekend onder nummer [slachtoffer 5] in de administratie van ons team.
Op vrijdag 17 september 2021 (…). Ik vervoeg mij opnieuw bij collega [verbalisant 11] . Die laat mij nogmaals zien waar de verdachte zich bevindt, in welke woning. Hij wijst mij hierbij de flat aan van de M. Th. Steynstraat. Hij geeft mij aan dat het om de bovenste verdieping gaat, op de bovenste hoek van de flat. Op de kruising Steynstraat – Rembrandtlaan staat een ambulance geparkeerd en ik neem positie in achter de ambulance om deze te gebruiken als dekking. Ik pak hierbij een vuurlijn op het balkon van de verdachte. Ik zie een vent met ontbloot bovenlijf en ik zie dat hij een kruisboog in zijn hand heeft. Ik richt mijn vuurwapen op de verdachte en roep hem meerdere malen aan en sommeer hem om zijn wapen te laten vallen. Ik zie dat hij vervolgens zijn kruisboog op mij richt. Ik heb op dat moment wel de schrik dat hij daadwerkelijk op mij zal schieten, want mijn gezicht is niet bedekt en als hij mij raakt, zou hij mij dodelijk kunnen treffen in mijn gezicht. Ik plaats vervolgens daadwerkelijk een schot, niet gericht op de verdachte, maar boven hem in het dak. Ik zie dat de verdachte nog steeds op het balkon staat met de kruisboog in zijn hand en dat mijn waarschuwingsschot blijkbaar geen enkel effect heeft gehad. Ik zie dat de verdachte er nonchalant op reageert. Hij wuift mij weg. Ik zie dat de verdachte opnieuw zijn kruisboog op mij richt en ik besluit daarop een schot op de borst van de verdachte te plaatsen en opnieuw in mijn dekking te gaan.
18.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 21 september 2021, pagina’s 173, 174, 176 en 177, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op vrijdag 17 september 2021 (…). Ik ga naar buiten en rijd richting het incident. Dat is aan de M. Th. Steynstraat in Almelo. Ik zie dat vervolgens een man naar buiten stapt, het balkon op, met een erg groot model, zwarte kruisboog. De afstand tussen mij en de verdachte schat ik op ongeveer 30 meter. Ik zie dat hij de kruisboog voor zich houdt, aanslag gereed. Ik zie dat hij meerder kanten op richt met de kruisboog. Ik schiet in de lucht, een waarschuwingsschot. Ik zie dat hij zijn kruisboog omhoog tilt en vervolgens gelijk een kwartslag draait in mijn richting. Ik zie dat hij zijn kruisboog in zijn arm legt, op de reling van het balkon. Ik zie dat de verdachte zich gelijk klein maakt achter zijn kruisboog, waarna hij over de kruisboog heen kijkt. Ik zie hierbij dat de kruisboog naar mij gericht is. Ik maak mij kleiner en kan nét over het dak van de auto heen kijken. Ik weet dat ik met mijn hoofd boven de dekking uitsteek, en als hij mij raakt op mijn hoofd, dat ik dit niet ga overleven. Zodra ik goed achter mijn dekking zit, hoor ik een geluid van een, wat ik herken als, het ontspannen van een boog. Ik hoor dat geluid en zie heel snel iets boven mijn hoofd, een flits. Erg kort na die schim die ik boven mij zag, hoor ik een ‘tik’ achter mij. Ook kort daarop gevolgd, kortere tikken achter elkaar. Ik besef mij dan dat dát de pijl is die hij op mij afvuurde en dat het eerste geluid wat ik hoorde, het ontspannen van de snaar van de kruisboog was, dat de pijl naar alle waarschijnlijkheid over mij heen was gevlogen en achter mij op het asfalt of de stoep terecht was gekomen, daarna stuiterend tot stilstand was gekomen op een harde ondergrond. Later zie ik daadwerkelijk een pijl op de Rembrandtlaan liggen. De pijl lag wel in één lijn van verdachte, ik en de plek waar hij lag.
19.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , van 9 december 2021, pagina’s 751, 759, 761, 790 t/m 792, 795 en 796, zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisanten:
Op vrijdag 17 september 2021 (…). Wij zagen aan de achterzijde van de flat op de rijbaan van de Rembrandtstraat, ter hoogte van de kruising met de Henriëtte Roland Holstlaan, een pijl liggen (bordje 1). Wij zagen dat de punt van deze pijl ontbrak. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , heb deze pijl (…) in beslag genomen en voorzien van SIN AAOT0509NL. Vervolgens zagen wij op de bestrating vlak voor de bewuste flat en schuin links onder het inpandige balkon van nummer [adres 2] een pijl liggen (bordje 8). Wij zagen dat de punt van deze pijl ontbrak. Wij zagen verder dat deze pijl soortgelijk was aan de eerder genoemde pijl die wij hadden voorzien van bordje 1. Wij zagen op de bestrating, vlak naast de pijl bij bordje 8, een losse aluminium kleurige pijlpunt liggen. Wij zagen direct bij deze pijlpunt dat de tegel, waarop deze pijlpunt lag, een beschadiging had. Wij zagen namelijk een soort krater in het steen van deze tegel, juist ter hoogte van de pijlpunt. Deze krater leek vers te zijn, omdat wij daar rondom op deze regel en op de pijlpunt een soort steengruis zagen liggen wat op het oog soortgelijk was aan het materiaal in de krater van de tegel. Deze aangetroffen situatie kan passen bij een scenario dat de pijl met de aangetroffen pijlpunt daar met kracht de tegel had geraakt, waarbij de pijlpunt van de pijl was losgeraakt en de tegel was beschadigd. Wij zagen links naast deze pijlpunt, op de rand van de bestrating en de bosschages, een oranje deken liggen. Op onze daartoe strekkende vragen vertelden politieagenten ter plaatse dat deze deken over het gewonde slachtoffer was gelegd, welke van het balkon naar beneden was gevallen en op deze plaats op de bestrating had gelegen.
(…) zoeking in de woning [adres 1] .
Wij zagen op het bed in deze slaapkamer twee pijlen liggen. Wij zagen verder op het hoofdkussen op dit bed een zwarte kruisboog liggen. Wij zagen dat de pees van deze kruisboog gespannen was en dat er zich een pijl in de pijlgleuf van deze kruisboog bevond. Wij zagen dat de pijl waarmee deze kruisboog geladen was soortgelijk was aan de twee pijlen die daar op het bed lagen. Uit de verkregen informatie begrepen wij dat deze pijlen qua grootte soortgelijk waren aan de pijlen die buiten de flat waren aangetroffen. Wij hebben deze pijlen veiliggesteld en in beslag genomen. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb deze twee pijlen voorzien van SIN AAOT1700NL. Wij zagen verder op het hoofdkussen op dit bed een zwarte kruisboog liggen. Wij zagen dat de pees van deze kruisboog gespannen was en dat er zich een pijl in de pijlgleuf van deze kruisboog bevond. Wij zagen dat de pijl waarmee deze kruisboog geladen was soortgelijk was aan de twee pijlen die daar op het bed lagen. Uit de verkregen informatie begrepen wij dat deze kruisboog bij de aanhouding van de verdachte, daar geladen bij de verdachte op het balkon was aangetroffen en dat hij door een collega, samen met de twee eerder genoemde losse pijlen, op het bed was neergelegd. Wij hebben deze kruisboog en de pijl veiliggesteld en in beslag genomen. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb deze kruisboog en pijl voorzien van SIN AAOT1696NL.
Wij zagen in de hal dat de deur van de meterkast was geperforeerd door een pijl. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat dit een soortgelijke pijl betrof als de twee pijlen die buiten de flat waren aangetroffen. Ik heb deze pijl daarop veiliggesteld en in beslag genomen. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb deze pijl voorzien van SIN AAOT1697NL. Wij zagen op de bank in de woonkamer een kussen liggen met daarop een papier met de afbeelding van ex-president D. Trump. Wij zagen dat deze afbeelding en het kussen waren geperforeerd door meerdere pijlen. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag dat één van de pijlen in dit kussen soortgelijk was aan de pijlen die daar buiten bij de flat waren aangetroffen. Ik heb deze pijl daarop veiliggesteld en in beslag genomen. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb deze pijl voorzien van SIN AAOT1694NL.
20.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een NFI-rapport inzake Ballistisch onderzoek naar aanleiding van een schietincident met een kruisboog in Almelo op 17 september 2021, opgesteld door W. Kerkhoff, van 17 maart 2022, pagina’s 1446, 1449 en 1450, zakelijk weergegeven:
[afbeelding]
Vraagstelling
[afbeelding]
Schietproeven
Het blok gelatine met de huidsimulant en het stuk varkenslende werden naast elkaar opgesteld op 63 meter afstand van de schutter en beschoten met pijlen als de pijlen [AAOT1694NL, AAOT1697NL] en twee van de drie pijlen [AAOT1700NL].
[afbeelding]
Alle zes pijlen die het doelmateriaal raakten, drongen door de huidsimulant of de varkenshuid heen. Alle zes pijlen drongen ook volledig door het achterliggende materiaal, zijnde 15 cm ballistische gelatine of 5 tot 5,5 cm varkensvlees. Bij schot 2 drong de pijl ook door een rib, die hierbij brak. De ballistische weerstand van de varkenshuid op de plaats waar de pijl van schot 2 raakte, was hoger dan die van de gemiddelde menselijke huid. Gezien de eenduidige resultaten is te verwachten dat ook pijlen van het type van de pijl [AAOT0509NL] en één van de drie pijlen [AA0T1700NL] het menselijk lichaam binnen kunnen dringen. De massa en diameter van deze pijlen en ook de vorm van de punt wijken nauwelijks af van die van de pijlen die bij de proeven zijn gebruikt. De resultaten zijn behaald bij horizontaal schieten en op een langere afstand dan de afstanden die in de vraagstelling zijn genoemd. Om deze reden kan worden geconcludeerd dat een pijl verschoten met de kruisboog dodelijk letsel kan veroorzaken op de genoemde afstanden en onder de geschetste scenario's.
Een pijl verschoten met de kruisboog [AAOT1696NL] kan dodelijk letsel veroorzaken op alle afstanden die in de vraagstelling zijn genoemd.
21.
Schriftelijke bescheiden, inhoudende bijlagen bij de NFI-aanvraag inzake het ballistisch onderzoek, zakelijk weergegeven:
Bijlage 1
[afbeelding]
Bijlage 2
Nummer 8: pijl zonder punt.
Nummer 9: losse pijlpunt.
Met betrekking tot 1:
- -
de man op een gegeven moment met zijn kruisboog op het inpandige balkon aan de achterzijde van de woning verscheen;
- -
de man daar met deze kruisboog een pijl afschoot in de richting van de politieagenten die, ter hoogte van de Henriëtte Roland Holstlaan, de rijbaan van de Rembrandtlaan hadden afgezet.
Met betrekking tot 8 en 9:
- -
zij daar buiten vervolgens op het balkon van de bovenste verdieping, zijnde de derde etage, van de meest links gelegen woning een man over het balkon zagen hangen;
- -
zij zagen dat deze man een vermoedelijke kruisboog daar naar beneden richtte richting het daar op de bestrating liggende slachtoffer;
- -
zij daarop zagen dat deze man met deze vermoedelijke kruisboog een pijl afschoot die daar met de punt de bestrating trof vlak naast het daar liggende slachtoffer.
[afbeelding]
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑12‑2022
Vgl. onder meer HR 5 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4959 en HR 16 maart 2010,ECLI:NL:HR:2010:BK8507.
Een recent voorbeeld is de zaak tegen verdachte [naam 2] , waarin het hof Den Bosch op 17 maart 2022 arrest heeft gewezen (ECLI:NL:GHSHE:2022:868) en onder andere heeft geoordeeld dat de verdachte volgens zijn eigen verklaringen allerlei afwegingen en keuzes maakt waaruit blijkt dat hij zich een voorstelling maakt van hoe en waar hij zijn daden het beste kan volbrengen.
Vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600.
Vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
Vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.