M.i. is deze bronvermelding niet correct. Het gaat volgens mij om uitlatingen van de Minister in de Eerste Kamer op 9 juli 2002, Handelingen I 35-1721.
HR, 22-03-2016, nr. 14/04919
ECLI:NL:HR:2016:465
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-03-2016
- Zaaknummer
14/04919
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:465, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2754, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:7188, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2015:2754, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:465, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑07‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/227 met annotatie van T. Kooijmans
SR-Updates.nl 2016-0159
Uitspraak 22‑03‑2016
Inhoudsindicatie
1. Art. 243 Sr. Het oordeel van het Hof dat het slo. (door overmatige alcoholinname) heeft verkeerd in een toestand van verminderd bewustzijn a.b.i. art. 243 Sr en dat de vd van die toestand weet had geeft, mede gelet op de door het Hof en in de conclusie van de AG aangehaalde wetsgeschiedenis, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. 2. Getuigenverzoek, art. 315 jo. 328 Sv. Het middel, dat terecht klaagt dat noch het pv ttz noch het arrest een beslissing inhouden op het ttz herhaalde verzoek getuige X te horen, kan niet tot cassatie leiden nu gelet op door de HR in ogenschouw genomen omstandigheden zonder nadere toelichting, die in de schriftuur niet is gegeven, niet valt in te zien welk rechtens te respecteren belang de vd heeft bij de klacht dat het Hof niet uitdrukkelijk heeft beslist op het verzoek.
Partij(en)
22 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/04919
IC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 16 september 2014, nummer 21/004894-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 26 juni 2010 te Velp, gemeente Rheden, met [slachtoffer] , van wie verdachte wist dat zij ten gevolge van overmatige alcoholinname in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , te weten het ontkleden van [slachtoffer] en het vervolgens brengen van zijn penis in haar vagina."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Bewijsmotivering
Vast staat dat verdachte en [slachtoffer] op 26 juni 2010 in Velp seksuele gemeenschap hebben gehad. Verdachte heeft dit seksuele contact aanvankelijk ontkend, maar heeft het toegegeven nadat hij met de uitkomst van DNA-onderzoek werd geconfronteerd.
Namens verdachte is - kort gezegd - primair aangevoerd dat [slachtoffer] niet verkeerde in een staat van bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte niet wist dat zij in een dergelijke toestand verkeerde.
Het is de vraag of [slachtoffer] op dat moment "ten gevolge van overmatige alcoholinname" verkeerde "in een staat van bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn (een roes en/of delirium) en/of lichamelijke onmacht", zoals opgenomen in de tenlastelegging. Het hof begrijpt de term "overmatig" aldus dat bedoeld wordt dat [slachtoffer] aanmerkelijk meer alcohol had gedronken dan zij kon verdragen. Het hof leest de passage "(een roes en/of delirium)" niet als een nadere beperking in die zin dat de tenlastelegging niet ziet op een toestand van verminderd bewustzijn welke niet bestaat in een roes en/of delirium.
Het hof acht niet bewezen dat er sprake was van een staat van bewusteloosheid en lichamelijke onmacht. Wat de staat van "verminderd bewustzijn" betreft zijn de volgende passages uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wijziging van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht van belang.
Nota naar aanleiding van het Verslag (Kamerstukken II, 2001/2002, 27 745, nr. 6), p. 22:
"In het algemeen zou ik willen opmerken dat degene die door eigen toedoen geraakt in een situatie van verminderd bewustzijn geen vrijbrief afgeeft voor zogenaamd vrijwillig vrijen. In het gegeven voorbeeld zal de vrouw aannemelijk moeten maken dat zij door het innemen van grote hoeveelheden alcohol is geraakt in een situatie van verminderde bewustzijnstoestand. Zij zal zo nodig ook aannemelijk moeten maken dat zij in de fase waarin zij nog niet verkeerde in die toestand, geen avances heeft gemaakt of heeft gedoogd. De man zal stellen dat de vrouw weliswaar ver heen was, maar niet de indruk gaf afkerig te zijn van seksueel contact met hem althans zich niet heeft verzet."
(...)
"Bij de invulling van dit begrip kan men denken aan een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt. Men kan ook denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat niet om de situatie dat iemand geheel weg is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander."
Handelingen Tweede Kamer 2 juli 2002:
"Minister Korthals
(...)
Bij de toepassing van deze bepaling wordt gedacht aan situaties waarbij de dader bewust seksueel misbruik maakt van de omstandigheid dat het slachtoffer in onvoldoende mate in staat is haar of zijn wil te bepalen omtrent het hebben van seks met een ander. Dit onvermogen vloeit voort uit een toestand van verminderd bewustzijn. Die toestand kan zijn oorzaak vinden in het gebruik van alcohol, drugs of bepaalde medicijnen. Het slachtoffer kan zich ook in een sluimering of halfslaap bevinden. Dat zijn de situaties die het eerst in aanmerking komen. Ook andere factoren kunnen een eventueel slachtoffer in een toestand van verminderd bewustzijn brengen. Het hangt vervolgens van de omstandigheden in concreto af of er sprake is van seksueel misbruik van een persoon in een toestand van verminderd bewustzijn."
Het hof stelt het volgende voorop. De beschrijvingen van de getuigen en verdachte van de toestand waarin [slachtoffer] verkeerde, lopen in enkele opzichten uiteen. Voor zover er verschillen zijn tussen tegenover de politie afgelegde en later afgelegde verklaringen van dezelfde getuigen hecht het hof in het algemeen geloof aan de tegenover de politie afgelegde verklaringen, omdat deze het kortst na het feit zijn afgelegd en het minst (kunnen) zijn beïnvloed door opportuniteitsoverwegingen. Verdachte heeft tegenover de politie zowel voor als na de uitslag van het DNA-onderzoek tegenover de politie verklaringen afgelegd. Het hof gaat in dit verband uit van de eerdere verklaringen.
Het hof acht de kern van de verklaring van [slachtoffer] geloofwaardig, onder meer vanwege haar authentieke karakter. De kern van de verklaring wordt in voldoende mate bevestigd door andere bewijsmiddelen.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. [slachtoffer] voelde zich na het drinken van een viertal "dropshots" en daarvóór (een glas) wijn slecht. Zij heeft een aantal keren overgegeven, in elk geval toen zij op de wc zat. Zij voelde zich misselijk en beroerd. Ze kon niet zelfstandig lopen. In de auto lag zij op haar rug op de achterbank van de auto van verdachte, toen haar door [betrokkene 1] werd gezegd dat ze rechtop moest gaan zitten om niet in haar eigen spuug te stikken. Verdachte heeft daarover onder meer verklaard dat bij [slachtoffer] het licht uitging, dat ze goed bezopen was en dat ze drie of vier keer zou zijn omgevallen als ze zelf had gelopen. Weliswaar heeft verdachte in een later stadium verklaard dat [slachtoffer] "aangeschoten" was, maar hij heeft geen aannemelijke reden gegeven waarom hij aanvankelijk anders heeft verklaard.
Het hof leidt uit de verklaringen van [slachtoffer] af dat zij niet in een beste toestand was en zich niet beter voelde op het moment waarop zij door verdachte thuis werd gebracht en zij haar huis binnen ging. Dit wordt voldoende bevestigd door hetgeen anderen hierover hebben verklaard. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij zich voelde alsof ze vast zat in haar eigen lichaam, dat ze wel alles voelde en hoorde maar niets kon doen of zien, dat ze alleen af en toe een flits had. Het hof heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid van haar verklaring te twijfelen.
Over hetgeen vervolgens is gebeurd heeft [slachtoffer] onder meer verklaard dat zij op een gegeven moment voelde dat kleding en schoenen uit werden gedaan en dat verdachte met zijn geslachtsdeel bij haar binnen ging. Zij heeft niet kenbaar gemaakt dat zij niet wilde omdat ze dat niet kon.
Verdachte heeft verklaard dat hij gevraagd zou hebben of ze het niet erg vond en dat zij daarop ontkennend antwoordde. Het hof is - ervan uitgaande dat een en ander heeft plaatsgevonden - van oordeel dat het beantwoorden van de betreffende vraag niet in de weg staat aan het aannemen van de toestand van verminderd bewustzijn.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] niet geloofwaardig zou zijn, omdat zij eerst als antwoord gaf dat zij bepaalde dingen niet meer wist, maar zich daarna toch over de gang van zaken heeft uitgelaten. Het hof verwerpt dit verweer, nu de wijze van antwoorden kennelijk verband houdt met de toestand waarin zij verkeerde en/of erop duidt hoe veel inspanning het haar kostte om zich voor de geest te halen wat er was gebeurd.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof bewezen acht dat [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat de staat van verminderd bewustzijn waarin [slachtoffer] verkeerde, het gevolg is van - voor haar doen - overmatig alcoholgebruik.
Dat verdachte minst genomen weet had van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, leidt het hof in het bijzonder af uit verdachtes eerder vermelde verklaring over haar "goed bezopen" toestand. Verdachte heeft waargenomen in wat voor toestand [slachtoffer] was. Door desondanks met haar gemeenschap te hebben heeft hij de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde ook aanvaard. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat in het beeld van de toestand van [slachtoffer] tussen dat moment waarop zij het café verliet en het moment van gemeenschap geen verandering is gekomen. Dat haar gedrag zodanig veranderde dat verdachte meende of mocht menen dat het aanzienlijk beter met haar ging, blijkt niet noch is dit aannemelijk geworden.
Het hof wijst het nieuwe verzoek tot het horen van dr. Uges af op dezelfde gronden waarop het eerdere verzoek is afgewezen. Het hof overwoog in het tussenarrest van 23 oktober 2013: "Het hof acht de verdachte door het achterwege blijven van het horen van een toxicoloog als deskundige redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad nu dit verhoor geen bijdrage kan leveren aan enige door het hof te nemen beslissing. Er zijn van de mate van alcoholintoxicatie geen duidelijke gegevens in het dossier opgenomen, anders dan verklaringen. Daarmee komt de vaststelling van de mate van intoxicatie neer op de waardering van die verklaringen, hetgeen bij uitstek een rechterlijke activiteit is". Het hof voegt daar aan toe dat ter terechtzitting van het hof geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken die aanleiding geven op de afwijzing terug te komen.
(...)
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
1. als bijlage gevoegd bij registratienummer PL0750 2010070242 (blz. 41 e.v.) - gesloten op 27 juli 2010, proces-verbaalnummer: PL0750-2010070242-1, door [verbalisant 1] , brigadier van politie, en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [slachtoffer] ( [slachtoffer] ):
Ik wil aangifte doen van verkrachting tegen [verdachte] . Het is gebeurd in de nacht van vrijdag op zaterdag 25 op 26 juni 2010 tussen 03:00 en 10:00 uur in mijn woning aan de [a-straat 1] in Velp, gemeente Rheden.
Ik had een bijbaantje als barmedewerkster bij café " [A] " in de [b-straat] in Arnhem. Ik ben daar in maart 2010 begonnen. De baas is [verdachte] . Ik zou twee avonden per week komen werken.
Het contact met [verdachte] ging wel goed. Er werd wel veel geouwehoerd. Hij zei dat ze in de horeca ook wel veel opmerkingen maakten en dat dat normaal was in de horeca. [verdachte] zei dat als het voor mij te ver zou gaan dat ik dit gewoon aan kon geven. Het waren vooral seksueel getinte opmerkingen.
Ik begon mijn dienst altijd om 23:00 uur tot 03:00 uur en dan gingen we nog een uur schoonmaken. Ik ging met de auto naar mijn werk toe. Ik heb zelf een auto. Als ik met de auto ging, dan ging ik ook weer met mijn auto terug. [verdachte] heeft ook wel eens tegen mij gezegd dat ik door hem naar huis gebracht kon worden, als ik zelf maar zorgde dat ik er kwam. In totaal heeft [verdachte] me ongeveer een keer of 10 naar huis gebracht. Hij bracht dan ook anderen naar huis.
Meestal brengt hij [betrokkene 2] , een ex-werkneemster waar hij een relatie mee heeft gehad en die er ook altijd is, naar huis. Hij zette mij dan eerst af en daarna [betrokkene 2] . Het gebeurde ook wel eens dat er nog meer meereden. Hij zette dan [betrokkene 2] eerst af, dan mij en daarna de DJ. Dit was afhankelijk van wie er meereden.
Op vrijdag 25 juni 2010 ben ik om 22:00 uur van huis weggegaan met mijn eigen auto. Ik was om 22:30 uur op het werk. Op dat moment waren [betrokkene 3] , zijn vriendin [betrokkene 4] , [verdachte] en [betrokkene 2] in het café aanwezig. We hadden een rustige avond, en de verwachting was ook dat het heel rustig zou blijven, omdat daarvoor het WK was geweest en dat iedereen klaar was met feesten. Omdat het rustig was stuurde [verdachte] [betrokkene 3] naar huis. [betrokkene 4] is toen met hem meegegaan. Daarna bleven [verdachte] en ik achter de bar aan het werk. [betrokkene 5] bleef ook. [betrokkene 6] en [betrokkene 2] waren er wel, die waren er voor de gezelligheid in plaats van om te werken. Er waren verder nog enkele klanten in het café. Op een gegeven moment werd het toch druk aan de bar. Dus we moesten opeens nog hard gaan werken.
[verdachte] bood mij een alcoholshotje aan. [verdachte] maakte één shotje. Hij zei dat hij dit voor mij maakte. Hij maakte er ook nog één voor zichzelf. Hij zei dat hij [betrokkene 2] naar huis moest brengen en dat hij mij ook wel naar huis wilde brengen. Toen ik er eenmaal één maal had gedronken, ging ik er vanuit dat [verdachte] mij naar huis ging brengen. Verder heb ik van hem nog ander shotje gehad. Later wilde hij weer een shotje inschenken. Ik zei dat het daarna genoeg was. Ik heb het glaasje toen wel leegdronken. Ik heb duidelijk aangegeven dat ik verder niets meer wilde drinken. Maar daarna kwam er nog een. [verdachte] had weer een shotje ingeschonken. Hij drong wel aan om het op te drinken. In totaal heb ik vier alcoholshotjes gedronken in iets van twee uur tijd. De alcohol deed wel wat me. Ik voelde me aangeschoten, maar ik wist nog wel wat ik wel en niet deed. Aangeschoten houdt bij mij in dat ik iets losser word met praten. Ik maak dan wat makkelijker opmerkingen terug.
Die avond achter de bar zei [verdachte] de hele tijd dat ik wel een lekker kontje had in de broek die ik aan had. Hij had wel vaker dit soort opmerkingen tegen me gemaakt, maar deze avond deed hij het de hele avond door. Op een gegeven moment stond hij naast me en keek naar me. Ik hoorde dat hij zei: "Wacht maar, over negen maanden ben je moeder". Hij zei dit lachend. Ik heb daar helemaal niet op gereageerd. Ik hou er totaal niet van als mensen zoiets zeggen.
Op een gegeven moment kwamen [betrokkene 9] en [betrokkene 8] binnen. Zij werken bij de buren. We gingen sluiten en ik stond nog even te praten met [betrokkene 9] . [betrokkene 9] werkt bij [B] en [betrokkene 8] bij [C] . Terwijl ik met [betrokkene 9] stond te praten voelde ik me niet lekker worden. Ik dacht dat dit kwam omdat de drank verkeerd begon te vallen. Ik voelde me heel misselijk. Daarom ging ik naar de wc. Eerst zat ik en toen begon alles te draaien. Daarna heb ik overgegeven. Vanaf dat moment ben ik blijven overgeven. [betrokkene 9] kwam naar mij toe toen ik op de wc zat. Het overgeven bleef. Ik denk dat ik om de 10 minuten wel moest overgeven. [betrokkene 9] vroeg of ik de wc deur open wilde doen. Dit heb ik gedaan. Vanaf het moment op de wc heb ik eigenlijk een heel slecht beeld van de avond.
Ik hoorde dat [betrokkene 9] tegen [verdachte] zei dat zij mij wel naar huis wilde brengen omdat zij bij mij om de hoek wonen. Maar [verdachte] zei dat hij mij zelf naar huis ging brengen. Ik weet nog dat ze mij op een gegeven moment van het toilet af wilden hebben omdat iedereen naar huis wilde. Ik weet niet meer hoe ik van het toilet af ben gekomen. Ik kreeg van […] , de portier, een flesje water. Ik voelde me nog steeds heel erg beroerd en ziek. Toen zijn we naar buiten gegaan. Ik bedoel daarmee iedereen omdat we gingen sluiten. Ik weet niet hoe ik buiten ben gekomen. Ik kon niet lopen. Ik weet nog dat ik tegen [betrokkene 9] zei dat ik bang was. Dit omdat ik me niet goed voelde. [betrokkene 9] had mij vast en zei dat het wel goed zou komen. [betrokkene 8] had mij ook vast.
In de auto lag ik op mijn rug. Ik moest weer overgeven. Ik had het gevoel dat ik bijna stikte in mijn eigen braaksel. Ik weet niet hoe ik dat opgelost heb. Volgens mij heeft een van de anderen mij overeind gezet, ik weet ook nog dat [betrokkene 2] voorin de auto zat en mijn hand vast had. We zaten met zijn drieën in de auto van [verdachte] . Ik weet dat [betrokkene 2] en [verdachte] een beetje aan het kibbelen waren. [verdachte] heeft [betrokkene 2] als eerste thuisgebracht. Ik bleef achterin de auto zitten. Ik heb niet meer overgegeven.
[verdachte] is naar mijn huis gereden. [verdachte] stopte de auto op de oprit. Ik ben zelf de auto uit gegaan. Ik woon met mijn moeder in het huis. Mijn moeder was thuis maar lag te slapen. Ik weet niet hoe ik binnen ben gekomen. Ik kan me nog herinneren dat ik op de bank in de huiskamer terecht ben gekomen. Ik weet alleen niet hoe. Ik weet nog dat ik heel erg blij was dat ik thuis was.
Ik voelde me op dat moment alsof ik vast zat in mijn eigen lichaam. Dat ik wel alles voelde en hoorde, maar niets kon doen of zien. Ik had geen beelden die ik kon zien, heel af en toe een flits. Ik voelde me heel erg bang. Ik vond het heel erg eng. Ik had dit nog nooit gehad. Ik wilde alleen maar naar huis, slapen en hopen dat het gevoel snel weer weg was. Ik had al wel vaker alcohol gedronken en ik was ook wel eens dronken geweest, maar nooit op deze manier.
Ik herinner me dat ik op de bank lag. Ik lag volgens mij op mijn rug, of iets op mijn zij. Mijn benen lagen op de bank. Ik weet dat ik mijn armen strak tegen mijn lichaam aan geklemd had. Ik lag met mijn armen tegen mij lichaam aan. Mijn handen waren in de buurt van mijn gezicht. Ik weet niet waarom ik zo lag. Ik weet alleen dat ik heel blij was dat ik thuis was.
Ik droeg een [A] T-shirt en een lichte spijkerbroek. Dit was een normaal model met rechte pijpen. Ik had sportschoenen aan. Ik droeg onder mijn spijkerbroek een string en ik droeg een BH. Ik had verder alleen nog lage sokjes aan. Toen ik op de bank lag voelde ik dat [verdachte] mijn schoenen uittrok. Ik voelde dat [verdachte] daarna mijn spijkerbroek uittrok. Ik had ook een riem en mijn broek had een rits en knoop. Ik voelde op een gegeven moment dat mijn broek langs mijn benen naar beneden ging en uitgetrokken werd. Ik voelde dat [verdachte] mijn string uittrok. Ik voelde de string langs mijn benen op gaan en helemaal uit ging. Daarna was er een tijdje helemaal niets. Het leek of er niets gebeurde. Ik voelde dat [verdachte] bovenop mij kwam liggen. [verdachte] is breed, hij is dik en heeft een dikke buik. Ik voelde zijn buik op mijn buik. Ik voelde dat hij met zijn geslachtdeel bij mij in mijn geslachtsdeel naar binnen ging. Hij lag bovenop mij. Ik had mezelf nog steeds in dezelfde houding met mijn armen vast. Ik voelde dat hij seks met mij had. Ik voelde dat hij met zijn geslachtsdeel heen en weer ging. Ik voelde ook zijn buik over mij heen en weer gaan. Hij ging met zijn penis in mijn vagina. Ik weet niet hoe lang hij in mij is geweest. Toen dit gebeurde voelde ik mij heel erg vervelend. Ik wilde dat het ophield. Ik wilde ook alleen maar slapen. Ik heb niet kenbaar gemaakt dat ik niet wilde. Want ik kon niets. Ik zat vast in mij zelf. Ik weet niet of hij is klaargekomen. Ik kan me wel herinneren dat het op een gegeven moment stopte. Hij stond in een keer op. En daarna voelde ik iets van papier. Ik voelde dat hij met dit papier langs mijn vagina veegde. Ik herinner me dat hij mijn string weer aantrok. Daarna gebeurde er niets meer. Ik hoorde hem op een gegeven moment zijn auto starten. Ik lag op dat moment op de bank.
Daarna ben ik naar mijn kamer gegaan. Ik ben op bed gaan liggen. Ik weet dat ik omstreeks 10:00 uur op de klok keek en dat ik een pyjamabroek aanhad. Ik weet niet hoe ik die aan heb gekregen. Ik weet niet wat voor shirtje ik op dat moment droeg. Ik voelde me heel erg raar. Ik was nog steeds heel erg misselijk en ook heel erg moe. Ik ben op bed blijven liggen. Ik dacht aan wat er gebeurd was die avond. Ik ben gaan nadenken over wat er allemaal gebeurd was. Ik ben tot 14:00 uur op bed blijven liggen. Toen ik na zat te denken, bedacht ik me dat hij mijn string had aangetrokken. Ik keek daarop naar mijn string en zag dat ik mijn string binnenstebuiten aan had. Ik weet zeker dat ik mijn broekje in de avond wel goed aan had.
Ik vroeg me af of ik naar [betrokkene 9] toe moest gaan omdat die de hele avond bij me was geweest. Ik besefte heel goed wat er met me gebeurd was. Ik heb mijn vriendin [betrokkene 9] uit Aalsmeer gepingt met mijn Blackberry-telefoon. [betrokkene 9] vroeg wat er gebeurd was. Ik vertelde haar dat ik de dag ervoor een paar shotjes gedronken had. Ik vertelde dat [verdachte] mij naar huis had gebracht en dat hij iets met mij had gedaan wat hij niet mocht doen. [betrokkene 9] was daarna even stil en daarna zei ze dat ik naar de politie moest gaan om melding te maken. Ik zei dat ik niet durfde. Ze werd daarna een beetje boos op mij en zei dat ik wel moest gaan. Ik heb toen zelf de huisartsenpost gebeld en heb met hun een afspraak gemaakt. Bij de huisartsenpost hebben ze de politie gebeld.
2. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige - als bijlage gevoegd bij registratienummer PL0750 2010070242 (blz. 81 e.v.) - gesloten óp 17 september 2010, proces-verbaalnummer: PL0750-2010070242-10, door [verbalisant 1] , brigadier van politie, en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [betrokkene 9] ( [betrokkene 9] ):
U vraagt mij iets te vertellen over de dag waarop dat voorval met [slachtoffer] gebeurd. Ik weet niet welke dag het precies was. [B] sluit om 03.00 uur en daarna gaan we altijd nog een afzakkertje doen bij
café " [A] ". Zij zijn tot 04.00 uur open.
Toen wij kwamen was de sfeer gezellig. [slachtoffer] was aangeschoten. Op het moment dat ik binnenkwam was ze een shotje aan het drinken. Ze heeft daarna nog een dropshotje van mij gehad en toen was het klaar. Daarna ging de zaak dicht.
Daarna hebben we even zitten praten. [slachtoffer] moest naar de WC en dit duurde heel lang. Ik denk dat ze zeker 10 tot 15 minuten wegbleef. Ik moest ook naar de WC en ben toen ook gegaan. Ik ging het toilet binnen. De deur van het ene damestoilet was dicht. Ik probeerde de deur open te doen, de deur opent naar de zijde van het toilet toe. Ik kreeg de deur niet helemaal open en ik zag dat [slachtoffer] met haar armen om de pot heen zat en op haar knieën voor het toilet zat. Ik zag dat ze aan het overgeven was. Ik zag dat ze tijdens het overgeven het toilet doorspoelde. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: "Ik ben dronken. Ik ben bang. Ik ben nooit eerder dronken geweest". Ik heb haar proberen gerust te stellen. Kort daarna kwam [verdachte] naar het toilet. Hij vroeg wat er aan de hand was. Ik heb haar van het toilet afgehaald. Ik vroeg haar om omhoog te komen, maar dat kon ze niet. Toen hebben [verdachte] en ik haar samen omhoog getild en van het toilet afgehaald. We hebben haar op een stoel gezet met een emmer er voor. Ze zei de hele tijd dat ze moest overgeven.
Om ongeveer 05.00 uur zijn we allemaal uit het café weggegaan.
Onze auto's stonden onder de brug bij de blauwe golven. [verdachte] heeft [slachtoffer] over de schouder getild. [betrokkene 8] liep daar bij om [slachtoffer] in evenwicht te houden. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat ze dronken was en naar huis wilde. Bij de auto van [verdachte] hebben we geholpen [slachtoffer] op de achterbank te leggen.
[verdachte] wilde [slachtoffer] zelf naar huis brengen omdat hij zich als baas verantwoordelijk voelde omdat [slachtoffer] dronken was. Wij reden met onze eigen auto en we hebben gewacht tot [verdachte] met [slachtoffer] naar binnen is gegaan.
3. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige - als bijlage gevoegd bij registratienummer PL0750 2010070242 (blz. 123 e.v.) - gesloten op 11 mei 2011, proces-verbaalnummer: PL0750-2010070242-22, door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 4] , brigadier van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [betrokkene 2] ( [betrokkene 2] ):
[slachtoffer] is een meisje dat bij mijn ex-vriend (hof: [verdachte] ) in de zaak, café " [A] ", heeft gewerkt. Ik ken haar daarvan.
Ze ging een beetje gek weg. Ze is gestopt op een zondag. De zondag is de enige avond waarbij het heel rustig was en waarop het personeel onderling borreltjes met elkaar kon drinken. Die avond waren er ik, [verdachte] , [slachtoffer] , [betrokkene 9] en [betrokkene 8] en nog een paar. Ik weet zeker dat [betrokkene 9] , [betrokkene 8] , [verdachte] en ik [slachtoffer] naar huis hebben gebracht.
U vraagt mij hoe het ging dat naar huis brengen. Ik vond het vrij moeilijk. Ik kan niet tegen mensen die eerst drinken en daarna spugen en zielig en moeilijk doen. Onderweg werd ik boos op [slachtoffer] . Ze vroeg aan mij: " [betrokkene 2] help me toch". Ik wilde haar wel helpen en dat zei ik ook. Ik zei dat ze rustig moest blijven. Ze lag op de rug bij ons in de auto. Ik zei dat ze moest gaan zitten omdat ze anders in haar spuug zou stikken.
[slachtoffer] legde de hand op mijn schouder, ging met haar hoofd tegen de leuning zitten en werd rustiger.
[slachtoffer] zat bij mij en [verdachte] in de auto. [slachtoffer] zat op de achterbank. [betrokkene 9] en [betrokkene 8] reden in hun eigen auto. Zij wonen dicht bij [slachtoffer] . [verdachte] heeft [slachtoffer] alleen naar huis gebracht. Ik ben als eerste afgezet.
U vraagt mij hoeveel [slachtoffer] op had. Zij had genoeg op. Bij het einde begon ze te spugen. Ik denk dat zij ziek was van de alcohol. Als het iets anders was, had ik het gemerkt.
4. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige - als bijlage gevoegd bij registratienummer PL0750 2010070242 (blz. 108 e.v.) - gesloten op 10 mei 2011, proces-verbaalnummer: PL0750-2010070242-18, door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 4] , brigadier van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van [betrokkene 3] ( [betrokkene 3] ):
[slachtoffer] heeft een tijdje bij ons, [verdachte] en ik, gewerkt. Het ging op een avond lang geleden mis. Zij was bij ons in de kroeg. Zij was dronken, ze moest spugen en ze wilde naar huis. [verdachte] wilde haar naar huis brengen omdat het zijn verantwoordelijkheid was. [slachtoffer] had wat shotjes op en is ziek geworden.
Toen [slachtoffer] zo slecht was heeft [verdachte] de zaak gesloten. Hij zei ook: "Ik sluit de tent en breng haar naar huis" en "Dit meisje kun je niet aan haar lot overlaten".
U vraagt mij hoeveel [slachtoffer] had gedronken. Ik kan daarop antwoorden teveel van allerlei shotjes, ook sterke shotjes. Het houdt gewoon een keertje op en dat gebeurde gewoon.
5. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte - als bijlage gevoegd bij registratienummer PL0750 2010070242 (blz. 92 e.v.) - gesloten op 9 mei 2011, proces-verbaalnummer: PL0750-2010070242-14, door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 4] , brigadier van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van verdachte ( [verdachte] ):
Volgens mij is het ergens op een vrijdag in mei of juni 2010 gebeurd.
Ik dronk een Apfelcorn. Het was rustig. [slachtoffer] vroeg aan mij of ze een wijntje mocht. Ik zei van wel. Tot onze verbazing werd het toen heel erg druk (hof: in de zaak); we moesten aanpoten. Af en toe namen we beiden een shotje.
Vervolgens was het 03.00 uur en gingen we sluiten. We namen toen allen nog een shotje. Tien minuten later ging bij [slachtoffer] het licht uit. Ze ging naar de WC. Ik hoorde haar huilen. Ik vond dat erg. Ik ben goed voor de mensen dus ik stuurde [betrokkene 9] naar haar. [slachtoffer] kwam vanaf de WC de kroeg in. Ze schaamde zich zo omdat ze anders nooit dronk. Ik zag dat [slachtoffer] goed aangeschoten was, ze had gespuugd en zo. Ze was goed bezopen. Ik voelde mij verantwoordelijk voor haar, want ik had aan de rem moeten trekken.
We hadden alles schoongemaakt. We gaan samen richting auto. [slachtoffer] was ook met de auto en wij hebben geld in de parkeerautomaat gedaan, zodat ze de volgende dag geen bekeuring zou krijgen. Ik heb [slachtoffer] naar Velp gereden. Ik was de ondernemer en ik voelde mij verantwoordelijk. [slachtoffer] viel bijna in slaap in mijn auto. Ik heb haar, bij de woning, vastgepakt en wij liepen naar de achterkant van de woning. [slachtoffer] pakte daar de sleutel. Toen zij binnen was heb ik haar nog een glaasje water gegeven.
Het was niet de eerste keer dat ik haar naar huis bracht, maar dan kon ze zelf lopen. Ze was nu een keer of drie à vier omgekukeld. Het laatste dropshotje had ze niet moeten hebben. Ze sprak raar, niet echt met een dubbele tong, maar dronkentaal.
6. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte - als bijlage gevoegd bij registratienummer PL0750 2010070242 (blz. 160 e.v.)- gesloten op 6 maart 2012, proces-verbaalnummer: PL0750-2010070242-27, door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 4] , brigadier van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van verdachte ( [verdachte] ):
Ik heb begrepen dat mijn DNA bij haar (hof: [slachtoffer] ) is gevonden. Daar is niet omheen te draaien. Ik heb wat te verliezen. Ik vind het knap dat mijn DNA is aangetroffen. Ik ben volgens mij niet in haar klaargekomen. Voordat ik klaar kwam was ik denk ik zo verstandig om hem er voor die tijd uit te halen.
U vraagt mij hoe het is gegaan. Ik heb haar naar binnen gebracht. Ik heb een glaasje water gepakt en van het een kwam het ander. Als je met elkaar de liefde bedrijft dan weet je hoe dat gaat. Zij was dronken en ik had ook gedronken. We komen op de bank. Ik heb met haar de liefde bedreven. Ik ben gewoon vreemd gegaan met [slachtoffer] .
[slachtoffer] was dronken maar ze was wel bij kennis."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
3.2.
Art. 243 Sr luidt:
"Hij die met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie."
3.3.
Het oordeel van het Hof dat uit de uit de bewijsvoering blijkende feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat het slachtoffer heeft verkeerd in een toestand van verminderd bewustzijn en dat de verdachte van die toestand weet had, een en ander als bedoeld in art. 243 Sr, geeft mede gelet op de wetsgeschiedenis zoals die door het Hof in zijn bewijsvoering en door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie onder 3.6 is weergegeven, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat, met de aan het Hof voorbehouden feitelijke waardering van het voorhanden bewijsmateriaal verweven, oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Anders dan in de toelichting op het middel nog wordt gesteld, heeft het Hof ook kunnen oordelen dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, waarbij het Hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat van de in art. 243 Sr bedoelde wetenschap van de dader ook dan sprake is indien komt vast te staan dat deze bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer in enige in die bepaling bedoelde toestand verkeerde (vgl. HR 3 december 2002, ECLI: NL:HR:2002, AE8908, NJ 2004/353).
3.4.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het ter terechtzitting in hoger beroep van
2 september 2014 herhaalde verzoek om [getuige 1] als getuige te horen.
4.2.1.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een "appelschriftuur" van de raadsman van de verdachte. Deze appelschriftuur houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"Verzoek is om in hoger beroep de volgende getuigen te horen:
1 [slachtoffer] , aangeefster, wonende te Velp aan de [a-straat 1] ; (...) Tevens dient zij te worden bevraagd omtrent haar eerdere aangiftes; getuige [betrokkene 3] verklaart dat deze eerder gedane aangifte vals is, [getuige 1] hierover gelijkluidend kunnen verklaren. De aangeefster zou alsdan als laatste getuige moeten worden gehoord, zodat zij kan worden geconfronteerd met de verklaringen van andere getuigen.
(...)
5 [betrokkene 3] , wonende te Arnhem aan de [b-straat 1] ;
ook hij is aanwezig geweest in het café en kan daarom de gedragingen van aangeefster beschrijven. Daarbij heeft hij verklaard dat aangeefster eerder een valse verklaring heeft afgelegd tegen haar (stief)vader c.q. de vriend van haar moeder, dit zou ondersteund worden door de verklaring van [getuige 1] , de getuige onder 6.
6 [getuige 1] , wonende te Eerbeek aan [c-straat 1] ;
Deze getuige heeft aan cliënt te kennen gegeven dat zij (uit eigen waarneming) zou kunnen verklaren over (een) mogelijke aangifte(s) die door aangeefster reeds eerder is gedaan tegen haar (stief)vader c.q. de vriend van haar moeder, waarvan de juistheid wordt betwist, althans onvoldoende is vast komen te staan.
(...)
Nu de bewezenverklaring van de rechtbank in relevante mate is gebaseerd op de verklaring van aangeefster is het van grootse importantie (mede in het licht van art. 6 EVRM) de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van die verklaring te toetsen. Mocht aangeefster reeds eerder een valse aangifte gedaan zou hebben, zoals de heer [betrokkene 3] bij de politie heeft verklaard en kan worden bevestigd door [getuige 1] , dan kan dat enige betekenis hebben voor de beoordeling van aangeefsters verklaring. Cliënt meent derhalve dat het noodzakelijk is getuige 5 en 6 daaromtrent te horen.
Verzoek daarbij is aan de advocaat-generaal om alle gegevens (processen-verbaal) aangaande eerdere aangifte(n) van aangeefster aan het dossier toe te voegen, alsmede gegevens waaruit blijkt wat daaropvolgend onderzoek heeft opgeleverd c.q. over hoe deze zaak is geëindigd. Temeer nu het (ook) een zedenzaak betreft wordt dat van belang geacht. Immers, daaruit zou kunnen blijken dat aangeefster er niet voor terug deinst anderen terzake te belasten, althans dat zij mogelijk op laagdrempelige wijze seksuele contacten met anderen heeft, waarvan zij zich eerst achteraf de mogelijke onwenselijkheid realiseert."
4.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2013 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"De valse aangifte: de getuigen [betrokkene 3] en [getuige 1] kunnen (onder andere) daaromtrent verklaren; zij hebben in dezelfde straat gewoond als aangeefster en uit dien hoofde contact met haar gehad. Bij een van die gelegenheden heeft aangeefster daar over gesproken. Stel dat nu evident blijk dat zij eerder valse aangifte heeft gedaan; dat is toch opmerkelijk en uitzonderlijk; een aspect dat haar geloofwaardigheid en betrouwbaarheid kan aantasten. Mede afhankelijk van de omstandigheden waaronder en de reden waarom dat is geschied, waarover zowel deze getuigen kunnen verklaren, als het relevant is om stukken daaromtrent aan het dossier toe te laten voegen."
4.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2013 houdt voorts - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"De advocaat-generaal deelt mede - zakelijk weergegeven -:
(...)
Voor wat betreft een eventueel door aangeefster in het verleden gedane valse aangifte geldt dat de enige verklaring die hierover beschikbaar is, is afgelegd door getuige [betrokkene 3] . Hij heeft verklaard dat aangeefster ooit iets heeft gezegd over een valse aangifte die zij deed en dat de verdachte daarvan ook op de hoogte is. De verdachte heeft hierover echter nooit verklaard. Ik meen dat eerst aangeefster zelf gehoord dient te worden. Haar kan dan ook gevraagd worden of zij eerder een valse aangifte heeft gedaan. Op grond van de informatie die tot nu toe beschikbaar is, blijkt niet dat sprake is geweest van een valse aangifte. Dat is kwalijk, omdat aangeefster op voorhand wordt gediffameerd. Ik meen dat dit geen reden is om getuige [getuige 1] te horen. Het verzoek daartoe is onvoldoende onderbouwd. Het horen van deze getuige kan altijd nog als het horen van aangeefster daartoe aanleiding geeft.
(...)
De oudste raadsheer vraagt de advocaat-generaal ten aanzien van de kwestie van een mogelijke valse aangifte wat er op tegen is om de politie te laten relateren of aangeefster ooit een eerder aangifte heeft gedaan, omdat deze zaak draait om de vraag of sprake is van een spijtoptant of een strafbaar feit.
De advocaat-generaal deelt mede - zakelijk weergegeven -:
Ik meen dat de privacy van aangeefster daarmee in het geding komt. Het kan relevant zijn om er van op de hoogte te zijn als aangeefster aan de lopende band valse aangiftes doet. Alleen getuige [betrokkene 3] heeft echter verklaard op dit punt. Ik meen dat hij een warrig verhaal heeft verteld en bovendien heeft de verdachte het punt nooit genoemd in zijn verhoren. Ik meen dat terughoudendheid dient te worden betracht en dat eventueel een trapsgewijs onderzoek moet plaatsvinden. Ik verzet mij niet tegen het horen van getuige [betrokkene 3] .
De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven -:
De advocaat-generaal zei zojuist dat van belang is dat de procedure zich in het stadium van hoger beroep bevindt. Ook hechtte zij belang aan de privacy van aangeefster en aan het betrachten van openheid. Aan de andere kant betracht de advocaat-generaal materieel geen openheid. De verdachte is van zijn bed gelicht en heeft enkele dagen op het politiebureau doorgebracht. Deze zaak heeft zakelijke gevolgen voor de verdachte en ik vind dat best iets gevraagd mag worden in het kader van de evenwichtigheid. Dat de verdachte niet heeft verklaard dat aangeefster in het verleden mogelijk een valse aangifte deed, doet daaraan niet af. De verdachte hoorde iets en heeft geen toegang tot justitiële bronnen. Wat kan hij nog meer doen? Ik weet niet wie de waarheid spreekt, maar ik neem aan dat dit niet uit de lucht komt - vallen. Ik kan op dit punt geen onderzoek verrichten. Het openbaar ministerie kan dat wel maar ik zie geen enkele beweging. Gelet op de zaak, de opgelegde straf en de impact die de zaak heeft op de verdachte begrijp ik dat niet. Ik meen dat enige inspanning verwacht mag worden. We zijn inderdaad in hoger beroep, maar wat doet dat er toe? Ik heb de verdachte in eerste aanleg niet bijgestaan en dit is de insteek die wij willen maken. We willen graag zo uitgebreid mogelijk onderzoeken wat destijds is gebeurd en proberen om de feiten te reconstrueren. De verdachte kan er niets aan doen dat de zaak oud is. Dat is aan het openbaar ministerie.
(...)
Ten aanzien van de valse aangifte merk ik op dat dit ook een zedenzaak betrof. Het ligt volledig op de weg van het openbaar ministerie om onderzoek te doen op dit punt, omdat ik dat zelf niet kan. Het openbaar ministerie is de meest gerede partij in dit kader.
De advocaat-generaal merkt op - zakelijk weergegeven -:
Het punt van de al dan niet valse aangifte wil ik graag relativeren. Het meest van belang is de staat waarin het slachtoffer verkeerde ten tijde van het tenlastegelegde. Er is geen sprake van een evidente fout of een situatie die duidt op een valse aangifte. Ik zei al dat ik instemde met een tweetrapsraket, waarbij eerst aangeefster en [betrokkene 3] worden gehoord en vervolgens eventueel nader onderzoek kan plaatsvinden.
De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven -:
Als uit de af te leggen verklaringen blijkt dat sprake is geweest van een valse aangifte in het verleden, dan moet aangeefster wellicht twee keer worden gehoord. Dat is voor aangeefster belastend en daarom zie ik geen heil in het hanteren van een tweetrapsraket."
4.2.4.
Het tussenarrest van 23 oktober 2013 houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"Het hof oordeelt over de verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen als volgt.
1. [slachtoffer]
Het verzoek tot het horen van [slachtoffer] wordt toegewezen.
(...)
5. [betrokkene 3]
Het verzoek tot het horen van deze getuige wordt toegewezen.
6. [getuige 1]
De raadsman heeft betoogd dat deze getuige zou kunnen verklaren over een mogelijk valse aangifte die aangeefster in het verleden zou hebben gedaan.
Het hof is van oordeel dat de kwestie van een mogelijk door aangeefster in het verleden gedane valse aangifte voldoende kan worden opgehelderd door het horen van aangeefster en [betrokkene 3] op dit punt, alsook door het (zoals hierna aan de orde komt) op te maken aanvullend proces-verbaal door de politie. Het verzoek om de getuige te horen wordt afgewezen. Bij deze stand van zaken valt immers aan te nemen dat de verdachte door het niet horen redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad.
(...)
Ten aanzien van een door aangeefster mogelijke valse aangifte geldt dat het hof de advocaat-generaal verzoekt om te politie opdracht te geven om een aanvullend proces-verbaal op te maken waarin de vraag wordt beantwoord of aangeefster [slachtoffer] in het verleden (valse) aangifte(n) ter zake van zedenmisdrijven heeft gedaan en hoe deze is of zijn geëindigd."
4.2.5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 september 2014 houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"De voorzitter deelt mede dat het hof kennis heeft genomen van de stukken van de zaak, waaronder:
(...)
5. het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof van 9 oktober 2013 en het tussenarrest van 23 oktober 2013;
6. een omslag met opschrift "Raadsheer Commissaris", houdende de processenver-baal van verhoor van de getuigen [slachtoffer] , (...) [betrokkene 3] (...);
7. een aanvullend proces-verbaal van de Politie Gelderland-Midden,(KL/Leiding/Staf, Divisie recherche/Staf, Dr/Unit opsporing, proces-verbaalnummer PL07AH 2010070242-32."
4.2.6.
Blijkens het hiervoor onder 4.2.5 vermelde proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Heeft aangeefster eerder aangifte gedaan: niet van gebleken; doet niet af aan het feit dat zij dat wel tegen anderen heeft gezegd: getuige [betrokkene 3] valse aangifte seksueel misbruik, straatverbod stiefvader, jaloezie (bij RHC; + [getuige 1] : gepersisteerd wordt bij verzoek die getuige te horen, ter bevestiging van hetgeen [betrokkene 3] en ter falsifiëring van hetgeen aangeefster daar over heeft verklaard) en cliënt; van belang in verband met geloofwaardigheid/betrouwbaarheid aangeefster.
Aangeefster zelf bevestigt dat gedeeltelijk; wel over moeizame relatie met stiefvader, niet aangifte. Terwijl [betrokkene 1] (RHC) ook aangeeft dat er wel iets tussen [slachtoffer] en stiefvader is voorgevallen: 'lichamelijke dingen, of iets seksueels'."
4.3.
Het op de terechtzitting in hoger beroep van 2 september 2013 herhaalde verzoek van de raadsman om [getuige 1] als getuige te horen, is een verzoek als bedoeld in art. 315 in verbinding met art. 328 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 september 2014 noch het bestreden arrest houdt een beslissing in op dit verzoek. Het middel klaagt daarover terecht.
4.4.
In aanmerking genomen evenwel
(i) dat het Hof bij tussenarrest van 23 oktober 2013 het verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige gemotiveerd heeft afgewezen op de grond dat "de kwestie van een mogelijk door aangeefster in het verleden gedane valse aangifte voldoende kan worden opgehelderd door het horen van aangeefster en [betrokkene 3] op dit punt, alsook door het [...] op te maken aanvullend proces-verbaal door de politie";
(ii) dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 september 2014 de aangeefster en [betrokkene 3] door de Raadsheer-Commissaris zijn gehoord en er aanvullend proces-verbaal door de Politie Gelderland-Midden is opgemaakt;
(iii) dat aan de onderbouwing van het verzoek tot het horen van [getuige 1] ter terechtzitting op 2 september 2014 geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd; en
(iv) dat niet is aangevoerd dat het resultaat van het horen van de aangeefster en [betrokkene 3] door de Raadsheer-Commissaris en het onder (ii) genoemde aanvullend proces-verbaal van de Politie Gelderland-Midden "de kwestie van een mogelijk door aangeefster in het verleden gedane valse aangifte" onvoldoende zouden hebben opgehelderd, terwijl evenmin is aangevoerd in welk opzicht het horen van [getuige 1] op dit punt van belang is voor de waardering van de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de verdachte - kort gezegd - inhoudende dat hij geslachtsgemeenschap met de aangeefster heeft gehad en dat de aangeefster dronken was, valt zonder nadere toelichting, die in de schriftuur niet is gegeven, niet in te zien welk rechtens te respecteren belang de verdachte heeft bij de klacht dat het Hof niet uitdrukkelijk heeft beslist omtrent het ter terechtzitting van 2 september 2014 herhaalde verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige.
4.5.
Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2016.
Conclusie 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
1. Art. 243 Sr. Het oordeel van het Hof dat het slo. (door overmatige alcoholinname) heeft verkeerd in een toestand van verminderd bewustzijn a.b.i. art. 243 Sr en dat de vd van die toestand weet had geeft, mede gelet op de door het Hof en in de conclusie van de AG aangehaalde wetsgeschiedenis, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. 2. Getuigenverzoek, art. 315 jo. 328 Sv. Het middel, dat terecht klaagt dat noch het pv ttz noch het arrest een beslissing inhouden op het ttz herhaalde verzoek getuige X te horen, kan niet tot cassatie leiden nu gelet op door de HR in ogenschouw genomen omstandigheden zonder nadere toelichting, die in de schriftuur niet is gegeven, niet valt in te zien welk rechtens te respecteren belang de vd heeft bij de klacht dat het Hof niet uitdrukkelijk heeft beslist op het verzoek.
Nr. 14/04919
Mr. Machielse
Zitting 22 december 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem heeft op 16 september 2014 verdachte voor:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uur. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. C.N.M.G. Starmans, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over het bewijs. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou niet zijn af te leiden dat het slachtoffer heeft verkeerd in de door artikel 243 Sr geëiste toestand, noch dat verdachte opzet had daarop.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat
"hij op of omstreeks 26 juni 2010 te Velp, gemeente Rheden, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer] , van wie verdachte wist dat zij tengevolge van overmatige alcoholinname in een staat van bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn (een roes en/of delirium) en/of lichamelijke onmacht verkeerde, één of meerdere handelingen heeft gepleegd, (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , te weten het ontkleden van [slachtoffer] en het (vervolgens) brengen van zijn penis in haar vagina."
3.3. De advocaat van verdachte heeft in hoger beroep gepleit aan de hand van een pleitnota waarin is aangevoerd dat uit de verklaringen van getuigen niet is af te leiden dat [slachtoffer] zich in een van de in artikel 243 Sr genoemde toestanden bevond en dat haar gedragingen, toen verdachte met haar bij haar ouderlijke woning arriveerde, daar ook niet op wezen, dat de verklaringen van het slachtoffer niet betrouwbaar zijn en dat er voor verdachte geen aanknopingspunt was voor een vermoeden dat [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn zou verkeren.
3.4. In zijn verkort arrest heeft het hof uitgebreid gemotiveerd waarom het tot een bewezenverklaring is gekomen. Die motivering luidt aldus:
"Vast staat dat verdachte en [slachtoffer] op 26 juni 2010 in Velp seksuele gemeenschap hebben gehad. Verdachte heeft dit seksuele contact aanvankelijk ontkend, maar heeft het toegegeven nadat hij met de uitkomst van DNA-onderzoek werd geconfronteerd.
Namens verdachte is -kort gezegd- primair aangevoerd dat [slachtoffer] niet verkeerde in een staat van bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte niet wist dat zij in een dergelijke toestand verkeerde.
Het is de vraag of [slachtoffer] op dat moment “tengevolge van overmatige alcoholinname” verkeerde “in een staat van bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn (een roes en/of delirium) en/of lichamelijke onmacht”, zoals opgenomen in de tenlastelegging. Het hof begrijpt de term “overmatig” aldus dat bedoeld wordt dat [slachtoffer] aanmerkelijk meer alcohol had gedronken dan zij kon verdragen. Het hof leest de passage “(een roes en/of delirium)” niet als een nadere beperking in die zin dat de tenlastelegging niet ziet op een toestand van verminderd bewustzijn welke niet bestaat in een roes en/of delirium.
Het hof acht niet bewezen dat er sprake was van een staat van bewusteloosheid en lichamelijke onmacht. Wat de staat van “verminderd bewustzijn” betreft zijn de volgende passages uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wijziging van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht van belang.
Nota naar aanleiding van het Verslag (Kamerstukken II, 2001/2002, 27 745, nr. 6), p. 22:
“In het algemeen zou ik willen opmerken dat degene die door eigen toedoen geraakt in een situatie van verminderd bewustzijn geen vrijbrief afgeeft voor zogenaamd vrijwillig vrijen. In het gegeven voorbeeld zal de vrouw aannemelijk moeten maken dat zij door het innemen van grote hoeveelheden alcohol is geraakt in een situatie van verminderde bewustzijnstoestand. Zij zal zo nodig ook aannemelijk moeten maken dat zij in de fase waarin zij nog niet verkeerde in die toestand, geen avances heeft gemaakt of heeft gedoogd. De man zal stellen dat de vrouw weliswaar ver heen was, maar niet de indruk gaf afkerig te zijn van seksueel contact met hem althans zich niet heeft verzet.”
(-)
“Bij de invulling van dit begrip kan men denken aan een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt. Men kan ook denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat niet om de situatie dat iemand geheel weg is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander.”
Handelingen Tweede Kamer 2 juli 2002:1.
“Minister Korthals
(...)
Bij de toepassing van deze bepaling wordt gedacht aan situaties waarbij de dader bewust seksueel misbruik maakt van de omstandigheid dat het slachtoffer in onvoldoende mate in staat is haar of zijn wil te bepalen omtrent het hebben van seks met een ander. Dit onvermogen vloeit voort uit een toestand van verminderd bewustzijn. Die toestand kan zijn oorzaak vinden in het gebruik van alcohol, drugs of bepaalde medicijnen. Het slachtoffer kan zich ook in een sluimering of halfslaap bevinden. Dat zijn de situaties die het eerst in aanmerking komen. Ook andere factoren kunnen een eventueel slachtoffer in een toestand van verminderd bewustzijn brengen. Het hangt vervolgens van de omstandigheden in concreto af of er sprake is van seksueel misbruik van een persoon in een toestand van verminderd bewustzijn.”
Het hof stelt het volgende voorop. De beschrijvingen van de getuigen en verdachte van de toestand waarin [slachtoffer] verkeerde, lopen in enkele opzichten uiteen. Voor zover er verschillen zijn tussen tegenover de politie afgelegde en later afgelegde verklaringen van dezelfde getuigen hecht het hof in het algemeen geloof aan de tegenover de politie afgelegde verklaringen, omdat deze het kortst na het feit zijn afgelegd en het minst (kunnen) zijn beïnvloed door opportuniteitsoverwegingen. Verdachte heeft tegenover de politie zowel voor als na de uitslag van het DNA-onderzoek tegenover de politie verklaringen afgelegd. Het hof gaat in dit verband uit van de eerdere verklaringen.
Het hof acht de kern van de verklaring van [slachtoffer] geloofwaardig, onder meer vanwege haar authentieke karakter. De kern van de verklaring wordt in voldoende mate bevestigd door andere bewijsmiddelen.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. [slachtoffer] voelde zich na het drinken van een viertal “dropshots” en daarvóór (een glas) wijn slecht. Zij heeft een aantal keren overgegeven, in elk geval toen zij op de wc zat. Zij voelde zich misselijk en beroerd. Ze kon niet zelfstandig lopen. In de auto lag zij op haar rug op de achterbank van de auto van verdachte, toen haar door [betrokkene 2] werd gezegd dat ze rechtop moest gaan zitten om niet in haar eigen spuug te stikken. Verdachte heeft daarover onder meer verklaard dat bij [slachtoffer] het licht uitging, dat ze goed bezopen was en dat ze drie of vier keer zou zijn omgevallen als ze zelf had gelopen. Weliswaar heeft verdachte in een later stadium verklaard dat [slachtoffer] “aangeschoten” was, maar hij heeft geen aannemelijke reden gegeven waarom hij aanvankelijk anders heeft verklaard.
Het hof leidt uit de verklaringen van [slachtoffer] af dat zij niet in een beste toestand was en zich niet beter voelde op het moment waarop zij door verdachte thuis werd gebracht en zij haar huis binnen ging. Dit wordt voldoende bevestigd door hetgeen anderen hierover hebben verklaard. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij zich voelde alsof ze vast zat in haar eigen lichaam, dat ze wel alles voelde en hoorde maar niets kon doen of zien, dat ze alleen af en toe een flits had. Het hof heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid van haar verklaring te twijfelen.
Over hetgeen vervolgens is gebeurd heeft [slachtoffer] onder meer verklaard dat zij op een gegeven moment voelde dat kleding en schoenen uit werden gedaan en dat verdachte met zijn geslachtsdeel bij haar binnen ging. Zij heeft niet kenbaar gemaakt dat zij niet wilde omdat ze dat niet kon.
Verdachte heeft verklaard dat hij gevraagd zou hebben of ze het niet erg vond en dat zij daarop ontkennend antwoordde. Het hof is - ervan uitgaande dat een en ander heeft plaatsgevonden - van oordeel dat het beantwoorden van de betreffende vraag niet in de weg staat aan het aannemen van de toestand van verminderd bewustzijn.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] niet geloofwaardig zou zijn, omdat zij eerst als antwoord gaf dat zij bepaalde dingen niet meer wist, maar zich daarna toch over de gang van zaken heeft uitgelaten. Het hof verwerpt dit verweer, nu de wijze van antwoorden kennelijk verband houdt met de toestand waarin zij verkeerde en/of erop duidt hoe veel inspanning het haar kostte om zich voor de geest te halen wat er was gebeurd.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof bewezen acht dat [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat de staat van verminderd bewustzijn waarin [slachtoffer] verkeerde, het gevolg is van - voor haar doen - overmatig alcoholgebruik.
Dat verdachte minst genomen weet had van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, leidt het hof in het bijzonder af uit verdachtes eerder vermelde verklaring over haar “goed bezopen” toestand. Verdachte heeft waargenomen in wat voor toestand [slachtoffer] was. Door desondanks met haar gemeenschap te hebben heeft hij de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde ook aanvaard. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af
dat in het beeld van de toestand van [slachtoffer] tussen dat moment waarop zij het café verliet en het moment van gemeenschap geen verandering is gekomen. Dat haar gedrag zodanig veranderde dat verdachte meende of mocht menen dat het aanzienlijk beter met haar ging, blijkt niet noch is dit aannemelijk geworden."
3.5. Het bewijs van het tenlastegelegde heeft het hof doen berusten op de verklaringen van het slachtoffer, van de getuigen en van verdachte. Ik geef de verklaringen van de getuigen, opgenomen in de bewijsmiddelen 2 tot en met 4 weer:
"2. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige - als bijlage gevoegd bij registratienummer PL0750 2010070242 (blz. 81 e.v.) - gesloten op 17 september 2010, proces-verbaalnummer: PL0750-2010070242-10, door [verbalisant 1] , brigadier van politie, en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [betrokkene 9] ( [betrokkene 9] ):
U vraagt mij iets te vertellen over de dag waarop dat voorval met [slachtoffer] gebeurd. Ik weet niet welke dag het precies was. [B] sluit om 03.00 uur en daarna gaan we altijd nog een afzakkertje doen bij café “ [A] ”. Zij zijn tot 04.00 uur open.
Toen wij kwamen was de sfeer gezellig. [slachtoffer] was aangeschoten. Op het moment dat ik binnenkwam was ze een shotje aan het drinken. Ze heeft daama nog een dropshotje van mij gehad en toen was het klaar. Daarna ging de zaak dicht.
Daarna hebben we even zitten praten. [slachtoffer] moest naar de WC en dit duurde heel lang. Ik denk dat ze zeker 10 tot 15 minuten wegbleef. Ik moest ook naar de WC en ben toen ook gegaan. Ik ging het toilet binnen. De deur van het ene damestoilet was dicht. Ik probeerde de deur open te doen, de deur opent naar de zijde van het toilet toe. Ik kreeg de deur niet helemaal open en ik zag dat [slachtoffer] met haar armen om de pot heen zat en op haar knieën voor het toilet zat. Ik zag dat ze aan het overgeven was. Ik zag dat ze tijdens het overgeven het toilet doorspoelde. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: “Ik ben dronken.
Ik ben bang. Ik ben nooit eerder dronken geweest”. Ik heb haar proberen gerust te stellen. Kort daarna kwam [verdachte] naar het toilet. Hij vroeg wat er aan de hand was. Ik heb haar van het toilet afgehaald. Ik vroeg haar om omhoog te komen, maar dat kon ze niet. Toen hebben [verdachte] en ik haar samen omhoog getild en van het toilet afgehaald.
We hebben haar op een stoel gezet met een emmer er voor. Ze zei de hele tijd dat ze moest overgeven.
Om ongeveer 05.00 uur zijn we allemaal uit het café weggegaan.
Onze auto’s stonden onder de brug bij de blauwe golven. [verdachte] heeft [slachtoffer] over de schouder getild. [betrokkene 8] liep daar bij om [slachtoffer] in evenwicht te houden. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat ze dronken was en naar huis wilde. Bij de auto van [verdachte] hebben we geholpen [slachtoffer] op de achterbank te leggen.
[verdachte] wilde [slachtoffer] zelf naar huis bréngen omdat hij zich als baas verantwoordelijk voelde omdat [slachtoffer] dronken was. Wij reden met onze eigen auto en we hebben gewacht tot [verdachte] met [slachtoffer] naar binnen is gegaan.
3.een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige - als bijlage gevoegd bij registratienummer PL0750 2010070242 (blz. 123 e.v.) - gesloten op 11 mei 2011, proces-verbaalnummer: PL0750-2010070242-22, door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 4] , brigadier van politie, inhoudendé -zakelijk weergegeven- de verklaring van [betrokkene 2] ( [betrokkene 2] ):
[slachtoffer] is een meisje dat bij mijn ex-vriend (hof: [verdachte] ) in de zaak, café “ [A] ”, heeft gewerkt. Ik ken haar daarvan.
Ze ging een beetje gek weg. Ze is gestopt op een zondag. De zondag is dé enige avond waarbij het heel rustig was en waarop het personeel onderling borreltjes met elkaar kon drinken. Die avond waren er ik, [verdachte] , [slachtoffer] , [betrokkene 9] en [betrokkene 8] en nog een paar. Ik weet zeker dat [betrokkene 9] , [betrokkene 8] , [verdachte] en ik [slachtoffer] naar huis hebben gebracht.
U vraagt mij hoe het ging dat naar huis brengen. Ik vond het vrij moeilijk. Ik kan niet tegen mensen die eerst drinken en daarna spugen en zielig en moeilijk doen. Onderweg erd ik boos op [slachtoffer] . Ze vroeg aan mij: “ [betrokkene 2] help me toch”. Ik wilde haar wel helpen en dat zei ik ook. Ik zei dat ze rustig moest blijven. Ze lag op de rug bij ons in de auto. Ik zei dat ze moest gaan zitten omdat ze anders in haar spuug zou stikken.
[slachtoffer] legde de hand op mijn schouder, ging met haar hoofd tegen de leuning zitten en werd rustiger.
[slachtoffer] zat bij mij en [verdachte] in de auto. [slachtoffer] zat op de achterbank. [betrokkene 9] en [betrokkene 8] reden in hun eigen auto. Zij wonen dicht bij [slachtoffer] . [verdachte] heeft [slachtoffer] alleen naar huis gebracht. Ik ben als eerste afgezet.
U vraagt mj hoeveel [slachtoffer] op had. Zij had genoeg op. Bij het einde begon ze te spugen.
Ik denk dat zij ziek was van de alcohol. Als het iets anders was, had ik het gemerkt.
4. een op de bij de wet voorgeschreven wijze opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige - als bijlage gevoegd bij registratienummer PL0750 2010070242 (blz. 108 e.v.) - gesloten op 10 mei 2011, proces-verbaalnummer: PL0750-2010070242-18, door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 4] , brigadier van politie, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [betrokkene 3] ( [betrokkene 3] ):
[slachtoffer] heeft een tijdje bij ons, [verdachte] en ik, gewerkt. Het ging op een avond lang geleden mis. Zij was bij ons in de kroeg. Zij was dronken, ze moest spugen en ze wilde naar huis. [verdachte] wilde haar naar huis brengen omdat het zijn verantwoordelijkheid was. [slachtoffer] had wat shotjes op en is ziek geworden.
Toen [slachtoffer] zo slecht was heeft [verdachte] de zaak gesloten. Hij zei ook: “Ik sluit de tent en breng haar naar huis” en “Dit meisje kun je niet aan haar lot overlaten”.
U vraagt mij hoeveel [slachtoffer] had gedronken. Ik kan daarop antwoorden teveel van allerlei shotjes, ook sterke shotjes. Het houdt gewoon een keertje op en dat gebeurde gewoon."
Bewijsmiddel 5 bevat een verklaring van verdachte, inhoudende dat er alcohol werd gedronken toen het rustig was, maar dat het plotseling nog erg druk werd waardoor er hard moest worden gewerkt. Even na sluitingstijd ging bij [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) het licht uit. Zij ging naar de wc en huilde. Verdachte stuurde [betrokkene 9] naar haar toe. [slachtoffer] kwam terug van de wc en schaamde zich omdat ze anders nooit dronk. Zij was goed bezopen. Het was niet de eerste keer dat verdachte [slachtoffer] naar huis bracht, maar dan kon ze zelf lopen. Nu was zij een keer of drie, vier omgekukeld. Zij sprak dronkemanstaal.
3.6. Bij Wet van 13 juli 2002, Stb. 2002, 388 (Wet partiële wijziging zedelijkheidswetgeving, in werking getreden op 1 oktober 2002) zijn de woorden "verminderd bewustzijn" in artikel 243 en 247, eerste lid, Sr na het bestanddeel 'bewusteloosheid' ingevoegd. Aanleiding voor deze wijziging is gevonden in de rechtspraak van de Hoge Raad, waaruit is op te maken dat de Nederlandse zedelijkheidswetgeving op het punt van seksuele misleiding een kleine leemte vertoont wanneer verdachte een persoon die in slaap is in seksuele handelingen betrekt. De Minister verwees naar HR 24 maart 1998, NJ 1998, 534; HR 3 november 1998, NJ 1999, 125:
"De zaak van de verkrachting van een slapende vrouw die heeft geleid tot de uitspraak van de Hoge Raad van 24 maart 1998, betrof een uitzonderlijke casus, omdat het slachtoffer in een toestand van halfslaap misleid werd omtrent de identiteit van degene die met haar gemeenschap wenste en daardoor deze gemeenschap toeliet. Zij werd niet gedwongen en zij was niet onmachtig. Zij werd misleid in een toestand van verminderde bewustzijnstoestand."
De vastgestelde leemte zou kunnen worden verholpen door seksuele misleiding onder de strafwet te brengen, maar er zijn ook gevallen van misleiding die buiten het bereik van de strafwet moeten blijven. Die gevallen ontbreken als het misbruik van een toestand van verminderd bewustzijn in artikel 243 en artikel 247 Sr onder wordt gebracht. In zo een toestand bevindt zich een persoon in halfslaap. Seksueel misbruik van iemand in zo'n toestand is strafwaardig. Het werken met het begrip "verminderde bewustzijnstoestand" geeft nauwkeuriger aan welke gevallen onder deze artikelen worden gebracht dan wanneer er sprake zou zijn van misleiding, en biedt anderzijds voldoende ruimte voor de beoordeling van de gevallen welke nog wel en welke niet meer in aanmerking behoren te komen voor strafrechtelijke bescherming.2.Elders in de wetsgeschiedenis wordt de toestand van verminderd bewustzijn voornamelijk geïllustreerd aan de hand van slachtoffers die onder invloed zijn van alcohol of andere middelen of die zich in sluimerende toestand bevinden. Het gaat niet om de situatie dat iemand geheel van de wereld is, maar om het gebied tussen deze en de situatie van waakzaamheid in, waarbij van een persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander.3."Verminderd bewustzijn" duidt op een toestand tussen waakzaamheid en bewusteloosheid in. Op vragen van leden van de Eerste Kamer herhaalde de Minister dat daarbij gedacht kan worden aan de toestand van sluimering, halfslaap, dronkenschap, drugsintoxicatie, maar ook aan de toestand waarin het innemen van bepaalde medicijnen verminderde waakzaamheid teweegbrengt waardoor men slachtoffer kan worden van onvrijwillig seksueel verkeer.4.
3.7. Het hof heeft geen blijk gegeven van een onjuiste uitleg van artikel 243 Sr door een staat van verminderd bewustzijn aan te nemen bij [slachtoffer] , die door overmatig alcoholgebruik niet meer zelfstandig kon lopen en zich beroerd voelde. Evenmin heeft het hof de eisen die artikel 243 Sr aan het opzet van de dader stelt miskend. Ook met voorwaardelijk opzet kan men zich aan dat misdrijf schuldig maken.5.
De steller van het middel ziet eraan voorbij dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt is voorbehouden om binnen de door de wet en jurisprudentie getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen hetwelk hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht.6.Het hof heeft uitvoerig de argumenten van de verdediging tegen het licht gehouden en die afdoende onderbouwd verworpen. De bewezenverklaring is ook op de betwiste onderdelen toereikend gemotiveerd.
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof heeft verzuimd te beslissen op het verzoek van de verdediging om de getuige [getuige 1] te horen.
4.2. Ter terechtzitting van 2 september 2014 heeft de raadsman van verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota, die onder meer het volgende inhoudt:
"Heeft aangeefster eerder aangifte gedaan: niet van gebleken; doet niet af aan het feit dat zij dat wel tegen anderen heeft gezegd: getuige [betrokkene 3] valse aangifte seksueel misbruik, straatverbod stiefvader, jaloezie (bij RHC; + [getuige 1] : gepersisteerd wordt bij verzoek die getuige te horen, ter bevestiging van hetgeen [betrokkene 3] en ter falsifiëring van hetgeen aangeefster daar over heeft verklaard) en cliënt; van belang in verband met geloofwaardigheid/betrouwbaarheid aangeefster."
Op de regiezitting van 9 oktober 2013 zijn de onderzoekswensen van OM en verdediging aan het hof voorgelegd. De verdediging heeft het belang van het horen van de getuige [getuige 1] aldus beargumenteerd dat deze zou kunnen bevestigen dat [slachtoffer] eerder een valse aangifte wegens seksueel misdrijf heeft gedaan. In zijn tussenarrest van 23 oktober 2013 heeft het hof aldus gerespondeerd:
"6. [getuige 1]
De raadsman heeft betoogd dat deze getuige zou kunnen verklaren over een mogelijk valse aangifte die aangeefster in het verleden zou hebben gedaan. Het hof is van oordeel dat de kwestie van een mogelijk door aangeefster in het verleden gedane valse aangifte voldoende kan worden opgehelderd door het horen
van aangeefster en [betrokkene 3] op dit punt, alsook door het (zoals hierna aan de orde komt) op te maken aanvullend proces-verbaal door de politie. Het verzoek om de getuige te horen wordt afgewezen. Bij deze stand van zaken valt immers aan te nemen dat de verdachte door het niet horen redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad.
(...)
Ten aanzien van een door aangeefster mogelijke valse aangifte geldt dat het hof de advocaat-generaal verzoekt om te politie opdracht te geven om een aanvullend proces-verbaal op te maken waarin de vraag wordt beantwoord of aangeefster [slachtoffer] in het verleden (valse) aangifte(n) ter zake van zedenmisdrijven heeft gedaan en hoe deze is of zijn geëindigd.
(...)
BESLISSING
(...)
Voorts verzoekt het hof de advocaat-generaal om te politie opdracht te geven om een aanvullend proces-verbaal op te maken waarin de vraag wordt beantwoord of aangeefster [slachtoffer] in het verleden (valse) aangiften heeft gedaan en hoe eventueel aanwezige aangiften zijn geëindigd."
Het hof heeft bovendien gelast dat onder meer [slachtoffer] en [betrokkene 3] worden gehoord en heeft daartoe de stukken in handen van de raadsheer-commissaris gesteld. Op 2 september 2014 is het onderzoek ter terechtzitting hervat en heeft het hof mededeling gedaan van de nieuw binnengekomen stukken, waaronder de processen-verbaal van verhoor door de raadsheer-commissaris van de zojuist genoemde getuigen en onder 7 een aanvullend proces-verbaal van de Politie Gelderland-Midden, KL/Leiding/Staf, Divisie recherche/Staf, Dr/Unit opsporing, proces-verbaalnummer PL07AH 2010070242-32.
4.3. Het proces-verbaal van het onderzoek in hoger beroep van 2 september 2014 noch het eindarrest houdt een beslissing in op het verzoek. Het hof heeft eerder in zijn tussenarrest het verzoek om [getuige 1] te horen met toepassing van de juiste maatstaf afgewezen. Op 2 september 2014 is de verdediging niet ingegaan op de resultaten van het onderzoek dat het hof in zijn tussenarrest heeft gelast. Het proces-verbaal onder 7 waarvan de voorzitter ter terechtzitting van 2 september 2014 melding heeft gemaakt houdt in dat [slachtoffer] eenmaal voorkomt in het Politiele Integrale Bevragingssysteem. Buiten deze zaak, zo vermeldt verbalisante, heeft zij in het verleden geen aangifte van een zedenmisdrijf gedaan. Aangeefster zelf is op 6 februari 2014 door de raadsheer-commissaris gehoord. Zij heeft gezegd dat zij zich niet kan herinneren ooit met [betrokkene 3] over haar vroegere stiefvader te hebben gesproken. Op dezelfde dag is [betrokkene 3] door de raadsheer-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard dat aangeefster eens tegen zijn ex vriendin, [getuige 1] , en hemzelf heeft verteld dat zij aangifte had gedaan tegen haar stiefvader en dat daar onder andere een straatverbod uit was voortgekomen. Later in dat gesprek heeft zij gezegd dat dit een valse aangifte was geweest.
Nieuwe feiten of omstandigheden zijn aan het herhaalde verzoek niet ten grondslag gelegd, noch heeft de verdediging met stelligheid en onderbouwd betoogd waarom het horen van [getuige 1] meer duidelijkheid zou kunnen verschaffen over de kwestie of het slachtoffer in het verleden al dan niet een valse aangifte wegens een zedendelict heeft gedaan tegen een derde. Bovendien heeft de verdachte niet ontkend dat hij met [slachtoffer] geslachtsgemeenschap heeft gehad, maar slechts dat zij in een toestand van verminderd bewustzijn heeft verkeerd. Hoe het horen van [getuige 1] voor de besluitvorming over dit in hoger beroep nog betwiste item relevant had kunnen zijn is niet duidelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte geen in rechte te respecteren belang bij de klacht dat in het proces-verbaal van 2 september 2014 en de einduitspraak van het hof een uitdrukkelijke beslissing ontbreekt omtrent het opnieuw gedane verzoek.7.
Het middel is vruchteloos voorgesteld.
5. Het eerste middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het tweede middel is vruchteloos voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑12‑2015
Kamerstukken II 2000/01, 27745, nr. 3, p. 8 e.v.
Kamerstukken I 2001/02, 27745, nr. 299b, p. 11; Handelingen I 35-1721.
HR 3 december 2002, NJ 2004, 353 m.nt. De Jong.
HR 4 december 1990, NJ 1991, 346; HR 12 februari 2002, NJ 2002, 329.
HR 11 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4460; HR 17 september 2013, NJ 2014, 91 m.nt. Schalken.
Beroepschrift 03‑07‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 14/04919
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
van mr. C.N.G.M. Starmans die verklaart door nagenoemde [verzoeker] ter zake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd
in de zaak van:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [adres] ([postcode]);
verzoeker tot cassatie van de te zijnen laste door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2014 in de strafzaak onder ressortnummer 21/004894-12 gedane uitspraak.
Middel I.
1.
Schending en / of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 358 en/of 359 Sv en / of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen tot een bewezenverklaring van het opzet, terwijl daaromtrent uit de bewijsmiddelen niet kan blijken, althans heeft het hof die beslissing onbegrijpelijk en / of ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
2.
Door raadsman van verzoeker is ter zitting in hoger beroep uitvoerig betoogd dat (kort samengevat) niet kan worden bewezen dat aangeefster ten tijde van de gemeenschap verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn. Daarbij is gewezen op het verloop van de avond, waarbij nadruk is gelegd op het moment van het seksuele contact en is gewezen op hetgeen aangeefster ter zake zelf verklaart; ze zegt ‘vast te zitten’, maar is kennelijk wel in staat om haar broek aan te trekken, naar boven te lopen, een pyjamabroek aan te treken en met haar moeder te praten.
3.
Het hof heeft verweer, inhoudende een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, verworpen en heeft daarbij onder meer overwogen dat zij de verklaring van aangeefster geloofwaardig acht. Uit haar verklaring leidt het hof af dat zij (aangeefster, CS) niet in beste toestand was en zich niet beter voelde op het moment waarop zij door verzoeker thuis werd gebracht en naar binnen ging. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan haar verklaring, waarin zij tevens aangeeft dat zij zich voelde alsof ze vast zat in haar eigen lichaam, wel alles voelde en hoorde maar niets kon doen of zien en dat ze alleen af en toe een flits had.
4.
Het Hof heeft voorts opgemerkt dat verzoeker heeft verklaard dat hij gevraagd heeft of aangeefster het niet erg vond en dat zij daarop ontkennend antwoordde. Het hof is — ervan uitgaande dat een en ander heeft plaatsgevonden — van oordeel dat het beantwoorden van de betreffende vraag niet in de weg staat aan het aannemen van de toestand van verminderd bewustzijn. Voornoemde omstandigheden brengen het hof tot het oordeel dat aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn is geweest.
5.
Ten aanzien van het opzet is door verzoeker (kort samengevat) aangegeven dat de situatie van aangeefster niet dusdanig was dat hij vermoedde dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Aan de uiterlijke kenmerken kon het niet blijken. De getuigen beschrijven haar als dronken of aangeschoten, maar ze was bij kennis en was normaal aanspreekbaar. Verzoeker heeft een gesprek met haar gevoerd, hij heeft nog gevraagd ‘vind je het niet erg’.
6.
Het hof heeft voorts geoordeeld dat verzoeker minst genomen weet had van de aanmerkelijke kans dat aangeefster in een toestand van verminderd bewustzijn, hetgeen wordt afgeleid in het bijzonder van de verklaring van verzoeker over haar ‘goed bezopen’ toestand. ‘Verdachte heeft waargenomen in wat voor toestand aangeefster was. Door desondanks met haar gemeenschap te hebben heeft hij de aanmerkelijke kans dat [aangeefster] in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde ook aanvaard.’ aldus het hof. Het hof overweegt voorts dat in het beeld van de toestand van aangeefster tussen het moment van verlaten van het café en het moment van gemeenschap geen verandering is gekomen. Dat haar gedrag zodanig veranderde dat verdachte meende of mocht menen dat het aanzienlijk beter met haar ging, blijkt volgens het hof niet noch is dat aannemelijk worden.
7.
Verzoeker meent dat het verweer, inhoudende dat hij geen opzet op de staat van verminderd bewustzijn heeft gehad, onbegrijpelijk is, althans onvoldoende gemotiveerd is verworpen. Uit de verklaring van de getuigen blijkt dat aangeefster ziek (in woorden van verzoeker; ‘goed bezopen’, CS) is geworden door de drank en dat zij richting de auto is geholpen c.q. begeleid. Uit de verklaring van aangeefster en verzoeker blijkt echter dat zij thuis — naar de uiterlijke kenmerken — (meer) helder van geest was en ook actiever werd. Ze heeft met cliënt gesproken, heeft aangegeven dat ze het niet erg vond, heeft daarna haar kleding gewisseld, is zelfstandig naar boven gelopen heeft nog met haar moeder gesproken.
8.
Zoals onder punt vier van deze schriftuur is beschreven is het hof — ervan uitgaande dat een en ander heeft plaatsgevonden — van oordeel dat het beantwoorden van de vraag of aangeefster het seksuele contact niet erg vond, niet in de weg staat aan het aannemen van de toestand van verminderd bewustzijn. Wat daar ook van zij; die vaststelling verhoudt zich niet tot bewezenverklaring van opzet. Uit de genoemde omstandigheden bij de woning van aangeefster, met name het — voor verzoeker — heldere contact, kan niet worden afgeleid dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster haar wil niet kon bepalen. Het verweer is dan ook onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd verworpen.
Middel II.
9.
Schending en / of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 315 j.o. 328 Sv en / of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof heeft verzuimd te beslissen op het verzoek van de raadsman van verzoeker om getuige [getuige 1] te horen.
Toelichting
10.
Volgens het proces-verbaal van de zitting d.d. 2 september 2014 is door de raadsman van verzoeker het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota. Op pagina 5 van die pleitnota staat beschreven dat door de verdediging wordt gepersisteerd bij het verzoek die getuige ([getuige 1]) te horen ter bevestiging van hetgeen [verzoeker] heeft verklaard en ter falsifiëring van hetgeen aangeefster daar over heeft verklaard. Dat verzoek heeft te gelden als een verzoek als bedoeld in art. 315 Sv n verbinding met art. 328 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing in op dit (herhaalde) verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 Sv in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
11.
Het betreft hier een verzoek met enige historie, immers een herhaald verzoek. Uit het tussenarrest van het Hof d.d. 23 oktober 2013 blijkt dat het verzoek om deze getuige te horen alstoen is afgewezen. De opgave van deze getuige is tijdig gedaan, reden waarom het Hof terecht het verdedigingsbelang als uitgangsput heeft genomen. Echter, de door het Hof op 23 oktober 2013 terzake van de afwijzing aangevoerde alternatieven (andere getuigen, pv politie) hebben geen, althans onvoldoende soelaas geboden c.q. kunnen bieden, reden waarom het herhaald verzoek om deze getuige te horen op 2 september 2014 ten onrechte is afgewezen. Aangeefster heeft tegen deze getuige gezegd eerder (jegens een ander) valse aangifte te hebben gedaan, hetgeen in een zedenzaak van elementair belang is te onderzoeken; de getuige [getuige 1] kan daaromtrent uit eigen wetenschap informatie verschaffen, immers zij heeft daar in een eerder stadium uitgebreid met aangeefster over gesproken. Bij de stand van zaken op 23 oktober 2013 valt de beslissing van het Hof nog te billijken, echter niet meer op 2 september 2014.
Met conclusie:
Verzoeker verzoekt uw edelhoogachtbare Hoge Raad om het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 16 september 2014 te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar dat hof, althans te verwijzen naar een ander hof.
Utrecht, 3 juli 2015
Bepaaldelijk gevolmachtigde
mr. C.N.G.M. Starmans