Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/4.2.1.2.0
4.2.1.2.0 Introductie
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS368720:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Inkomstenbelasting (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Voetnoten
Voetnoten
Zie hieromtrent bijvoorbeeld Ellis 1985, blz. 33-34; en Van Raad 1993, blz. 301. Een enigszins verwante problematiek doet zich voor wanneer een land op grond van twee belastingverdragen voor eenzelfde inkomensbestanddeel tweemaal voorkoming van dubbele belasting moet verlenen; zie HR 8 februari 2002, BNB 2002/184.
Uitsluitend indien het verdrag met staat C in onze triangular case (met de aandeelhouder in staat C en de vennootschap feitelijk in staat B doch ex artikel 7.5, lid 6, Wet IB 2001 in Nederland) Nederland een (beperkt) heffingsrecht toekent over het uitgekeerde aanmerkelijkbelangdividend, komt de vraag aan de orde of het verdrag Nederland-staat B wellicht aan die heffing in de weg staat. Dit moet dan wel worden onderzocht, aangezien Nederland zich aan beide verdragen heeft te houden. Indien het verdrag met staat C Nederland heffing toestaat, maar dat met staat B niet, dan zou Nederland door te heffen in strijd handelen met zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van staat B.1 Heffing ingevolge het verdrag Nederland-staat C is mogelijk in een viertal situaties waarin de vennootschap voor de toepassing van het verdrag Nederland-staat C als inwoner van Nederland geldt (zie paragraaf 4.2.1.1.3 hiervóór): i) de vennootschap is inwoner van Nederland ex het niet-OESO-modelverdragconforme woonplaatsartikel in het verdrag Nederland-staat C; ii) het verdrag met staat C bevat een afwijkend dividendartikel op grond waarvan de vennootschap inwoner is van Nederland; iii) de vennootschap is naar Nederlands recht opgericht en voor de toepassing van het verdrag met staat B inwoner van Nederland, dan wel noch inwoner van Nederland noch van staat B; en iv) het verdrag met staat B bevat geen OESOmodelverdragconform restartikel en het betreft een naar Nederlands recht opgerichte beleggingsvennootschap. In deze paragraaf wordt onderzocht welke invloed het verdrag met staat B in die situaties heeft op het Nederlandse heffingsrecht.