De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief
Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/4.2.2:4.2.2 Alleen staat C is een verdragsstaat
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/4.2.2
4.2.2 Alleen staat C is een verdragsstaat
Documentgegevens:
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS363815:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Inkomstenbelasting (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit het arrest BNB 2001/295 volgt dat het Nederland op grond van het dividendartikel in het verdrag met staat C niet is toegestaan te heffen over aanmerkelijkbelangdividenden indien de vennootschap voor de toepassing van dit verdrag niet in Nederland is gevestigd. De aanwezigheid van een OESO-modelverdragconform restartikel is dus niet relevant. In het hier aan de orde zijnde geval dat Nederland geen belastingverdrag met staat B heeft gesloten, zal het woonplaatsartikel in het verdrag Nederland-staat C echter vrijwel steeds uitwijzen dat de vennootschap inwoner van Nederland is. Hiertoe is dan in de regel wel vereist dat de vennootschap naar Nederlands recht is opgericht. Uitsluitend in dat geval is de vennootschap immers ingevolge artikel 2, lid 4, Wet Vpb 1969 binnenlands belastingplichtig. Nederland kan de dividenden dan tegen het door artikel 10, lid 2, verdrag Nederland-staat C toegestane percentage van 15 in de heffing van dividendbelasting betrekken. Dat geldt tevens voor de heffing van inkomstenbelasting, mits de vestigingsplaatsfictie van artikel 7.5, lid 6, Wet IB 2001 – zoals in het onderhavige geval – van toepassing is en het dividendartikel niet slechts een bronheffing toestaat (zie artikel 13, lid 2, verdrag Nederland-Duitsland 1959, artikel 9, lid 1, en slotprotocol ad artikelen 2 en 9 verdrag Nederland-Zwitserland 1951 en artikel 11, lid 2, BRK).
De vraag of het belastingverdrag met staat B, overeenkomstig artikel 10, lid 5, OESO-modelverdrag, extraterritoriale heffing over dividenden verbiedt, komt uiteraard niet aan de orde, nu staat B een niet-verdragsstaat is.
De conclusie is dat Nederland het door de feitelijk in staat B gevestigde vennootschap aan de inwoner van staat C uitgekeerde aanmerkelijkbelangdividend vrijwel steeds als inkomen uit aanmerkelijk belang kan belasten, indien de vennootschap naar Nederlands recht is opgericht.