Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen
Einde inhoudsopgave
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.2.3.4.e:4.2.3.4.e Doelmatigheid
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.2.3.4.e
4.2.3.4.e Doelmatigheid
Documentgegevens:
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk, datum 01-09-2013
- Datum
01-09-2013
- Auteur
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk
- JCDI
JCDI:ADS351606:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Ook voor de in art. 3.63 Wet IB 2001 opgenomen doorschuiffaciliteit geldt dat de faciliteit niet doelmatig is, omdat belastingplichtigen van de faciliteit gebruik kunnen maken als er geen liquiditeitsproblemen zijn (cadeaueffect). De kans is dan aanwezig dat belastingplichtigen gebruikmaken van een doorschuiffaciliteit, terwijl zij deze niet nodig hebben. De overheid verleent een faciliteit waardoor de belastingopbrengsten dalen, terwijl daar geen opbrengst tegenover staat. Er kan alleen sprake zijn van een opbrengst indien de continuïteit van de onderneming daadwerkelijk wordt bedreigd. Indien dit niet aan de orde is, behoeft de overheid ook niet in te grijpen en wegen de kosten niet op tegen de opbrengsten (zie uitgebreider paragraaf 4.2.2.5). Bij art. 3.63 Wet IB 2001 is dit zelfs nog meer aan de orde dan bij de andere doorschuifbepalingen in de winstsfeer. Dit komt omdat de faciliteit ook kan worden benut indien de overdrager als gevolg van de vervreemding liquide middelen ontvangt. De overdrager kan in een dergelijke situatie de belastingclaim uit de ontvangen koopsom voldoen. In dat geval is art. 3.63 Wet IB 2001 niet doelmatig. Ook hier geldt vervolgens wel weer dat de overheid de kosten terugverdient als gevolg van lagere fiscale afschrijvingen in de toekomst.
Als gevolg van de doorschuiving profiteert de overnemer op korte termijn van het feit dat hij een lagere financiering nodig heeft. Indien de bedrijfsoverdracht zonder toepassing van de doorschuiffaciliteit geen doorgang zou kunnen vinden, kan worden gezegd dat vanuit de positie van de overnemer art. 3.63 Wet IB 2001 doelmatig is.
Bij de toetsing aan doeltreffendheid is aan de orde geweest dat om gebruik te kunnen maken van de doorschuiffaciliteit naar een medeondernemer de onderneming moet worden ingebracht in een samenwerkingsverband. Belastingplichtigen zullen kosten moeten maken om een samenwerkingsverband aan te gaan en dit in stand te houden. Ook zal de inbreng fiscaal tot heffing van inkomstenbelasting leiden, waardoor belastingplichtigen gebruik moeten maken van complexe inbrengtechnieken die wellicht ook niet tot het gewenste resultaat leiden. Deze aspecten verhogen de administratieve lasten voor belastingplichtigen. Dit komt de doelmatigheid niet ten goede. Dit geldt in veel mindere mate voor situaties waarbij wordt overgedragen aan een werknemer. Deze werknemer moet 36 maanden in de onderneming werkzaam zijn geweest alvorens gebruik kan worden gemaakt van de doorschuiffaciliteit. Die voorwaarde is minder belastend, mede omdat geen nadere eisen aan het dienstverband worden gesteld.