De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/13.4.2:13.4.2 Geen gedwongen tenuitvoerlegging hoofdveroordeling
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/13.4.2
13.4.2 Geen gedwongen tenuitvoerlegging hoofdveroordeling
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375543:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
GMvT, p. 17.
BenGH 5 juli 1985, NJ 1986, 19(Liesenborghs-Thielens/Vandebril-Tielens), m.nt. Heemskerk.
Zie ook A-G Strikwerda in zijn conclusie voor BenGH 25 mei 1999, NJ 2000, 14(Greenib Car/Aaltink), m.nt. Snijders, zie ook Rutgers 2000.
Anders: Van Rossum 1990a, p. 85.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De tekst van de Beneluxregeling biedt geen aanknopingspunten om in het hier besproken geval te betogen dat verbeurte van dwangsommen als gevolg van het herleven van de oorspronkelijke veroordeling niet plaatsheeft. Uit de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting bij art. 3 Eenvormige Wet (art. 611c Rv) kan wel een argument in dit verband worden afgeleid, waar deze bepaalt 'dat van niet nakoming eerst sprake kan zijn wanneer de hoofdveroordeling uitvoerbaar is geworden.'1 Het Benelux-Gerechtshof heeft deze overweging al eens ten grondslag gelegd aan zijn (in par. 12.2 hiervoor besproken) oordeel dat voor verbeurte van dwangsommen geen plaats is wanneer de tenuitvoerlegging als gevolg van het instellen van een rechtsmiddel is geschorst.2 In navolging van hetgeen het Benelux-Gerechtshof in het arrest Liesenborghs-Thielens/Vandebril-Tielens heeft overwogen, zou hier eveneens met succes kunnen worden betoogd dat de dwangsom niet wordt verbeurd.3 Blijkens het arrest geldt immers 'dat (...) in overeenstemming met de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting op art. 1, moet worden aangenomen dat de dwangsom slechts verschuldigd wordt wanneer de veroordeling voor gedwongen uitvoering vatbaar is'.
In het hier besproken geval is de hoofdveroordeling in de relevante periode nooit voor gedwongen tenuitvoerlegging vatbaar geweest. Immers, op het moment dat het handelen - achteraf gezien - plaats had moeten hebben, was de uitspraak niet voor gedwongen uitvoering vatbaar, omdat de uitspraak op dat moment vernietigd was en die vernietiging direct vanaf de appeluitspraak werkte. Het herleven van het vonnis maakt de daarin vervatte hoofdveroordeling vervolgens in deze periode niet alsnog voor gedwongen uitvoering vatbaar, omdat het niet mogelijk is om achteraf hetgeen waartoe de hoofdveroordeling verplicht tijdig na te leven. Nu de hoofdveroordeling zich wat betreft de relevante periode niet voor gedwongen ten uitvoerlegging achteraf leent, is de verplichting om de wederpartij over de betreffende periode vervangende schadevergoeding te betalen voor de verplichting uit de hoofdveroordeling in de plaats gekomen. Voor verbeurte van dwangsommen achteraf is echter geen plaats.4