Zie bijvoorbeeld A.M.G. Smit met een beroep op het rapport van de commissie Franken, in Mevis e.a. (red.), Fraudedelicten, 1e druk, Zwolle 1990, p.122.
HR (P-G), 20-04-2010, nr. S 09/01617
ECLI:NL:PHR:2010:BM4136
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
S 09/01617
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BM4136
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BM4136, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 20‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM4136
Conclusie 20‑04‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft verdachte op 1 april 2009 ter zake van ‘valsheid in geschrift meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderd veertig) uren, te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
2.
Verdachte heeft cassatie ingesteld. Namens verdachte heeft mr. S.C. Blommendaal, advocaat te Maastricht, een schriftuur ingezonden houdende vijf middelen van cassatie.
3.
Het eerste middel klaagt erover dat het Hof een onjuiste betekenis heeft toegekend aan het begrip ‘vervalsen’ doordat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder nadere motivering kan volgen dat verdachte de in de bewezenverklaring bedoelde facturen heeft vervalst.
4.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 1 april 2002 tot en met 31 december 2002 te Wittern,
- —
een factuur van [A] BV aan [B] S.A.L. d.d. 30 april 2002, met invoice-nummer 20028001 en
- —
een factuur van [A] BV aan [B] S.A.L. d.d. 31 mei 2002, met invoice-nummer 20028002 en
- —
een factuur van [A] BV aan [B] S.A.L. d.d. 30 juni 2002, met invoice-nummer 20028003 en
- —
een factuur van [A] BV aan [B] S.A.L. d.d. 4 december 2002, met invoice-nummer 20021204 en
- —
een factuur van [A] BV aan [B] S.A.L. d.d. 5 december 2002, met invoice-nummer 20021205 en
- —
een factuur van [A] BV aan [B] S.A.L. d.d. 6 december 2002, met invoice-nummer 20021206 en
- —
een factuur van [A] BV aan [B] S.A.L. d.d. 8 december 2002, met invoice-nummer 20021208 en
- —
een factuur van [A] BV aan [B] S.A.L. d.d. 7 december 2002, met invoice-nummer 20021207
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, heeft vervalst, immers heeft verdachte telkens valselijk het bankrekeningnummer [001] (zijnde het bankrekeningnummer van [C] BV) op de facturen vermeld, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;’
5.
Het bestreden arrest bevat de navolgende bijzondere overwegingen omtrent het bewijs:
‘Namens verdachte is door de raadsman vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit.
Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is geweest van materiële valsheid, aangezien verdachte niet een bestaand document heeft nagemaakt of gewijzigd, noch dat hij een nagemaakte handtekening onder een document heeft geplaatst. Indien er al sprake zou zijn van valsheid in geschrift, kan dit slechts betrekking hebben op intellectuele valsheid, namelijk dat verdachte in de originele facturen onjuiste vermeldingen heeft opgenomen. Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte niet gehandeld heeft buiten de zijn als bestuurder van de [A] toekomende bevoegdheden. De verdachte heeft daarin niet gehandeld met het oogmerk van misleiding, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het enkele valselijk opmaken of vervalsen van een tot bewijs van enig feit bestemd geschrift met het oogmerk om het geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, is voldoende om die gedraging als valsheid in geschrift aan te merken. Verdachte heeft een ander bankrekeningnummer — zijnde het rekeningnummer van een vennootschap waarvan hij, verdachte, enig aandeelhouder en bestuurder was — ingevuld op een factuur die uitging van de rechtspersoon [A] B.V.
[A] B.V. was ook de rechthebbende op de daarop vermelde bedragen welke door [B] S.A.L. aan die vennootschap diende te worden voldaan. Een dergelijke vermelding van een onjuiste bankrekeningnummer maakt de factuur als zodanig vals. De stelling dat het opmaken van deze facturen binnen verdachtes bevoegdheden als statutair directeur lag, gaat reeds daarom niet op, omdat als gevolg van dit invullen van het onjuiste bankrekeningnummer de door [B] S.A.L. betaalde gelden niet terecht zijn gekomen bij de rechthebbende, zijnde [A] BV, of in het verlengde daarvan bij de [E-bank] die een vordering had op [A] BV in verband met kredietoverschrijding. De door verdacht opgemaakte facturen waren vals. De enkele omstandigheid dat verdachte statutair directeur was maakt dat niet anders. Het hof is van oordeel dat een dergelijke handelwijze in strijd is met de regels van goed ondernemerschap.’
6.
Volgens de toelichting op het middel is er tussen de begrippen ‘valselijk opmaken’ en ‘vervalsen’ een belangrijk onderscheid. Uit de verklaring van verdachte (bewijsmiddel 2) zou niet anders kunnen worden afgeleid dan dat de facturen voordat verdachte daarop het rekeningnummer van [C] BV vermeldde, niet als geschriften bestonden, maar door verdachte pas na die vermelding zijn gemaakt. Verdachte zou de desbetreffende facturen niet hebben kunnen vervalsen omdat voor vervalsen is vereist dat een geschrift zodanig wordt veranderd dat zijn oorspronkelijke inhoud gewijzigd wordt. Nu de facturen voordien niet bestonden, zou het Hof een rechtens onjuiste betekenis hebben toegekend aan het begrip ‘vervalsen’.
7.
Vergelijking van de bewezenverklaarde vervalste facturen (bewijsmiddel 3) met de zich bij de stukken van het geding bevindende onvervalste facturen van [A] B.V. aan [B] S.A.L. leert dat er in het computerprogramma kennelijk een standaardfactuursysteem is, waarin alleen nog maar de datum, het invoicenummer, het debiteurennummer en de te factureren bedragen hoeven te worden ingevuld. De adres- en bankgegevens van [A] B.V. zijn al standaard weergegeven op de factuur. Op de facturen van [A] B.V. gericht aan [B] S.A.L. d.d 2 april 2002 en 10 september 2002 worden achter ‘Datos bancarios’ de volgende bankrekeningnummers vermeld:
Cta. Euro [002]
Codigo SwiftBBVIESMMXXX
De vervalste facturen (bewijsmiddel 3) hebben dezelfde opmaak als bovenstaande facturen, alleen worden hier achter ‘Datos bancarios’ de volgende bankrekeningnummers vermeld:
Cta. Euro[001]
Codigo SwiftIBAN NL [003].
Door in de standaard factuuropmaak de gegevens achter ‘datos bancarios’ te wissen en andere bankgegevens in te vullen is er sprake van vervalsing. Uit de verklaring van verdachte (bewijsmiddel 6) blijkt dat verdachte in het computerprogramma op de computer van [A] BV zelf het rekeningnummer van [C] BV heeft aangebracht. Daarop sluit bewijsmiddel 7 aan voor zover het de volgende verklaring van verdachte bevat: ‘ik heb inderdaad (…) op (onderstreping PV) de facturen van [A] aan [D] het rekeningnummer vermeld van mijn vennootschap [C] BV.’
De kern van het middel lijkt mij allereerst dat een computerbestand (nog) geen geschrift is en dat daarom geen sprake is van het vervalsen van een geschrift, maar hooguit van het valselijk opmaken. In de literatuur wordt reeds geruime tijd verdedigd dat gegevens die niet zijn vastgelegd op papier, maar op een andere gegevensdrager onder omstandigheden kunnen worden aangemerkt als geschrift.1. Volgens de Hoge Raad is een weggeschreven bestand dat bestaat uit met enige duurzaamheid op een magneetschijf vastgelegde gegevens omtrent betalingsopdrachten welke op kennelijk eenvoudige wijze leesbaar kunnen worden gemaakt een geschrift.2. Buruma meent dat hetzelfde geldt voor andere vastgelegde gegevens die tot bewijs van enig feit dienen, een zekere duurzaamheid hebben, leesbaar zijn en een voor menselijk begrip vatbare gedachte-uiting hebben.3.
Verdachte heeft op 24 november 2005 (bewijsmiddel 2) onder meer verklaard: ‘Ik heb inderdaad in de periode van 1 april 2002 tot en met 31 december 2002 op de facturen van [A] aan [D] het rekeningnummer vermeld van mijn vennootschap [C] BV. Dat gebeurde door het rekeningnummer van [C] BV in het computerprogramma op de computer van [A] aan te brengen. Ik heb dat rekeningnummer zelf in dat computerprogramma aldus aangebracht.’ Het Hof heeft hieruit niet onbegrijpelijk mede gelet op de door verdachte zelf genoemde periode van negen maanden kunnen afleiden dat een geschrift is vervalst, omdat het ging om in de computer vastgelegde gegevens met bewijsbestemming en een zekere duurzaamheid. Nadere motivering was gelet op het ontbreken van een in feitelijke instantie gevoerd verweer niet noodzakelijk.
Ik voeg daar nog aan toe dat niet is vereist dat het geschrift dat vervalst wordt voltooid is.4. Door de bankgegevens in de al bestaande standaard opgemaakte factuur te wijzigen heeft verdachte de reeds geschreven tekst gewijzigd en getuigt het oordeel van het Hof dat verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan vervalsen niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Het eerste middel faalt mitsdien.
8.
Het tweede middel klaagt erover dat niet naar de eisen van de wet is gemotiveerd dat het vermelden van een ander bankrekeningnummer dan het bankrekeningnummer van [A] BV op de facturen valsheid in geschrift oplevert. De toelichting verwijst naar de pleitnota in feitelijke instantie waarin is gesteld dat het vermelden van een ander bankrekeningnummer geen valsheid in geschrift is, omdat geen onjuiste voorstelling wordt gegeven omtrent het verloop van het betalingsverkeer en/of de waarde, aard, omvang en/of inhoud van de transacties waarvoor deze facturen tot bewijs strekken. De motivering van de bewezenverklaring is in het bijzonder onvoldoende omdat de raadsman gemotiveerd verweer heeft gevoerd.
9.
Het tweede middel faalt eveneens. De redenering die in de toelichting op het middel wordt gevolgd komt mij ongerijmd voor. De kern van de valsheid bestaat uit de wijziging van de oorspronkelijke tekst.5. Het resultaat is dat het origineel is aangetast en wel zodanig dat een buitenstaander meent van doen te hebben met het origineel, terwijl dat niet zo is. Dat is natuurlijk ook juist de bedoeling, omdat anders de vervalsing mogelijk niet bruikbaar zal zijn. Bij deze vorm van valsheid in geschrift domineert het bedrogkarakter en de materiele juistheid van gegevens verdwijnt naar de achtergrond.6. Het wijzigen van een gegeven in een op zich zelf juist ander gegeven kan wel degelijk valsheid in geschrift opleveren. Het oordeel van het Hof dat het geschrift in deze zin vervalst is, is juist en ligt voldoende besloten in de gebezigde bewijsmiddelen.7. In de toelichting op het middel wordt als gezegd geklaagd dat de bewijsmotivering in het licht van het gevoerde verweer onvoldoende is. Die klacht blinkt niet uit in helderheid. Het middel noch de toelichting stelt zich op het standpunt dat niet voldoende is gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in artikel 359, tweede lid Sv. Ik zal de klacht dan ook niet in die sleutel zetten. Ik meen overigens dat de klacht dat onvoldoende op het verweer is ingegaan feitelijke grondslag mist. In de hieronder nog te citeren delen van de pleitnota waarnaar in het middel wordt verwezen (randnummers 24 en 40 tot en met 45) lees ik niet dat het verweer is gevoerd dat van vervalsing geen sprake kan zijn indien een bepaald gegeven in een op zich zelf juist ander gegeven wordt gewijzigd.
8.
Het derde middel stelt dat het Hof een rechtens onjuiste betekenis heeft toegekend aan het begrip ‘valselijk’, althans dat uit de gebezigde bewijsmiddelen zonder nadere motivering niet kan volgen dat verdachte telkens valselijk het bankrekeningnummer [001] heeft vermeld.
9.
De toelichting op het middel begint met een veronderstelling. Het van belang zijnde gedeelte daarvan luidt als volgt: ‘Voor zover het Hof heeft bedoeld dat het aan verzoeker gemaakte verwijt van vervalsen tevens inhoudt het valselijk opmaken daarvan…’. Nu nergens uit blijkt dat het Hof dat heeft bedoeld ontvalt de grondslag aan de verdere toelichting. De klacht borduurt overigens vooral voort op het thema van het tweede middel. Toegevoegd wordt nog dat niet is voorgewend dat de facturen afkomstig waren van iemand anders dan degene die ze heeft gemaakt. Inderdaad kan aangenomen worden dat degene die bevoegd was de facturen op te maken in de opmaak een wijziging heeft aangebracht. Met de toelichting kan dus wel worden aangenomen dat de materiële valsheid in ieder geval niet domineert. In de toelichting wordt vervolgens betoogd dat eveneens geen sprake is van intellectuele valsheid. De facturen zouden pas vals opgemaakt of vervalst zijn indien er een ander bankrekeningnummer was vermeld dan het bankrekeningnummer waarop betaald is of diende te worden. De stelling dat het op de facturen vermelden van een andere bankrekeningnummer dan dat van [A] BV een correcte weergave van de waarheid is gaat niet op. Als bestuurder van [A] BV was verdachte bevoegd de datum, het invoicenummer, het debiteurennummer en de te factureren bedragen in te vullen op de standaardfacturen. De verstuurde vervalste facturen waren zodoende naar de vorm echte facturen van [A] BV. Vervolgens heeft verdachte bankrekeningnummer [A] BV gewijzigd in het bankrekeningnummer van [C] BV (een vennootschap waarvan verdachte enig aandeelhouder en bestuurder was). Daarmee heeft verdachte iets wat onjuist is vermeld op de facturen; de gefactureerde bedragen moesten immers worden overgemaakt naar het bankrekeningnummer van [A] BV en niet naar het bankrekeningnummer van [C] BV. Aldus is er sprake van intellectuele valsheid in geschrift.8. Mitsdien faalt ook het als derde voorgestelde middel.
10.
Het vierde middel stelt dat het Hof het bewezenverklaarde oogmerk onvoldoende heeft gemotiveerd.
11.
In de toelichting wordt gesteld dat ter zitting gemotiveerd het verweer is gevoerd dat en waarom niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had de facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Omdat in het middel zelf slechts in het algemeen over de bewijsmotivering wordt geklaagd en in de toelichting de woorden ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ niet vallen, beperk ik mij tot de algemene motiveringsverplichting mede in het licht van een verweer.
12.
Blijkens de aan het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2009 gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van verdachte aldaar voor wat betreft het in het middel bedoelde verweer (voor zover daarnaar in de cassatieschriftuur wordt verwezen) het volgende aangevoerd:
‘15.
[D] zou de genoemde facturen aan [A] voldoen. Als voorwaarde voor betaling zou [A] van deze gelden meteen weer aandelen in [D] kopen. De kwestie met betrekking tot de reputatie-en overige schade zouden partijen verder laten rusten. Op deze wijze konden [A] en [D] hun samenwerking ondanks de slechte ervaringen met de eerste leveringen, toch verder vormgeven.
(…)
E. Betaling op rekening [C] B.V.
21.
Een tweede probleem bij deze aandelenoverdracht betrof de financiële positie van [A]. [A] had een doorlopend krediet bij haar bank. Het kredietmaximum was echter ruimschoots overschreden. De directeur van de [E-bank] sprak [verdachte] dan ook regelmatig aan hoe dit opgelo st kon worden. Een korte termijn oplossing had [verdachte] echter niet voorhanden: de door [F] beloofde financiële middelen en/of nieuwe investeerders zijn er slechts mondjesmaat respectievelijk nooit gekomen en omzet werd er op dat moment nauwelijks gemaakt.
22.
Teneinde te voorkomen dat [A] ten onder zou gaan door het verlies van haar belangrijkste opdrachtgever, moest de aandelentransactie met [D] wel doorgang vinden. Echter, als [D] de facturen zou betalen op de gewone betaalrekening van [A], dan zou de bank deze betalingen onmiddellijk verrekenen met het overstand van het krediet van [A]. Gevolg zou zijn dat [A] de aandelen van [D] niet zou kunnen betalen, waardoor de deal met [D] geen doorgang zou vinden.
23.
[A] en [verdachte] moesten daarom voorkomen dat betaling van de facturen plaats zou vinden op een rekening van [A] bij de [E-bank]. Gezien de belabberde financiële positie van [A] was uitwijken naar een andere bank ook geen optie:
zelfs het openen van een gewone betaalrekening zonder kredietfaciliteit zou vermoedelijk niet mogelijk zijn en daarbij tevens te veel tijd in beslag nemen.
24.
[Verdachte] koos daarom voor een ander alternatief: hij liet betaling plaatsvinden op de rekening van [C] B.V. Als statutair bestuurder stond het [verdachte] vrij om derden aan te geven op welke en op wiens rekening [A] betaling wenste ontvangen. Uit de in het dossier opgenomen bankafschriften (bladzijden 374 tot en met 408) blijkt juist dat betaling door [D] van de facturen van [A] ook plaats heeft gevonden op de op de factuur vermelde bankrekening.
(…)
G. Valsheid in geschrifte?
40.
[verdachte] wordt primair valsheid in geschrifte ex artikel 225 lid 1 Sr ten laste gelegd.
Bestanddeel van dit delict is het oogmerk om het (geschrift) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Het enkele valselijk opmaken of vervalsen van een tot bewijs van enig feit bestemd geschrift met bedoeld oogmerk is voldoende om die gedraging als valsheid in geschrift aan te merken (HR, 25 april 2004, LJN: AV1628).
41.
Duidelijk moge ook zijn dat er van materiële valsheid geen sprake is: [verdachte] heeft niet een bestaand document nagemaakt of gewijzigd noch heeft hij een nagemaakte handtekening onder een document geplaatst. Indien er al sprake zou zijn van valsheid in geschrift kan dit slechts betrekking hebben op intellectuele valsheid, namelijk dat dat [verdachte] in de originele facturen onjuiste vermeldingen heeft opgenomen.
42.
Dat een factuur tot het bewijzen van enig feit kan dienen is inmiddels vaste rechtspraak (HR, 27 maart 1984, NJ 1984/685). Een factuur bevat immers een gedetailleerde opgave van — i.e. — geleverde goederen en heeft in het maatschappelijk verkeer mede de functie heeft tegenover degene die betaling verschuldigd is aannemelijk te maken dat deze aldus zijn geleverd teneinde op grond daarvan betaling te verkrijgen. In casu gaat het echter niet om de vraag of deze facturen vals zouden zijn in die zin dat de tegenprestaties van deze facturen nimmer geleverd zijn en/of anders van waarde, aard, omvang of inhoud zijn dan zoals op de facturen vermeldt.
43.
Hoewel [D] bepaald niet te spreken was over de kwaliteit van de geleverde goederen, staat vast dat de facturen de tegenprestaties juist vermelden. [D] of willekeurig welke andere derde — zoals [F], [G], de belastingdienst — is misleid en kan niet misleid worden voor zover het de aan deze facturen ten grondslag liggende transacties betreft. In die zin kan dus niet aan de echtheid van de facturen worden getwijfeld.
44.
De valse vermeldingen zouden dan betrekking hebben op het rekeningnummer waarop door [D] moest betalen. Uit hetgeen eerder naar voren is gebracht wordt duidelijk dat:
- a.
[verdachte] heeft niet gehandeld buiten de zijn als bestuurder van de [A] toekomende bevoegdheden. Een bestuurder van een besloten vennootschap mag immers aan een debiteur verzoeken om betaling aan een derde. De wissel — een enigszins in onbruik geraakte betalingsmethode — dankt zelfs haar bestaan hier (nog) aan. Ook in die zin zijn de facturen dus niet vals.
- b.
[verdachte] had met het vermelden van het rekeningnummer van [C] op de facturen de bedoeling om betaling daadwerkelijk te laten plaatsvinden op deze rekening en zo de deal met [D] door te laten kunnen laten aan. Immers, indien betaling op de eigen bankrekening van [A] bij [H-bank] had plaatsgevonden, dan waren deze betalingen meteen verrekend met de overstand van het krediet. De deal met [D] was daarmee meteen van de baan geweest en [A] was wellicht eerder ernstig in de financiële problemen geraakt. [D] was van deze problematiek op de hoogte.
45.
[Verdachte] heeft de facturen dus niet valselijk opgemaakt met de bedoeling om bij onwetende derden ([F], [G], de belastingdienst) een onjuiste voorstelling te geven omtrent de waarde, aard, omvang of inhoud van de transacties. Evenmin heeft [verdachte] met de vermelding van een ander rekeningnummer een onjuiste voorstelling gegeven of trachten te geven omtrent het verloop van het betalingsverkeer. Integendeel: de facturen geven juist een correcte weergave van het werkelijke verloop van de geldstromen! Ook in die zin heeft [verdachte] dus niet gehandeld met het oogmerk van misleiding.’
13.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat er geen oogmerk tot benadeling was, omdat het oogmerk van verdachte bestond uit het voorkomen van verrekening door de [E-bank] met de overstand op het bankkrediet. Blijkens de pleitnota is de wijziging van het bankrekeningnummer er inderdaad op gericht dat het op de rekening van [A] BV over te maken geldbedrag niet onmiddellijk zou worden verrekend zodat [A] de transactie niet zou kunnen uitvoeren. Ik lees in de pleitnota niet de stelling dat dit oogmerk om verrekening te voorkomen in de weg staat aan het bewijs van oogmerk tot benadeling. Gelet daarop mist het middel dus feitelijke grondslag9.. Het komt mij voor dat het oogmerk om verrekening te voorkomen nu juist impliceert dat het oogmerk was om de [E-bank] te benadelen. De bank was namelijk door deze handelswijze niet in staat te verrekenen. Mijns inziens erkent verdachte dus het oogmerk tot benadeling gaaf (zie bijvoorbeeld bewijsmiddel 6).
14.
Het vijfde middel bevat de klacht dat het Hof ten aanzien van het ‘oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken’ zoals gebezigd in art. 225 lid 1 Sr is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
15.
In de toelichting op het middel wordt primair gesteld dat — ervan uitgaande dat het derde middel slaagt — de in de bewezenverklaring bedoelde facturen niet zijn vervalst of valselijk zijn opgemaakt. Subsidiair wordt gesteld dat, indien de betrokken facturen wel als vals moeten worden aangemerkt, verdachte niet — onder verwijzing naar de conclusie van AG Remmelink voor HR 20 oktober 1987, NJ 1988, 473 — de ‘onvoorwaardelijke bedoeling had derden te misleiden’. De bewijsmiddelen zouden immers niet uitsluiten dat verdachte ten tijde van de beslissing om een andere bankrekeningnummer dan [A] BV op de factuur aan [B] S.A.L te vermelden niet het oogmerk had om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken, maar om verrekening van de betalingen met de overstand op het bankkrediet te voorkomen.
16.
Het vijfde middel varieert enigszins op het vierde en ik verwijs dan ook naar de bespreking van het vierde middel en voeg daar nog het volgende aan toe. Bij de beoordeling van valsheidsdelicten staat centraal de vraag of de dader de onechtheid wilde.10. Het oogmerk van misleiding in de zin van art. 225 Sr behelst de bewuste bedoeling om het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst te (doen) gebruiken.11. Oogmerk van misleiding betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn.12. Het Hof heeft uit de bewijsmiddelen afgeleid dat de facturen van [A] BV aan [B] S.A.L. naar hun inhoud vals waren en door de verdachte, die wist dat die facturen het bankrekeningnummer van [C] BV (waarvan verdachte enig aandeelhouder was) vermeldden in plaats van het bankrekeningnummer van [A], zijn gebruikt met de bedoeling dat de betalingen verricht door [B] S.A.L. bij verdachte (althans [C] BV) terecht zouden komen. Dat zoals aangevoerd door de verdediging een ander bankrekeningnummer dan van [A] BV op de facturen stond vermeld om verrekening van de betalingen met de overstand op het bankkrediet te voorkomen kan aan de bewezenverklaring van het oogmerk niet in de weg staan.13. Het vijfde middel faalt mitsdien eveneens.
17.
De voorgestelde middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
18.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2010
HR 15 januari 1991, NJ 1991, 668 m.nt. Corstens.
Zie Sackers e.a. (red.), Fraudedelicten, 2e druk, Deventer 2000, p. 167.
F.C. Bakker, Valsheid in geschrift, Arnhem 1985, p. 80.
Bakker, a.w., p. 80 onderscheidt naast wijzigen van de tekst, een deel van de tekst verwijderen en iets aan de tekst toevoegen.
Zie voor de rubricering van valsheid als vorm van bedrog Bakker, a.w., p. 85.
HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, LJN AU9130 m.nt. YB., r.ov. 3.8.2.
Bakker, a.w., p. 83 waarin wordt verwezen naar HR 26 juni 1933, NJ 1933, 1640.
Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is reeds gelet op het ontbreken van die feitelijke grondslag geen sprake.
Bakker, a.w., p. 103.
HR 26 oktober 1983, LJN AC8152, NJ 1984, 300.
J.M. Verheul in Tekst en Commentaar 2008 (7de druk), aantekening 11 bij art. 225 Sr.
HR 16 september 2008, LJN BC7960, RvdW 2008, 869.