Voetnoot in origineel: Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
Hof 's-Hertogenbosch, 01-03-2023, nr. BKDH-21/00568 t/m BKDH-21/00570
ECLI:NL:GHSHE:2023:1013
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
01-03-2023
- Zaaknummer
BKDH-21/00568 t/m BKDH-21/00570
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:1013, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑03‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1641
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:3282, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHSHE:2022:4500, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑05‑2022; (Hoger beroep, Geheimhoudingsbeslissing)
- Vindplaatsen
CFN 2023/39 met annotatie van -
NLF 2023/0942
Viditax (FutD) 2023041910
FutD 2023-1059
NLF 2023/0047
Viditax (FutD) 2022122807
FutD 2023-0133
Uitspraak 01‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Recht van schenking. Art. 8:42, lid 1, Awb; op de zaak betrekking hebbende stukken; strafdossiers. Motiveringsbeginsel. Beginsel van fair play. Schenkingen door Curaçaose Stichting Particulier Fonds. Fiscale transparantie.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BKDH-21/00568 tot en met BKDH-21/00570
Uitspraak van 1 maart 2023
in het geding tussen:
[X] te [buitenland] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.A. Starreveld)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 18 mei 2021, nummers BRE 18/02936 tot en met BRE 18/02938.
Procesverloop
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2007, 2008 en 2009 aanslagen in het recht van schenking opgelegd naar belastbare verkrijgingen van respectievelijk € 32.000 (2007), € 54.020 (2008) en € 442.677 (2009) (hierna gezamenlijk: de aanslagen).
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van driemaal € 46 (€ 138). De geheimhoudingskamer van de Rechtbank heeft op verzoek van de Inspecteur op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beslissing genomen en hierbij bepaald dat het beroep van de Inspecteur op geheimhouding gerechtvaardigd is. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof en hierbij tevens gronden ingediend tegen de beslissing van de geheimhoudingskamer van de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij beslissing van 11 mei 2022 heeft de geheimhoudingskamer van het Hof bepaald dat de door de Inspecteur meegedeelde geheimhouding niet gerechtvaardigd is. De Inspecteur heeft daarop alsnog het geheimgehouden stuk verstrekt aan het Hof (bijlage bij brief van 7 juni 2022) en aan de gemachtigde van belanghebbende (per e-mail).
1.6.
Bij brief van 15 december 2022 heeft belanghebbende onder meer verzocht de geplande mondelinge behandeling van de zaken op 18 januari 2023 het karakter van een regiezitting te geven. Het Hof heeft dit verzoek bij brief van 22 december 2022 afgewezen.
1.7.
Op 4 januari 2023 heeft de Inspecteur een nader stuk ingediend.
1.8.1.
Op 10 januari 2023 heeft de Inspecteur, zoals aangekondigd in zijn nader stuk van 4 januari 2023, een tweede verzoek om geheimhouding gedaan.
1.8.2.
Bij beslissing van 16 januari 2023 heeft de geheimhoudingskamer van het Hof op het tweede geheimhoudingsverzoek bepaald dat de door de Inspecteur meegedeelde geheimhouding gerechtvaardigd is.
1.9.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 18 januari 2023. Partijen zijn verschenen, waarbij belanghebbende door middel van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel met beeld en geluid (‘Microsoft Teams’) aan de zitting heeft deelgenomen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
“2.1. Belanghebbende is de zoon en tevens enig kind van [A] (hierna: vader). Vader stond tot 2011 ingeschreven in de Basisregistratie Personen met een adres in [woonplaats 1] . In 2011 heeft vader zich met zijn echtgenote uitgeschreven in Nederland en ingeschreven op een adres op [land 1] .
2.2.
Op of omstreeks 17 december 2001 heeft vader aan [N.V. 1] , gevestigd op [land 2] (hierna: [N.V. 1] ), opdracht gegeven tot oprichting van [SPF] (hierna: de SPF), zijnde een Stichting Particulier Fonds, opgericht krachtens artikel 1b van de [land 2] Landsverordening op Stichtingen 1967. [N.V. 2] heeft vervolgens op 19 december 2001 op [land 2] de SPF opgericht. [N.V. 2] behoorde tot de [N.V. 2a] -groep, naar eigen zeggen een advieskantoor gericht op met name financiële dienstverlening inzake belastingrecht en ondernemingsrecht op [land 2] , [land 3] , [land 4] en de [land 1] -eilanden. De SPF is vanaf oprichtingsdatum gevestigd op [land 2] .
2.3.
Na oprichting van de SPF heeft een samenstel van rechtshandelingen plaatsgevonden dat ertoe heeft geleid dat de SPF middellijk aandeelhouder is geworden van de aandelen [N.V. 3] (hierna: [N.V. 3] ), [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ), [B.V. 2] en [B.V. 3] De aandelen [B.V. 2] en [B.V. 3] behoorden voordien (indirect) tot het vermogen van vader.
Op 15 september 2009 zijn de aandelen [B.V. 1] - en daarmee de aandelen [B.V. 2] en [B.V. 3] - door [N.V. 3] verkocht aan een derde.
2.4.
Op respectievelijk 4 juni 2007, 22 augustus 2008 en 28 september 2009 keert de SPF aan belanghebbende ten titel van schenking bedragen ter grootte van achtereenvolgens € 32.000, € 54.020 en € 442.677 uit (hierna gezamenlijk: de schenkingen). Ter zake van de schenkingen is in Nederland geen schenkingsrecht afgedragen. De inspecteur heeft daarop de aanslagen opgelegd aan belanghebbende.
2.5.
Per 31 mei 2007 zijn de statuten van de SPF gewijzigd. Artikel 2 (doelomschrijving) van de statuten van de SPF luidde ten tijde van het doen van de schenkingen:
‘1. De Stichting stelt zich ten doel het zich bezig houden met, het bevorderen en het steunen van culturele, educatieve, wetenschappelijke, artistieke, religieuze, charitatieve, weldadige en andere activiteiten in de ruimste zin des woords, alsmede het doen van uitkeringen.
2. De Stichting tracht dit doel te bereiken door het verwerven, beleggen en beheren van haar vermogen als bedoeld in artikel 3; het doen van uitkeringen uit haar vermogen aan personen, rechtspersonen en/of instellingen als waartoe het Bestuur naar eigen goeddunken mocht besluiten, middels donaties, schenkingen, leningen en contributies; en het verschaffen van financiële bijstand aan personen, rechtspersonen en/of instellingen als waartoe het Bestuur naar eigen goeddunken mocht besluiten, door middel van leningen, garanties, lijfrente-overeenkomsten en daarmede vergelijkbare regelingen, en alle andere volgens de wet toegestane regelingen.
Bij het doen van schenkingen aan personen zal de Stichting deze schenkingen te allen tijde doen met de clausule dat het geschonkene, noch de vruchten daarvan zullen vallen in enige gemeenschap van goederen ontstaan door huwelijk of anderszins, noch dat het geschonkene, noch de vruchten zullen worden betrokken in enig wettelijk of contractueel verrekenbeding.
3. De stichting is gerechtigd tot het beleggen van haar vermogen in effecten, waaronder begrepen aandelen en andere bewijzen van deelgerechtigdheid en obligaties, depositobewijzen alsmede rentedragende vorderingen, hoe ook genaamd en in welke vorm dan ook. De Stichting kan risico's aangaan uit belegging- en herbeleggingactiviteiten, met inbegrip van risico's voortvloeiende uit derivaten, doch zij kan geen activiteiten ondernemen welke zouden kunnen leiden tot het aangaan van een commercieel risico of commerciële aansprakelijkheid, en zodanige activiteiten worden hierbij uitdrukkelijk verboden en uitgezonderd. De Stichting is tevens bevoegd registergoederen en roerende zaken te verkrijgen en bezitten, indien het Bestuur zulks nodig of wenselijk acht.
4. Het Bestuur kan andere stichtingen oprichten of trusts naar het recht van enig Anglo-Amerikaans of Nederlands Antilliaans rechtstelsel, en uitkeringen doen aan deze stichtingen of trusts.
5. De Stichting is voorts gerechtigd om, al dan niet ter bescherming van haar vermogen, zodanig vermogen geheel dan wel gedeeltelijk al dan niet herroepelijk over te dragen aan een trust opgericht naar het recht van enig Anglo-Amerikaans of Nederlands Antilliaans rechtstelsel, en/of bedoeld vermogen fiduciair in eigendom over te dragen aan één of meer trustees of vertrouwenspersonen die natuurlijke personen of rechtspersonen kunnen zijn, met dien verstande dat bedoeld vermogen door de trustees of vertrouwenspersonen zal worden gehouden ten behoeve van de Stichting, crediteuren, de persoon (personen) met oprichtersbevoegdheden of andere personen door het Bestuur aangewezen, een en ander overeenkomstig de bepalingen krachtens welke zodanige trustverhouding of fiduciaire eigendom is aangegaan.
6. De Stichting is niet gerechtigd winst te maken door middel van het uitoefenen van een bedrijf.’
2.6.
Artikel 4 (bestuur) van de statuten van de SPF luidde ten tijde van het doen van de schenkingen:
‘1. De Stichting wordt bestuurd door een bestuur bestaande uit ten minste één bestuurder. Het bestuur kan, indien gewenst, begeleid worden door een Raad van Advies, indien benoemd conform het in artikel 5 lid 1 bepaalde. Zowel natuurlijke als rechtspersonen kunnen optreden als bestuurder.
2. Het eerste bestuur wordt door de Oprichter benoemd bij deze akte. In vacatures in het bestuur wordt voorzien door het bestuur, zulks, indien gewenst, door het bestuur onder begeleiding van de Raad van Advies, indien benoemd. Iedere bestuurder kan te allen tijde worden ontslagen door de rechter op verzoek van een belanghebbende of het Openbaar Ministerie.
Indien er meer dan één bestuurder wordt benoemd, zal één bestuurder door het bestuur tot Voorzitter worden benoemd.
3. Een bestuurder kan te allen tijde aftreden door per aangetekende brief hiervan kennisgeving te doen aan de stichting. De functie van bestuurder eindigt voorts:
a. door zijn overlijden of, indien een rechtspersoon, door de ontbinding van de rechtspersoon;
b. indien de bestuurder zelf surséance van betaling of zijn faillissement aanvraagt;
c. indien hij failliet wordt verklaard; en
d. indien hij onder curatele wordt gesteld.
4. Ingeval van een of meer vacatures in een meerhoofdig bestuur zullen de bevoegdheden van het bestuur op generlei wijze worden aangetast; zodanige bevoegdheden berusten alsdan bij de overblijvende bestuurder(s) totdat in de vacature(s) zal zijn voorzien.
5. Indien te eniger tijd geen bestuurders in functie zijn dan wel bij belet of ontstentenis van alle bestuurders en indien in de vacatures niet wordt voorzien door de Raad van Advies, zal de Rechter in Eerste Aanleg nieuwe bestuurders aanstellen op verzoek van de meest gerede belanghebbende partij.
6. Het Bestuur kan een secretaris en zodanige andere functionarissen benoemen en ontslaan als het raadzaam geacht, welke personen zodanige bevoegdheden zullen hebben en uitoefenen als door het Bestuur aan hun toegekend. Indien en zodra het Bestuur hiertoe besluit, zullen zij een vergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden. De secretaris en eventueel overige functionarissen kunnen, maar behoeven geen, bestuurders zijn. Een persoon kan meerdere functies bekleden.’
2.7.
Bij oprichting van de SPF is [N.V. 2] tot enig bestuurslid benoemd. Op of omstreeks 19 december 2001 is [N.V. 2] afgetreden als enig bestuurslid en opgevolgd door [N.V. 1] . De SPF is vanaf datum oprichting tot 2006 gevestigd geweest op het vestigingsadres van [N.V. 1] . Per 3 januari 2006 is [N.V. 1] afgetreden als enig bestuurslid van de SPF en opgevolgd door [N.V. 4] te [land 2] ( [N.V. 4] ). In 2006 is het vestigingsadres van de SPF gewijzigd naar het vestigingsadres van [N.V. 4] .
2.8.
Artikel 5 (Raad van Toezicht/Advies) van de statuten van de SPF luidde ten tijde van het doen van de schenkingen, voor zover van belang:
‘1. Het bestuur kan een Raad van Advies instellen.
Indien een Raad van Advies is ingesteld, zal zij het Bestuur gevraagd en ongevraagd van advies dienen op alle gebieden die te maken hebben met het beheer van het vermogen van de Stichting en zal zij die bevoegdheden uitoefenen die elders in deze statuten aan haar worden toegekend.
2. Voor de eerste keer worden de leden van de Raad van Advies door het Bestuur benoemd.
Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen optreden als lid van de Raad van Advies.
3. Het lidmaatschap van de Raad van Advies wordt beëindigd:
a. door een bericht middels een aangetekend schrijven aan de Raad van Advies van het lid dat bedankt;
b. (…);
4. Ingeval van een of meer vacatures in de Raad van Advies zal de Raad van Advies de vacatures zelf vervullen. De Raad van Advies bepaalt alsdan het aantal leden van de Raad van Advies.
5. Ingeval dat te eniger tijd er geen leden van de Raad van Advies zijn of ingeval van ontstentenis of belet van alle leden van de Raad van Advies, zal het Bestuur nieuwe leden van de Raad van Advies benoemen.
6. De Raad van Advies is verplicht het Bestuur te informeren over enige wijzigingen in de Raad van Advies en andere besluiten die het Bestuur betreffen.’
2.9.
Per 19 december 2001 zijn [N.V. 2] en [N.V. 2a] benoemd tot leden van de Raad van Toezicht/Advies (hierna: RvT). Op of omstreeks 19 november 2002 zijn [N.V. 2] en [N.V. 2a] als leden van de RvT afgetreden en is [B] (hierna: [B] ) benoemd tot enig lid van de RvT. [B] , woont in Nederland, is de fiscaal adviseur van vader en is werkzaam bij een fiscaal advieskantoor in [woonplaats 2] .
2.10.
Artikel 8 (Oprichters Bevoegdheden) van de statuten van de SPF luidde ten tijde van het doen van de schenkingen, voor zover van belang (met de ‘Stichting’ wordt de SPF bedoeld):
‘1. De Oprichter kan schriftelijk wensen kenbaar maken aan het Bestuur.
2. De in het eerste lid genoemde schriftelijk kenbaar gemaakte wensen zijn echter op geen enkele manier bindend en uitvoering daarvan kan niet door de Oprichter of enig ander persoon juridisch worden afgedwongen. Het Bestuur besluit wanneer en of er uitkeringen plaatsvinden; een begunstigde kan geen uitkering eisen van de Stichting.
3. De bevoegdheden van de Oprichter zijn persoonlijk en kunnen niet worden uitgeoefend door een ander persoon en gaan niet over op zijn erfgenamen.
(…)
4. (…)
5. (…)’
2.11.
Op 6 april 2006 heeft [N.V. 4] aan vader een Bestuursovereenkomst (hierna: [de] Bestuursovereenkomst) en een Vrijwaringsovereenkomst (hierna: [de] Vrijwaringsovereenkomst) gestuurd, beide met de SPF en [N.V. 4] als contractspartijen. De Bestuursovereenkomst is namens de SPF en [N.V. 4] ondertekend en geregistreerd, de Vrijwaringsovereenkomst is door vader en [N.V. 4] ondertekend. Beide overeenkomsten treden in werking op de dag waarop [N.V. 4] enig bestuurder is geworden van de SPF, zijnde 3 januari 2006.
2.12.
De Bestuursovereenkomst, waarin [N.V. 4] wordt aangeduid als ‘ [N.V. 4] ’ en de SPF als ‘Stichting Particulier Fonds’, luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘artikel 1
1.1
[N.V. 4] is benoemd tot Bestuurder van de Stichting Particulier Fonds welke benoeming door [N.V. 4] is aanvaard.
Als Bestuurder zal [N.V. 4] , hetzij alleen of tezamen met een of meerdere andere bestuurder(s), de Stichting Particulier Fonds besturen en naar eigen bevoegdheid en inzicht met inachtneming van deze overeenkomst de taken verrichten die krachtens de wet of statuten van de Stichting Particulier Fonds aan het Bestuur zijn toebedeeld met inachtneming van de beperkingen opgelegd door de wet, de statuten en de besluiten van de bevoegde organen van de Stichting Particulier Fonds.
1.2
[N.V. 4] zal met name de navolgende taken verrichten in overeenstemming met hetgeen ter zake statutair is bepaald:
- het bijeenroepen en houden van een Jaarlijkse Vergadering
- het registreren van de Stichting Particulier Fonds bij de kamer(s) van Koophandel
- het verschaffen van domicilie alswel andere (kantoor)-accommodatie waaraan de Stichting Particulier Fonds op [land 2] behoefte heeft.
1.3
Het Bestuur zal zich verder houden aan de algemene richtlijnen die de organen van de Stichting Particulier Fonds van tijd tot tijd mochten vaststellen.
artikel 2
(…)
2.3
Het Bestuur zal het vermogen van de Stichting Particulier Fonds beheren c.q. doen beheren
(…)
2.4
Het Bestuur zal jaarlijks over het afgelopen boekjaar aan de hand van de door haar gevoerde administratie een balans en een winst- en verliesrekening opmaken en deze aan de Organen van de Stichting Particulier Fonds ter beschikking stellen.
artikel 3
3.1
De Stichting Particulier Fonds zal het Bestuur te allen tijde volledig vrijwaren tegen enige en alle handelingen, processen, gerechtelijke vervolgingen, vorderingen, verplichtingen, eisen, verlies, schade, kosten, veroorzaakt of ten gevolge van iedere doen of nalaten van het Bestuur voortvloeiende uit deze overeenkomst.
Het bovenstaande lijdt slechts uitzondering indien de schade of aansprakelijkheid te wijten is
aan grove schuld en opzet van de zijde van het Bestuur.
3.2
Beëindiging van deze overeenkomst zal de Stichting Particulier Fonds niet ontslaan van haar verplichtingen tot volledige vrijwaring van het Bestuur van enig handelen of nalaten voor de beëindiging.
Artikel 4
a. de Stichting Particulier Fonds zal aan [N.V. 4] als beloning voor het verlenen
van haar diensten jaarlijks vergoeden USD 2.000,-.
(…)’
2.13.
De Vrijwaringsovereenkomst, waarin vader als ‘Inbrenger’, [N.V. 4] als ‘Bestuurder’ en de SPF als ‘Stichting Particulier Fonds ’ worden aangeduid, luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘AANGEZIEN:
(…)
(…)
Bestuurder en Inbrenger thans navolgende door hen gemaakte afspraken wensen vast te leggen, onverminderd het bepaalde in de Bestuursovereenkomst.
KOMEN OVEREEN
artikel 1
1.1
Inbrenger garandeert jegens Bestuurder dat de Stichting Particulier Fonds te allen tijde haar verplichtingen uit hoofde van de Bestuursovereenkomst jegens het Bestuur zal nakomen.
1.2
In het geval dat uitvoering door Bestuurder van haar taken uit hoofde van de Bestuursovereenkomst mocht leiden tot aansprakelijkheid van Bestuurder jegens Inbrenger, zal deze aansprakelijkheid beperkt zijn tot schade als gevolg van grove nalatigheid of opzettelijk handelen bij de uitvoering door Bestuurder van haar taken.
1.3
Inbrenger, zowel voor zichzelf alswel zijn/haar erfgenamen en/of rechtsopvolgers en/of persoonlijke vertegenwoordigers, zal Bestuurder te allen tijde volledig vrijwaren tegen alle (reeds ontstane, aanhangige of toekomstige) aanspraken, hoe ook genaamd en geen uitgezonderd, van derden tot vergoeding van schade ontstaan als gevolg van de uitvoering door Bestuurder van haar taken uit hoofde van de Bestuursovereenkomst en/of ontstaan uit hoofde van de daaruit voortvloeiende functie van Bestuurder als gevolg van het handelen of
nalaten van voormalige bestuursleden, mede-bestuursleden en/of procuratiehouders van de Stichting Particulier Fonds, tenzij die schade het gevolg is van grove nalatigheid of opzettelijk handelen van Bestuurder. De aan Bestuurder gegeven vrijwaring omvat – onder dezelfde beperking - mede alle schaden en verliezen die bestuurder te eniger tijd mocht lijden dan wel boetes en bedragen welke Bestuurder mocht voldoen bij wijze van schikking, kosten en verschotten.
1.4
Bij beëindiging van deze overeenkomst zal Inbrenger niet zijn ontslagen van zijn/haar verplichting tot volledige vrijwaring van Bestuurder van enig handelen of nalaten voor de beëindiging.
artikel 2
2.1
Onder artikel 1.1 van de Bestuursovereenkomst zal Bestuurder naar eigen inzicht de besluiten en algemene richtlijnen naleven en uitvoeren. Inbrenger zal naar beste vermogen ervoor zorgdragen dat dergelijke besluiten en richtlijnen zullen worden genomen en vastgesteld door de daartoe geëigende organen van de Stichting Particulier Fonds in de vorm en met inachtneming van de beperkingen die door de wet en de statuten daarvoor worden voorgeschreven.
2.2
Indien -suggesties voor- besluiten en algemene richtlijnen kenbaar worden gemaakt door een vertegenwoordiger van de Inbrenger, zal Bestuurder deze in acht mogen nemen na ontvangst van een deugdelijke bevestiging dat die vertegenwoordiger bevoegd is suggesties voor besluiten en algemene richtlijnen van tijd tot tijd kenbaar te maken. Deze bevestiging wordt geacht van kracht te blijven totdat Bestuurder schriftelijk bericht ontvangt van het tegendeel.
artikel 3
3.1
De Inbrenger staat er voor in dat Bestuurder zal worden voorzien van alle informatie die noodzakelijk is voor een behoorlijke uitoefening van haar taken uit hoofde van de Bestuursovereenkomst, waaronder doch niet beperkt tot:
- -
kopieën van alle besluiten van de organen van de Stichting Particulier Fonds ;
- -
alle veranderingen of onvoorziene veranderingen van belanghebbenden der Stichting Particulier Fonds of van veranderingen in de belangen van andere dan juridische aard in de Stichting Particulier Fonds ;
- -
alle financiële informatie, in het bijzonder informatie die relevant is voor de vaststelling van de jaarrekening en de fiscale opgave van de Stichting Particulier Fonds ;
- -
alle relevante informatie met betrekking tot transacties die namens de Stichting Particulier Fonds mogelijkerwijs zullen worden aangegaan [door, Hof] enige andere bestuurslid of vertegenwoordiger van de Stichting Particulier Fonds anders dan door Bestuurder zelve;
3.2
Gedurende de periode die Bestuurder in functie is als bestuurder van de Stichting Particulier Fonds staat de Inbrenger ervoor in dat de Stichting Particulier Fonds is voorzien van voldoende fondsen om haar in staat te stellen haar financiële verplichtingen na te komen.
3.3
Inbrenger verplicht zich hierbij Bestuurder onverwijld te informeren van iedere adreswijziging van hemzelf. Inbrenger of diens rechtsvertegenwoordiger, verklaart hierbij dat wijziging van begunstigde(n) van toekomstige uitkeringen schriftelijk medegedeeld wordt aan Bestuurder.
artikel 4
4.1
Inbrenger zal Bestuurder voorzien van alle informatie die noodzakelijk is voor een behoorlijke uitoefening van haar taken uit hoofde van deze overeenkomst.
(…)’
2.14.
Vader is sedert 2002 client van [N.V. 4] . In een ‘Client Acceptatie Formulier’ van 30 september 2002 wordt vader aangemerkt als beneficial owner van [A] Holding B.V., welke vennootschap toentertijd was gevestigd te [woonplaats 3] , [land 2] . In een ‘Intakeformulier nieuwe relaties’ van 4 januari 2006 vermeldt [N.V. 4] bij “naam vennootschap/ principaal”: ‘ [A] Holding B.V./ [A] Beleggingen B.V./ [N.V. 3] / [SPF] /De heer [A] ’ en als adres het toenmalige woonadres van vader in [woonplaats 1] .
In het ‘Client Mutatie Formulier’ van 18 april 2006 identificeert [N.V. 4] vader ten aanzien van de SPF als ‘aandeelhouder’/inbrenger’. Met datum 24 mei 2007 identificeert [N.V. 4] vader als uiteindelijk belanghebbende/inbrenger/begunstigde betreffende alle activa die gedeponeerd en gehouden worden op een niet nader omschreven bankrekeningnummer ten name van de SPF en in het ‘Reviewformulier’ d.d. 11 oktober 2007 identificeert [N.V. 4] vader als ‘(principaal)/inbrenger’. Ook heeft [N.V. 4] vader in een ander stuk - betreffende de SPF - geïdentificeerd als:
2.15.
Door de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD) is in de periode december 2017 tot medio 2018 jegens vader, [B] en het fiscale advieskantoor waar [B] werkzaam was, een strafrechtelijk onderzoek ingesteld wegens het door of namens vader opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften inkomstenbelasting 2007 en 2009 en het valselijk opmaken of vervalsen van de aangiften inkomstenbelasting 2005, 2006 en 2008. Een kopie van het strafrechtelijk dossier van de FIOD betreffende vader (hierna: [het strafdossier betreffende vader, Hof]) is door de inspecteur overgelegd. Het [strafdossier betreffende vader] bestaat - naast het overzichtsprocessen-verbaal van de FIOD - uit de volgende documenten:
Het rapport van de FIOD
Ambtshandelingen
BOB-dossier
Processen-verbaal doorzoekingen
Kennisgeving inbeslagneming
Verklaringen verdachten
Verklaringen getuigen
Tapgesprekken
Persoonsdossier vader
Documenten.
2.16.
Met betrekking tot de schenkingen die zijn gedaan aan belanghebbende, heeft vader tegenover de FIOD onder meer verklaard:
‘ [B] [rechtbank: [B] ] zei er zit straks geld in die SPF en dat mag je dan schenken aan je zoon, die krijgt het. Het was van het begin af aan duidelijk dat het geld voor mijn zoon bedoeld was. Ik heb altijd gezegd, als er straks geld in komt dan is het voor mijn zoon. Dat is destijds duidelijk afgesproken. Dat is afgesproken met [N.V. 4] en [B] zat er ook bij‘.
‘Het was de opdracht dat schenkingen naar mijn zoon moesten plaatsvinden.’
‘Ik hou me vast aan datgene wat we bij de oprichting mondeling hebben afgesproken en dat is dat de schenkingen naar [belanghebbende] [rechtbank: belanghebbende] zouden gaan’
‘Vraag verbalisanten Wie heeft bepaald om schenkingen vanuit de SPF te doen?
Antwoord gehoorde [rechtbank: vader] Dat heb ik bepaald. [N.V. 4] vroeg aan mij waar de schenkingen naar toe moesten. Nou, naar [belanghebbende] , en die heeft de schenkingen ook gekregen.’
2.17.
In de archieven van het fiscaal advieskantoor waar [B] werkzaam was heeft de FIOD een niet gedateerde noch ondertekende versie van een Letter of Wishes (LoW) aangetroffen, gericht aan het bestuur van de SPF. In deze LoW zijn onder het kopje “C. Begunstigden” met de hand de namen van vader en zijn echtgenote en de geboortedatum van de echtgenote geschreven. [B] heeft hierover aan de FIOD verklaard:
‘(…) Bij mijn weten was er geen letter of wishes. Hij is niet getekend, dat zie ik wel. Dit document ondergraaft wel het irrevocable discretionary karakter. Deze brief wil niet zeggen dat het bestuur deze wensen ook toepast. U vind het vreemd dat ik hier niet van af wist omdat deze in de archiefruimte van [naam] is gevonden. Het is niet mijn handschrift en ik herken het handschrift ook niet. Alhoewel, de term ‘ [A] en [C] ’ lijkt op mijn handschrift, maar dat andere niet.’
2.18.
De SPF is op 31 december 2009 ontbonden en haar vermogen is op die datum vereffend. Vader heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij het besluit tot liquidatie heeft genomen en dat de aanleiding hiervoor was gelegen in het door [B] ondertekende advies met bijlagen van 20 november 2008, waarvan de inhoud - voor zover van belang - als volgt luidde:
‘Beste [rechtbank: geanonimiseerde voornaam vader],
Bijgaand zenden wij je een passage uit een recente brief van staatssecretaris van financiën De Jager m.b.t. nieuwe successiewetgeving die op 1-1-2010 in moet gaan.
De passage betreft de aanpak van doelvermogens waaronder de Stichting Particulier Fonds. Het komt erop neer dat er op basis van de wetsvoorstellen die er nu liggen na 1-1-2010 door de Stichting Particulier Fonds heen gekeken gaat worden. Dit betekent in feite dat eventuele dividenden uit [B.V. 2] met 25% inkomstenbelasting (aanmerkelijk belang heffing) belast zullen gaan worden.
Om die reden stellen wij het volgende voor.
1) Jij richt een nieuwe B.V. op die als holding zal gaan fungeren;
2) Deze B.V. wordt door jou met € 500.000 kapitaal of een lening + een bedrag voor oprichtingskosten gefinancierd;
3) Zodra de resultaten van [B.V. 2] het toelaten kan er kapitaal aan jou terugbetaald worden of kan de lening worden afgelost;
4) De nieuwe holding koopt de aandelen van [B.V. 2] van [B.V. 1] voor een prijs van € 500.000 of een nader te bepalen bedrag dat zakelijk is;
5) [B.V. 1] keert haar reserves (waaronder de van de nieuwe holding ontvangen € 500.000) uit aan [N.V. 3] onder inhouding en afdracht van 8,3% dividendbelasting;
6) Het zou ook een gedachte kunnen zijn om [B.V. 1] als kasgeld B.V. te verkopen. Dan is eerdergenoemde 8,3% dividendbelasting niet verschuldigd. Daaraan zijn wel aanzienlijke kosten verbonden. Die kosten moeten wel tegen de baten opwegen;
7) [N.V. 3] keert het daarbij betrokken bedrag zonder inhouding van dividendbelasting als dividend uit aan Stichting [SPF] .;
8) Op basis van een besluit van het bestuur van Stichting [SPF] schenkt deze stichting eerdergenoemd bedrag aan een nader te bepalen persoon of personen;
9) [B.V. 3] , [B.V. 1] , [N.V. 3] en stichting [SPF] worden geliquideerd.
(…)
Het lijkt ons zinvol om één en ander te bespreken. Zoals je weet is ondergetekende volgende week op [land 2] .
Hij zal contact met je opnemen om bij je langs te komen op [land 1] .
(…)’”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
2.3.
Tot de gedingstukken behoren onder meer de volgende e-mails:
2.3.1.
Op 11 mei 2007 heeft [B] aan het bestuur van de SPF een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Jullie managen [ [N.V. 3] ]. Deze N.V. is aandeelhouder van [ [B.V. 1] ]. Deze B.V. is in Nederland gevestigd.
Er moet een aandeelhoudersvergadering voor [ [B.V. 1] ] gehouden. Wil je een volmacht opstellen waarin [ [N.V. 3] ] [vader] (directeur van [ [B.V. 1] ] machtigt om een ava te houden waarin een dividend van EUR 35.000 uitgekeerd wordt door [ [B.V. 1] ] aan haar aandeelhouder, [ [N.V. 3] ].”
2.3.2.
Op 30 juli 2008 heeft [B] aan het bestuur van de SPF een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Er moet een aandeelhoudersvergadering voor [ [B.V. 1] ] (deelneming [ [N.V. 3] ]) gehouden worden. Wil je een volmacht aan mij mailen en het origineel opsturen waarin ik gemachtigd wordt om een ava van [ [B.V. 1] ] te houden een dividend van 163.577 NAfl/EUR 58.909 (slotkoers 28-07-2008) aan [ [N.V. 3] ] uitgekeerd wordt.
Het netto dividend van EUR 150.000 NAfl/EUR 54.020 (dus na aftrek 8,3% dividendbelasting ) moet vanuit [ [N.V. 3] ] dooruitgedeeld worden aan [de SPF] welke het op haar beurt schenkt aan [belanghebbende]. Ik verzoek je de daarvoor benodigde formaliteiten te vervullen.
Graag ontvang ik het rekeningnummer van [ [N.V. 3] ], voor de dividenduitkering vanuit [ [B.V. 1] ].
Voor de aangifte van de 8,3% dividendbelasting moet een IB 95 NAN formulier van [ [N.V. 3] ] bij de aangifte gevoegd worden. Ik voeg een blanco formulier bij en vraag je deze in te vullen, in te dienen bij de Antilliaanse Belastingdienst en aan ons te retourneren.
Vanwege de korte termijn voor het doen van aangifte dividendbelasting verzoek ik je de formulieren binnen twee weken terug te sturen.”
Bij e-mail van 28 augustus 2008 heeft een kantoorgenoot van [B] (met [B] in cc) als volgt navraag gedaan bij het bestuur van de SPF:
“[ [B] ] heeft mij gevraagd na te gaan hoever het staat met de formaliteiten voor dooruitdeling van het door [ [N.V. 3] ] ontvangen dividend aan [de SPF] en vervolgens aan [belanghebbende]. Kunt u aangeven wat de status hiervan is?”
Waarop het bestuur als volgt heeft geantwoord (e-mail van 28 augustus 2008):
“Hiermee berichten wij u dat [ [N.V. 3] ] het ontvangen dividend heeft overgeboekt naar [de SPF] die op haar beurt een schenking heeft gedaan aan [belanghebbende] op 25 augustus 2008.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
2.3.3.
Op 22 september 2009 heeft het bestuur van de SPF aan [B] een e-mail met als onderwerp “[de SPF]/[ [N.V. 3] ]” gestuurd met de volgende inhoud:
“Conform afspraak treft u hierbij aan een overzicht van de openstaande facturen voor bovengenoemde SPF en naamloze vennootschap:
(…)
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, echter mocht u vragen hebben vernemen wij deze gaarne.”
Waarop [B] heeft geantwoord (e-mail van 23 september 2009):
“Deze facturen kunnen betaald worden.
Graag de besluitvorming mbt de:
- dividenduitkering door [ [N.V. 3] ] aan [de SPF];
- schenking aan [belanghebbende] vanuit [de SPF];
aanpassen naar het bedrag dat in de structuur overblijft na betaling van deze facturen.”
Bij e-mail van 23 september 2009 heeft het bestuur als volgt gereageerd:
“Bedankt voor jouw email bericht gedateerd 23 september 2009. Wij zullen zorgdragen voor de betalingen en de besluiten conform aanpassen.”
Waarop [B] heeft laten weten (e-mail van 24 september 2009):
“Ik wil de aangepaste besluiten nog wel even zien. Het gaat mij met name om het bedrag dat aangepast wordt.
Het rekeningnummer van [belanghebbende] is: (…). Dit is een bankrekening bij [N.V. 4] in Nederland.”
Op 24 september 2009 heeft het bestuur de aangepaste besluiten doen toekomen aan [B] , waarop [B] heeft laten weten (e-mail van 25 september 2009):
“Ik geef de directie van [de SPF] in overweging om aan het bestuursbesluit van [de SPF] voor de schenking toe te voegen dat het een laatste schenking betreft. Ik heb het besluit daarop aangepast. Zie bijlage.
Het besluit graag bij de Antilliaanse belastingdienst laten registreren om de datum vast te leggen.
Het rekeningnummer van [belanghebbende] is inmiddels bij jullie bekend. Graag zo spoedig mogelijk het besluit nemen en het bedrag van de schenking aan [belanghebbende] overmaken.
Laat me even weten wanneer dit gebeurd is.”
2.3.4.
Op 26 november 2008 heeft het bestuur van de SPF aan [B] een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Hierbij zend ik u de conceptjaarrekeningen 2004, 2005, 2006 en 2007 van bovengenoemde stichting.
Behoudens tegenbericht uwerzijds binnen vier weken, zullen de voornoemde jaarrekeningen als definitief beschouwd worden.”
2.4.
De Inspecteur heeft bij zijn nader stuk van 4 januari 2023 een kopie van het strafrechtelijk dossier van de FIOD betreffende [B] (hierna: het strafdossier betreffende [B] ) overgelegd en heeft daarbij de namen en andere persoons-gerelateerde gegevens, alsmede de namen van andere SPF’s dan de onderhavige en hieraan gerelateerde rechtspersonen met een beroep op geheimhouding zwartgelakt (zie onder 1.8.1). Het strafdossier betreffende [B] bestaat – naast het overzichtsprocessen-verbaal van de FIOD – uit de volgende documenten:
1. Ambtshandelingen
2. BOB-dossier
3. Processen-verbaal doorzoeking / uitlevering
4. Documenten
5. Verklaring [B]
6. Persoonsdossier [B] .
2.5.
De Inspecteur heeft bij de motivering van het verweerschrift in hoger beroep als bijlage een brief van 7 november 2018 gevoegd, waarbij inspecteur [naam inspecteur] (werkzaam bij de Belastingdienst/Grote ondernemingen) op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) het Openbaar Ministerie heeft verzocht om gebruik voor fiscale doeleinden van gegevens en informatie uit de strafrechtelijke onderzoekdossiers betreffende vader en [B] aangaande het gebruik van de SPF over de periode 2001 tot en met de datum van dagtekening van de brief.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld:
“In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de inspecteur in de bezwaarfase en/of in beroep alle op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt dan wel ter inzage gelegd.
II. Heeft de inspecteur liet motiveringsbeginsel geschonden?
III. Heeft vader de beschikkingsmacht behouden over het vermogen van de SPF?
IV. Was de SPF in Nederland gevestigd?
(…)
Vraag I
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat bij hem de indruk bestaat dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken - in de zin van de artikelen 7:4 en 8:42 Awb - heeft overgelegd. Belanghebbende heeft hierbij gewezen op:
- -
Het ontbreken van het zgn. Preweegdocument.
- -
Het ontbreken van verslagen van en aantekeningen betreffende het Tripartiteoverleg.
- -
De zeer geringe hoeveelheid overgelegde interne stukken (e-mails, notities).
- -
Het ontbreken van correspondentie die, naar belanghebbende heeft gesteld, moet zijn vooraf gegaan aan het informatie-uitwisselingsverzoek van de inspecteur aan het Ministerie van Financiën op [land 2] .
- -
Het ontbreken van het strafdossier betreffende [B] .
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb heeft overgelegd, stelt de rechtbank voorop dat tot die stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de geschilpunten. Tot die stukken behoren ook stukken die pas in de loop van de beroepsprocedure ter beschikking van de inspecteur zijn gekomen. Indien stukken ter beschikking van de inspecteur komen na afloop van de in artikel 8:42 Awb bedoelde termijn, dient hij deze alsnog onverwijld aan de rechter toe te sturen. Tot de stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb behoren niet stukken die zich bevinden onder derden (bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie) en die niet aan de inspecteur zijn verstrekt, ook al is de inspecteur bekend met het bestaan daarvan (vgl. HR 4 mei 20181., r.o. 3.4.2).
4.3.
De inspecteur heeft bij brief van 14 juni 2018 aan de rechtbank een verzoek gedaan als bedoeld in artikel 8:29 Awb met betrekking tot op de zaak betrekking hebbende stukken. In het verweerschrift heeft de inspecteur opgemerkt dat hij niet alles behoeft te overleggen, dat ambtenaren van de Belastingdienst vrijelijk met elkaar moeten kunnen overleggen en hun strategie bepalen en dat uit de jurisprudentie blijkt dat ook de Belastingdienst recht heeft op vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch beraad, en dus op geheimhouding van interne (kennisgroepen) of extern (lands- of Rijksadvocaat) ingewonnen juridische sterkte/ zwakte-analyses en beschouwingen. In zijn reactie van 2 november 2018 heeft belanghebbende gesteld dat in de bezwaarfase een (objectieve) heroverweging dient plaats te vinden door een inspecteur die niet bij het vaststellen van de aanslag betrokken is geweest en dat de indruk is ontstaan dat die objectieve heroverweging niet heeft plaatsgevonden en dat dit kan blijken uit niet-overgelegde interne stukken.
4.4.
Met datum 3 juni 2019 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank op het verzoek van de inspecteur (onderdeel 4.3) beslist. Ter zitting van de geheimhoudingskamer heeft de inspecteur toegezegd een stuk met de titel ‘Memo’ alsnog aan belanghebbende toe te sturen. Ter zake van de andere stukken waar bedoeld verzoek van de inspecteur op zag (hierna: de geheimgehouden stukken), heeft de geheimhoudingskamer geoordeeld:
‘(…) Het beroep van de inspecteur op artikel 8:29, eerst lid, van de Awb slaagt derhalve.’
4.5.
De inspecteur heeft ter zitting van de rechtbank verklaard alle overige bij de inspecteur in bezit zijnde dossierstukken - niet zijnde de geheimgehouden stukken - te hebben overgelegd en overigens niet te beschikken over genoemd Preweegdocument of het strafdossier betreffende [B] .
4.6.
De rechtbank acht de in onderdeel 4.5 vermelde verklaring van de inspecteur geloofwaardig en is daarom van oordeel - mede gelet op de uitspraak van de geheimhoudingskamer - dat de inspecteur niet gehouden is méér stukken over te leggen.
Belanghebbende heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de inspecteur beschikt over de door belanghebbende (onderdeel 4.1) genoemde stukken noch heeft belanghebbende duidelijk gemaakt welke relevantie deze stukken zouden kunnen hebben voor de beoordeling van het geschil.
4.7.
Gesteld noch gebleken is dat de inspecteur het [strafdossier betreffende vader] heeft verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit verkrijgen onder alle omstandigheden onrechtmatig is. Het [strafdossier betreffende vader] werpt bovendien licht op de betrokkenheid van vader bij de SPF en is daardoor van belang bij de beantwoording van de vraag of vader over het in de SPF aanwezige vermogen heeft kunnen beschikken als ware het zijn eigen vermogen. De rechtbank rekent het [strafdossier betreffende vader] daarom tot de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Vraag I wordt bevestigend beantwoord.
Vraag II
4.8.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur (het opleggen van) de aanslagen onvoldoende heeft gemotiveerd en daarmee heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek het motiveringsbeginsel.
4.9.
Met datum 8 augustus 2016 zijn door de inspecteur aangiften schenkingsrecht over de jaren 2007, 2008 en 2009 uitgereikt aan belanghebbende. Hieruit kan worden afgeleid dat de inspecteur van mening is dat (mogelijk) sprake is van in Nederland belastbare schenkingen.
4.10.
In de brief van de inspecteur aan gemachtigde van 19 oktober 2016 - betreffende belanghebbende - merkt de inspecteur onder meer op:
‘Op basis van de mij bekende feiten en omstandigheden is er wel degelijk sprake van schenkingen die in 2007, 2008 respectievelijk 2009 in Nederland belastbaar zijn.
Ik stel mij op het standpunt dat de SPF naar de vader toe, de heer [A] fiscaal transparant was. Op basis van bij de inspecteur bekende informatie neemt deze het standpunt in dat de heer [A] de beschikkingsmacht over het vermogen van de stichting had.
De Hoge Raad overweegt in zijn arrest van 30 oktober 1985, nr. 22 715, BNB 1986/16, r.o. 4.2:
"Indien vaststaat dat een belastingplichtige over het in een stichting aanwezige vermogen kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen, behoeft niet aan de in het middel bedoelde nadere vereisten te worden voldaan om het in de stichting aanwezige vermogen voor de heffing van de inkomsten- en vermogensbelasting te behandelen als ware het vermogen van de belastingplichtige zelf."
De zelfstandigheid van de stichting ontbreekt indien diegene over het vermogen van de stichting kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen, aldus het voor de inkomstenbelasting gewezen arrest. Alsdan kan door de stichting heen worden gekeken en wordt het vermogen van de stichting en de inkomsten daaruit in aanmerking genomen bij diegene(n) die daarover de beschikkingsmacht hebben.
(…)
Om het inzicht in de feiten en omstandigheden te vergroten, ontvang ik graag van u de volgende gegevens en inlichtingen: (…)
Omkering van de bewijslast betekent dat ik zal moeten schatten welke inkomsten en welk vermogen dat verband houdt met het buitenlandse doelvermogen waarbij uw cliënt betrokken is, bij hem in aanmerking dient te worden genomen. In dat geval moet hij in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. (…)’
4.11.
Uit de in onderdeel 4.10 genoemde brief is voor belanghebbende, die in 2016 werd bijgestaan door een professioneel gemachtigde, voldoende duidelijk op te maken, althans had voor hem voldoende duidelijk kunnen zijn, dat de inspecteur van mening was dat en waarom in genoemde jaren sprake was van in Nederland belastbare schenkingen en voorts dat de inspecteur voornemens was (navorderings)aanslagen op te leggen. De tekstpassages waarin de inspecteur te kennen geeft zich op het standpunt te stellen dat de SPF voor fiscale doeleinden transparant is omdat vader de beschikkingsmacht heeft behouden over het SPF-vermogen, bieden naar het oordeel van de rechtbank, zeker voor bedoelde professioneel gemachtigde, voldoende inzicht in de gedachtegang van de inspecteur die ten grondslag heeft gelegen aan de aanslagen. Dit geldt temeer nu de inspecteur hiermee voortbouwde op eerdere correspondentie met de gemachtigde ter zake de SPF en de gedane schenkingen. De rechtbank wijst hierbij in het bijzonder op de brief van de gemachtigde van 29 september 2016 aan de inspecteur, waarin door de gemachtigde specifiek onderscheid wordt aangebracht tussen van vader en van de SPF verkregen schenkingen.
Dat in de brief van de inspecteur van 19 oktober 2016 aanvullende informatie wordt gevraagd doet aan het voorgaande niet af. Vraag II wordt ontkennend beantwoord.
Vraag III
4.12.
Indien vermogen door een natuurlijke persoon wordt overgedragen aan een rechtspersoonlijkheid bezittende entiteit, zoals een stichting, dan is dat vermogen in algemene zin daarna onttrokken aan de beschikkingsmacht van de natuurlijke persoon. In het arrest van 30 oktober 19852.heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit anders kan zijn als komt vast te staan dat een belastingplichtige over het in de stichting aanwezige vermogen kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen. In dat geval kan dat vermogen worden behandeld als ware het vermogen van die natuurlijke persoon zelf. Niet vereist is - aldus de Hoge Raad - dat er in feite geen onderscheid bestaat tussen het vermogen van de stichting en van de natuurlijke persoon noch dat de natuurlijke persoon zich in feite als rechthebbende van het vermogen van de stichting gedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank geldt bovenstaand oordeel van de Hoge Raad in het arrest van 30 oktober 1985 niet enkel voor stichtingen maar in bredere zin voor rechtspersoonlijkheid bezittende entiteiten, waaronder de SPF (vgl. HR 8 juli 19983.).
4.13.
Belanghebbende heeft gesteld dat:
- -
Door vader geen vermogen in de SPF is ingebracht.
- -
De bewijslast dat vader over het vermogen in de SPF kon beschikken als ware het zijn eigen vermogen, op de inspecteur rust en dat door de inspecteur geen bewijs is geleverd noch stukken zijn overgelegd waaruit zou blijken dat vader over het SPF-vermogen kon beschikken.
- -
Onder beschikkingsmacht moet worden verstaan de macht om op elk gewenst moment het vermogen van de SPF aan zichzelf uit te keren en aldus weer te transformeren in eigen vermogen en dat het antwoord op de vraag of daarvan sprake is, vooral berust op de uitleg van onder meer de statuten van de gebruikte rechtsfiguur en de inrichting van de organen van de SPF.
- -
Uit de akte van oprichting van de SPF, noch uit de bevoegdheden noch uit gedragingen is gebleken dat vader een juridisch afdwingbaar recht had, op grond waarvan hij kon bewerkstelligen dat aan hem uitkeringen uit het vermogen van de SPF zouden worden gedaan dan wel dat hij het bestuur van de SPF opdracht kon geven om het vermogen van de SPF over te boeken naar zichzelf of naar anderen.
- -
Vader weliswaar initiator was van de SPF maar door de inspecteur geen bewijs is geleverd noch stukken zijn overgelegd waaruit zou blijken dat vader ultimate beneficial owner of schenker was.
- -
[B] als adviseur betrokken was bij het Nederlandse gedeelte van de structuur, enkel in zijn rol van adviseur contact heeft onderhouden met het bestuur van de SPF en vanaf eind mei 2007 geen zitting meer had in de RvT.
- -
Door de inspecteur geen bewijs is geleverd noch stukken zijn overgelegd waaruit zou blijken dat [B] enkel de wensen en opdrachten van vader heeft uitgevoerd.
4.14.
De inspecteur heeft in dit kader allereerst gesteld dat formeel binnen de SPF geen sprake was van een onafhankelijk bestuur, omdat:
- -
- -
In de Bestuursovereenkomst is opgenomen dat deze overeenkomst te allen tijde kon worden opgezegd door de SPF, zodat de RvT het bestuur te allen tijde kon vervangen door een haar welgevallig bestuur als zij weigerde te handelen conform de wil van vader.
4.15.
De rechtbank kan de inspecteur niet volgen in diens stelling dat formeel - naar de rechtbank begrijpt ten tijde van het doen van de schenkingen - binnen de SPF geen sprake was van een onafhankelijk bestuur. De rechtbank is van oordeel dat de statuten zoals die luiden per 1 juni 2007 - na de statutenwijziging per 31 mei 2007 - en de Bestuursovereenkomst hierbij relevant zijn. Uit de statuten zoals die luiden per 1 juni 2007 (hierna: de statuten) blijkt niet van de door de inspecteur gestelde beperkingen van de bevoegdheden van het bestuur van de SPF zowel in absolute als in relatieve zin. Ook blijkt uit de statuten noch uit de Bestuursovereenkomst dat de RvT het bestuur te allen tijde kon vervangen door een haar welgevallig bestuur. In artikel 4 van de statuten was bepaald dat iedere bestuurder te allen tijde kon worden ontslagen door de rechter, op verzoek van een belanghebbende of het Openbaar Ministerie.
4.16.
De rechtbank kan de inspecteur ook niet volgen in diens stelling dat vader op basis van de statuten vrijelijk kon beschikken over de in de SPF aanwezige inkomens- en vermogensbestanddelen. Uit de statuten blijkt dat het bestuur van de SPF naar eigen goeddunken kon besluiten tot het doen van (onder meer) schenkingen aan personen en dat het bestuur - indien gewenst - daarbij geadviseerd kon worden door de RvT. Uit de statuten blijkt niet dat vader - die geen zitting had in het bestuur of de RvT - zonder toestemming van het bestuur kon beschikken over de in de SPF aanwezige inkomens- en vermogensbestanddelen.
4.17.
Voor zover de inspecteur heeft willen stellen dat vader als Oprichter van de SPF kan worden aangemerkt en in die hoedanigheid het bestuur instructies en opdrachten kon geven die de aanwending en het beheer van of het beschikken over het in de SPF aanwezige vermogen betroffen, stuit die stelling formeel af op hetgeen in artikel 8, lid 2 van de statuten (onderdeel 2.10) is bepaald.
4.18.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of vader - ondanks alle formele bepalingen dienaangaande - feitelijk de beschikkingsmacht heeft behouden over het vermogen van de SPF.
4.19.
De inspecteur heeft in dit kader gesteld dat:
- -
Binnen de SPF geen sprake was van een onafhankelijk bestuur nu:
- -
Niet is komen vast te staan dat door [N.V. 4] zelfstandig (bestuurs)beslissingen zijn genomen, noch dat [N.V. 4] zelfstandig, dat wil zeggen naar eigen inzicht of goeddunken of op eigen initiatief, beslissingen heeft genomen. Wel zijn meerdere stukken en verklaringen beschikbaar waaruit blijkt dat [N.V. 4] alleen (door anderen genomen) besluiten heeft geformaliseerd:
Stukken betreffende de dividenduitkeringen door [B.V. 1] en [N.V. 3] en de schenkingen door de SPF;
Stukken betreffende de wijziging van de statuten in 2007, waarvoor door [N.V. 4] toestemming is gevraagd aan en gekregen van de RvT;
Stukken en verklaringen betreffende de liquidatie van de SPF per ultimo 2009, waartoe vader – op advies van [B] – heeft besloten;
Stukken betreffende de betaling van openstaande facturen door de SPF, waarvoor [N.V. 4] toestemming heeft gevraagd aan en gekregen van [B] .
Vader tegenover de FIOD heeft verklaard, dat [N.V. 4] hem heeft gevraagd aan wie schenkingen moesten worden gedaan, dat hij (vader) de schenkingen heeft bepaald en dat het bestuur van de SPF de opdracht had gekregen om alleen schenkingen te doen aan belanghebbende.
[N.V. 4] iedere aansprakelijkheid voor haar bestuurshandelen heeft uitgesloten, terwijl vader juist aansprakelijk was voor alle handelingen verricht door [N.V. 4] , hetgeen ongebruikelijk is in geval van een zelfstandig (discretionair) opererend bestuurder. Vader heeft zijn aansprakelijkheid redelijkerwijs ook alleen willen aanvaarden als hij controle op het handelen van [N.V. 4] kon uitoefenen.
Uit diverse stukken blijkt dat het bestuur van de SPF vader op de hoogte heeft gehouden betreffende de schenking in 2009.
Vader in diverse stukken betreffende de SPF, door [N.V. 4] is aangeduid als uiteindelijk belanghebbende, uiteindelijk gerechtigde, aandeelhouder/inbrenger, begunstigde, schenker en contactpersoon.
[B] in opdracht van vader de leidende figuur binnen de SPF (-structuur) is geweest, omdat hij:
In contact stond met vader.
De relevante feiten kende, de gehele structuur overzag en heeft overlegd met de betrokkenen in het concern.
Als adviseur van vader tevens de vertegenwoordiger van vader is geweest en in opdracht van en naar buiten toe vorm heeft gegeven aan de uitdrukkelijke wil van vader. Als [B] zou zijn afgeweken van die wil dan zou [B] uit zijn functie als adviseur en lid van de RvT zijn gezet.
Precies die handelingen lijkt te hebben verricht die van het bestuur van een SPF mochten worden verwacht (uitkering van dividend aan en doen van schenkingen door de SPF, inhoud van de jaarstukken van de SPF, betalingen door de SPF), terwijl het bestuur hieraan gehoor heeft gegeven en [B] ter zake heeft geïnformeerd, hetgeen blijkt uit de stukken.
De statuten ten tijde van het doen van de schenkingen geen beperking kenden om het in de SPF aanwezige vermogen (volledig) uit te keren aan de leden van de RvT, vader of diens kinderen.
4.20.
De rechtbank acht aannemelijk dat [B] enkel de wensen en opdrachten van vader heeft uitgevoerd, dat [N.V. 4] binnen de SPF geen bestuurshandelingen heeft verricht noch (materieel) in staat was dergelijke handelingen te verrichten en dat vader en [B] feitelijk het bestuur binnen de SPF hebben gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat aan de formele vrijheid die [N.V. 4] als bestuurder had geen materiële betekenis kan worden toegekend. Aannemelijk is dat [N.V. 4] , mede gezien het feit dat vader reeds geruime tijd voorafgaand aan januari 2006 een belangrijke klant was van de [N.V. 4] -groep, niet anders dan overeenkomstig de wensen van vader heeft gehandeld en zou handelen.
Aan het vorenstaande verbindt de rechtbank de conclusie dat [N.V. 4] bij het bepalen van het beleid en het nemen van beslissingen binnen de SPF niet de onafhankelijkheid heeft gehad die kan worden geëist om te kunnen spreken van de SPF die in economisch en fiscaal opzicht kon worden onderscheiden van vader4..
4.21.
Steun voor de in onderdeel 4.20 opgenomen oordelen ontleent de rechtbank aan het volgende:
a. De door vader en zijn echtgenote ondertekende (volmacht voor en) opdracht tot oprichting van de SPF.
b. De verklaring van vader tegenover de FIOD waaruit blijkt dat het fiscale advieskantoor waar [B] werkzaam was, de oprichting van de SPF heeft geadviseerd omdat vader daardoor geld aan belanghebbende kon schenken.
c. De verklaring van vader tegenover de FIOD waaruit blijkt dat toen [B] hem heeft geadviseerd over te gaan tot oprichting van de SPF, vader heeft geantwoord: ‘… als dat allemaal kan en het is volgens de wet en het levert mij later ook nog geld op, nou doe dat dan maar.’.
d. Diverse verklaringen van vader tegenover de FIOD waaruit blijkt dat het doel van de SPF altijd is geweest het doen van schenkingen aan belanghebbende en dat de opdracht aan het bestuur van de SPF ook is geweest het doen van schenkingen aan belanghebbende. Daarvan uitgaande acht de rechtbank het - mede gelet op het ontbreken van een andersluidende verklaring van vader of belanghebbende en voorts gelet op de aanzienlijke kosten die een structuur met een SPF als onderhavige met zich brengt - onaannemelijk dat vader slechts bij oprichting van de SPF de wens aan het bestuur van de SPF heeft kunnen overbrengen om bij het doen van schenkingen ook aan belanghebbende te denken. Het tegendeel lijkt aannemelijker: vader heeft, niet enkel bij oprichting van de SPF maar ook in latere jaren en mede naar aanleiding van een vraag ter zake van [N.V. 4] , bepaald aan wie de SPF schenkingen moest doen.
e. De omstandigheid dat vader door [N.V. 4] op de hoogte werd gehouden van de schenking in 2009 aan belanghebbende.
f. Diverse documenten opgesteld door [N.V. 4] waaruit blijkt dat vader door [N.V. 4] is aangemerkt als belanghebbende, uiteindelijk gerechtigde, aandeelhouder/inbrenger, begunstigde, schenker en contactpersoon, met betrekking tot de SPF en dat vader voorts als ultimate beneficial owner betreffende [N.V. 3] werd aangemerkt.
g. Het feit dat vader aansprakelijk was voor alle handelingen verricht door [N.V. 4] , hetgeen ongebruikelijk is in geval van een zelfstandig (discretionair) opererend bestuur.
h. De marginale beloning die [N.V. 4] toekwam voor haar werkzaamheden.
i. Het (door [N.V. 4] kennelijk benodigde) akkoord van [B] ten aanzien van het betalen van diverse openstaande facturen door de SPF.
j. De verklaring van vader tegenover de FIOD, waaruit blijkt dat hij het besluit tot liquidatie van de SPF heeft genomen, naar aanleiding van het door [B] ondertekende advies met bijlagen van 20 november 2008 (onderdeel 2.18), terwijl de statuten van de SPF bepalen dat ontbinding (liquidatie) van de SPF tot de exclusieve bevoegdheid van het bestuur van de SPF behoorde.
k. De - ook in vergelijking met de eerdere schenkingen aan belanghebbende - forse schenking die de SPF in 2009 aan belanghebbende heeft gedaan, ca. drie maanden voorafgaand aan de liquidatie van de SPF. De rechtbank acht het aannemelijk dat vooruitlopend op die liquidatie gestreefd is naar een zo hoog mogelijke afsluitende schenking om hiermee het nut van de SPF te maximaliseren.
l. De bemoeienissen van [B] , ook na diens aftreden in mei 2007 als enig lid van de RvT en blijkend uit diverse stukken, met de schenkingen aan belanghebbende op diens bankrekeningnummer, met de dividenden vanuit [B.V. 1] en [N.V. 3] en met de jaarstukken van de SPF en [N.V. 3] .
m. De door de FIOD aangetroffen (concept) LoW en de verklaring ter zake door [B] (onderdeel 2.17).
n. De eerdere uitspraak van deze rechtbank6 waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat vader nauw betrokken is geweest bij de oprichting en instandhouding van de SPF en voorts door [N.V. 4] als begunstigde en als inbrenger van het vermogen van de SPF is aangeduid.
o. Uit de stukken noch uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld en heeft overgelegd, is gebleken van door [N.V. 4] zelfstandig, naar eigen inzicht of goeddunken en/of op eigen initiatief genomen bestuursbesluiten.
4.22.
Omdat vader - en niet [N.V. 4] - feitelijk het bestuur binnen de SPF heeft gevoerd, kon vader in de jaren 2007-2009 vrijelijk beschikken over de in de SPF aanwezige inkomens- en vermogensbestanddelen als ware het zijn eigen vermogen. Deze inkomens- en vermogensbestanddelen hebben nimmer feitelijk het vermogen van vader verlaten en de SPF dient voor wat betreft deze jaren als verlengstuk en onderdeel van vaders vermogen te worden beschouwd. De schenkingen uit het vermogen van de SPF moeten daarom als schenkingen van vader aan belanghebbende aangemerkt worden.
4.23.
Omdat vader in de jaren 2007 tot en met 2009 in Nederland woonachtig was, is belanghebbende op basis van het in artikel 1, lid 1, ten derde, Successiewet 1956 bepaalde schenkingsrecht verschuldigd betreffende de schenkingen. Vraag III wordt bevestigend beantwoord. Hierdoor behoeft vraag IV geen beantwoording meer en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- a.
Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt?
- b.
Heeft de Inspecteur het motiveringsbeginsel geschonden?
- c.
Heeft de Inspecteur het beginsel van fair play geschonden?
- d.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, alsmede tot vernietiging van de aanslagen.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Geschilpunt a (op de zaak betrekking hebbende stukken)
5.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb heeft overgelegd. Meer in het bijzonder doelt belanghebbende op:
- a.
de volgende stukken uit het strafdossier betreffende vader: het achterliggende preweegdocument, alsmede verslagen en aantekeningen betreffende het tripartiete overleg;
- b.
de correspondentie voorafgaand aan het informatie-uitwisselingsverzoek van de inspecteur aan het Ministerie van Financiën van [land 2] ;
- c.
de stukken die zien op een – in het strafdossier betreffende [B] genoemd – schuldonderzoek bij de adviseur; en
- d.
ontbrekende interne stukken (e-mails en notities, waaronder gespreksverslagen en e-mailverkeer voorafgaand aan het strafrechtelijk traject).
5.2.
De Inspecteur heeft dienaangaande gesteld dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken door hem zijn verstrekt. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur uitdrukkelijk verklaard dat hij alle in zijn bezit zijnde dossierstukken heeft overgelegd, alsmede dat hem niet méér stukken ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan. Volgens de Inspecteur is in dit verband van belang dat de Belastingdienst niet in zijn geheel kan worden aangemerkt als het bestuursorgaan in de zin van artikel 8:42, lid 1, Awb (vgl. HR 25 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:995, BNB 2021/160). Tevens heeft hij erop gewezen dat hij werkt krachtens het mandaat van de algemeen directeur van de Directie Particulieren.
5.3.
Met betrekking tot het beroep op artikel 8:42 Awb stelt het Hof voorop dat de inspecteur is gehouden alle stukken aan de bestuursrechter over te leggen die aan hem ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten (vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, BNB 2018/164, r.o. 3.4.2, onder i)). Tot de door de inspecteur over te leggen stukken behoren niet stukken die zich bevinden onder derden (bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie) en die niet aan hem zijn verstrekt, ook al is hij bekend met het bestaan daarvan (vgl. HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:29, BNB 2013/226, r.o. 3.3.1.3). Tot de door de inspecteur over te leggen stukken behoren evenmin stukken die zijn opgesteld of vergaard door een ambtenaar die behoort tot een ander organisatieonderdeel van de Belastingdienst dan dat van de inspecteur, indien niet is voldaan aan de hiervóór in de eerste volzin bedoelde voorwaarden (vgl. HR 25 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:995, BNB 2021/160, r.o. 2.3.3). Verder geldt dat in geschillen over de heffing van belastingen als bestuursorgaan in de zin van artikel 8:42, lid 1, Awb heeft te gelden de ‘inspecteur’ als bedoeld in artikel 2, lid 3, letter b, AWR, in samenhang gelezen met hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, in het bijzonder het daarin opgenomen artikel 5. De inspecteur is immers degene die op grond van hoofdstuk III AWR belastingaanslagen vaststelt en oplegt en die in procedures bij de belastingrechter optreedt als wederpartij van de belanghebbende (zie HR 25 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:995, BNB 2021/160, r.o. 2.3.2).
5.4.
Dit een en ander betekent, anders dan belanghebbende meent, dat stukken die zijn opgesteld door of in het bezit zijn van een ambtenaar die behoort tot een ander organisatieonderdeel van de Belastingdienst dan dat van de Inspecteur (dus hier: tot een ander organisatieonderdeel dan het onderdeel Belastingdienst/Particulieren, bedoeld in artikel 3, lid 1, letter a, Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003) en die niet aan de Inspecteur – of aan een andere ambtenaar van het onderdeel Belastingdienst/Particulieren – ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan, niet tot de op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb over te leggen stukken behoren.
5.5.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur alle op grond van artikel 8:42 Awb over te leggen stukken heeft overgelegd. In de eerste plaats ziet het geen aanleiding om te twijfelen aan de uitdrukkelijke verklaring van de Inspecteur ter zitting dat hem (of zijn collega’s bij het onderdeel Belastingdienst/Particulieren) niet méér stukken ter beschikking staan of hebben gestaan dan reeds door hem zijn overgelegd. De Inspecteur heeft zich ter zitting van het Hof ter bijstand doen vergezellen door inspecteur [naam inspecteur] , die informatiebeschikkingen en aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft opgelegd aan vader en werkzaam is bij het organisatieonderdeel Belastingdienst/Grote ondernemingen. [naam inspecteur] heeft ter zitting verklaard dat naar aanleiding van informatie die is verkregen uit [land 2] mondeling overleg heeft plaatsgevonden over de zaak van vader en de eventuele gevolgen voor de adviseur, dat de zaak daarna bij hem is weggehaald en is opgepakt door de boete-fraudecoördinator, en dat vervolgens de strafrechtelijke onderzoeken betreffende vader en [B] zijn ingesteld door het Openbaar Ministerie, alsmede dat hij uiteindelijk via de contactambtenaar de in onderdeel 2.15 van de uitspraak van de Rechtbank (zie onder 2.1) en onder 2.4 bedoelde stukken uit de strafdossiers betreffende vader en [B] heeft verkregen, welke vervolgens door hem zijn verstrekt aan de Inspecteur. Het Hof hecht geloof aan de verklaring van inspecteur [naam inspecteur] dat hij uitsluitend de hiervoor bedoelde stukken uit de strafdossiers ter beschikking gesteld heeft gekregen en aan de Inspecteur heeft verstrekt, alsmede aan de verklaring van de Inspecteur dat deze al die stukken heeft overgelegd. Daarmee heeft de Inspecteur voldaan aan zijn verplichting ex art 8:42 Awb. Ook overigens ziet het Hof in de stukken van het geding geen aanknopingspunten die het vermoeden rechtvaardigen dat stukken door de Inspecteur zouden zijn achtergehouden.
Geschilpunt b (motiveringsbeginsel)
5.6.
Evenals in eerste aanleg heeft belanghebbende zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen het motiveringsbeginsel heeft geschonden.
5.7.
Het Hof ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geenszins aanleiding om tot een dergelijke conclusie te komen. De Inspecteur heeft ter zake van de schenkingen aangiften schenkingsrecht uitgereikt, welke door de professionele gemachtigde van belanghebbende oningevuld retour zijn gezonden aan de Inspecteur. Bij zijn begeleidend schrijven van 29 september 2016, waarin de gemachtigde laat weten dat de aangiftebiljetten ten onrechte zijn uitgereikt, heeft hij specifiek een onderscheid gemaakt tussen al dan niet van vader respectievelijk de SPF verkregen schenkingen. Vervolgens heeft de Inspecteur zich in de brief van 19 oktober 2016, onder verwijzing naar het arrest HR 30 oktober 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9086, BNB 1986/16, op het standpunt gesteld dat de SPF fiscaal transparant is, omdat op basis van de hem bekende feiten en omstandigheden de beschikkingsmacht over het vermogen bij vader ligt. Gelet op het voorgaande is het Hof met de Rechtbank van oordeel dat de Inspecteur voldoende inzicht heeft gegeven in de grondslag voor het opleggen van de onderhavige aanslagen.
Geschilpunt c (beginsel van fair play)
5.8.
Wat betreft het standpunt van belanghebbende dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play door gebruik te maken van het DOC-037/faxbericht met fiscaal advies van [B] aan vader van 20 november 2008 (zie onderdeel 2.18 van de uitspraak van de Rechtbank, opgenomen onder 2.1), geldt het volgende.
5.9.
Het stuk DOC-037 behoort tot de stukken uit het strafdossier betreffende vader, die aan de Inspecteur ter beschikking zijn gesteld. Deze aan de Inspecteur verstrekte stukken behoren tot de op grond van artikel 8:42 Awb door de Inspecteur over te leggen stukken omdat deze hem ter raadpleging ter beschikking staan en van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. De stukken werpen immers licht op de betrokkenheid van vader bij de SPF en zijn daarom van belang bij de beoordeling of vader over het in de SPF aanwezige vermogen heeft kunnen beschikken als ware het zijn eigen vermogen (zie geschilpunt d). Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de Inspecteur het stuk DOC-037 niet mag gebruiken ter onderbouwing van zijn standpunt, geldt dat deze stelling faalt omdat de Inspecteur het stuk niet heeft verkregen met gebruikmaking van zijn bevoegdheid ex artikel 47 AWR, maar – via een door een andere inspecteur gedaan verzoek ex artikel 55 AWR – heeft verkregen van de FIOD. Opmerking verdient bovendien dat het stuk DOC-037 een fiscaal advies is dat is gericht aan vader en niet ten doel heeft de fiscale positie van belanghebbende zelf te belichten of hem daaromtrent te adviseren.
5.10.
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep verder nog op het standpunt gesteld dat de Rechtbank in haar uitspraak geheel geen aandacht heeft besteed aan zijn stelling dat het stuk DOC-037 geen onderdeel mag vormen van het dossier op basis waarvan de Inspecteur en de Rechtbank oordelen. Dit standpunt berust naar het oordeel van het Hof op een onjuiste lezing van de uitspraak van Rechtbank, aangezien zij – gelet op het hiervoor in 5.9 overwogene: terecht – heeft geoordeeld dat het strafdossier betreffende vader (dus: inclusief het stuk DOC-037) behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken die de Inspecteur op grond van artikel 8:42 Awb in het geding moet brengen (zie r.o. 4.7 van de uitspraak van de Rechtbank).
Geschilpunt d (beschikkingsmacht over vermogen SPF)
5.11.
Indien vader over het in de SPF aanwezige vermogen kon beschikken als ware het zijn eigen vermogen, dan dient dat vermogen fiscaalrechtelijk te worden behandeld als ware het vermogen van vader zelf (vgl. HR 30 oktober 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9086, BNB 1986/16, en HR 12 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:212, BNB 2021/99). In dat geval moeten de schenkingen uit het vermogen van de SPF aan belanghebbende worden aangemerkt als schenkingen van vader aan belanghebbende en heeft de Inspecteur terecht de aanslagen opgelegd.
5.12.
Uitgaande van het hiervoor overwogene en in aanmerking nemend dat belanghebbende in hoger beroep geen gronden, feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een nieuw of ander licht op de zaak werpen, is het Hof van oordeel dat de Rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist dat belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 1, lid 1, ten derde, Successiewet 1956 (tekst 2003) recht van schenking is verschuldigd ter zake van de schenkingen. Het Hof maakt deze beslissing en de daartoe door de Rechtbank gebezigde gronden als vermeld onder 4.12 tot en met 4.23 van haar uitspraak, tot de zijne. De aanslagen zijn derhalve terecht opgelegd.
Slotsom
5.13.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
Proceskosten
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, Chr.Th.P.M. Zandhuis en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 1 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑03‑2023
Voetnoot in origineel: ECLI:NL:HR:1985:AC9086.
Voetnoot in origineel: ECLI:NL:HR:1998:ZD6926.
Voetnoot in origineel: Vgl. HR 31 mei 1978, ECLI:NL:HR:1978:AX2870.
Uitspraak 11‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Artikel 8:29 Awb
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘S-HERTOGENBOSCH
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
enkelvoudige geheimhoudingskamer
nummers BKDH-21/00568 tot en met BKDH-21/00570
Beslissing van 11 mei 2022
in het geding tussen:
[X] te [Z] ( [buitenland] ), belanghebbende,
(gemachtigde: M. Hendriks)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het geheimhoudingsverzoek van de Inspecteur als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Procesverloop
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2007, 2008 en 2009 aanslagen schenkingsrecht opgelegd.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank). De geheimhoudingskamer van de Rechtbank heeft op verzoek van de Inspecteur op de voet van artikel 8:29 Awb een beslissing genomen en hierbij bepaald dat het beroep van de Inspecteur op geheimhouding gerechtvaardigd is. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof en hierbij tevens gronden ingediend tegen de beslissing van de geheimhoudingskamer van de Rechtbank. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Hof heeft de Inspecteur bij brief van 28 januari 2022 verzocht de geheim te houden stukken alsmede de motivering van het verzoek in te dienen bij de geheimhoudingskamer van het Hof.
1.6.
De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 1 maart 2022 aan het onder 1.5 bedoelde verzoek voldaan.
1.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 maart 2022 de geheimhoudingskamer verzocht zich te buigen over de vraag of alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn ingebracht. Het Hof heeft bij brief van 31 maart 2022 hierop afwijzend gereageerd.
1.8.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof 's-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van de Inspecteur plaatsgevonden in Den Haag op 21 april 2022. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Overwegingen
2.1.
Op grond van artikel 8:29, lid 1, Awb kan de Inspecteur, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, weigeren stukken, of gedeelten daarvan, te overleggen dan wel deze alleen aan de rechter ter kennis brengen. Bij de toepassing van dit artikellid dient de grootst mogelijke terughoudendheid te worden betracht. Slechts indien de door de Inspecteur aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die de weigering om stukken te verstrekken rechtvaardigen.
2.2.
Het verzoek van de Inspecteur is gericht op geheimhouding van de desbetreffende stukken, wat betekent dat de stukken evenmin aan de leden van de zetel die de hoofdzaak zal behandelen, mogen worden verstrekt. De door de Inspecteur aangevoerde reden voor geheimhouding is dat ook de Belastingdienst recht heeft op vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch beraad, en dus op geheimhouding van zijn interne (kennisgroepen) of extern (lands- of Rijksadvocaat) ingewonnen juridische sterkte /zwakte analyses en beschouwingen.
2.3.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat zij geen beslissing kan nemen over de vraag of de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 Awb heeft overgelegd. Deze beslissing is voorbehouden aan de zetel die de hoofdzaak zal behandelen. De geheimhoudingskamer kan alleen beslissen op het verzoek van de Inspecteur op de voet van artikel 8:29 Awb.
2.4.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur desgevraagd bevestigd dat er geen zwaarwegende redenen zijn om het volgende stuk en de volgende passages niet te verstrekken aan belanghebbende:
- 1.
De begeleidende e-mail;
- 2.
De algemene inleiding (eerste pagina memo plus eerste alinea tweede pagina);
- 3.
De citaten uit bronnen, met inbegrip van rechtspraak, die tussen aanhalingstekens zijn geplaatst;
- 4.
De eerste en tweede alinea van het slot van het memo.
De Inspecteur zal deze alsnog moeten inbrengen.
2.5.
Uit de uitspraak van de Rechtbank volgt dat het geschilpunt dat partijen verdeeld houdt, is hoe moet worden beoordeeld bij wie de beschikkingsmacht over een doelvermogen berust: juridisch of breder. Aan dit geschilpunt zijn de paragrafen na de algemene inleiding gewijd. Het volgende geldt voor deze paragrafen, met uitzondering van de laatste paragraaf. Op de laatste paragraaf (met de titel “Ten slotte”) gaat het Hof in 2.6 in. Het Hof ziet in de paragrafen na de algemene inleiding geen meningsvorming of debat binnen de Belastingdienst. In deze paragrafen staan vooral citaten uit diverse bronnen, zoals jurisprudentie en aantekeningen. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de citaten en bronvermeldingen in het geding kunnen worden gebracht. Het Hof ziet niet in welk belang wordt gediend met het geheim houden van de verbindende zinnen tussen deze citaten, laat staan dat dit zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende. Het betreft hier vooral aankondigingen en samenvattingen van de strekking van hetgeen in de bron staat vermeld. In de gedingstukken wordt aan het standpunt van de Inspecteur verder invulling gegeven. In de paragrafen is niets opgenomen dat als ingewonnen intern of extern advies kan worden gekwalificeerd. Bovendien wordt een argument dat de Inspecteur uitgebreid bespreekt in zijn gedingstukken ook in deze paragrafen behandeld, en wel op zeer summiere en oppervlakkige wijze. Met andere woorden: de paragrafen bevatten geen argumenten of onderbouwingen die niet in de gedingstukken worden behandeld of in de aangehaalde bronnen staan.
2.6.
Voor de derde en de vierde alinea van de laatste paragraaf (“Ten slotte”) geldt het volgende. Deze alinea’s zijn een samenvatting van het voorgaande en bevatten een omschrijving van het geschilpunt en van het standpunt van de Inspecteur. De inhoud van deze alinea’s verrast na lezing van de voorgaande paragrafen niet. Het Hof ziet ook in deze alinea’s geen enkel belang bij geheimhouding. De inhoud overstijgt de omvang van het debat tussen partijen niet en bevat geen diepgaande analyse van het geschil of uitingen van meningsvorming binnen de Belastingdienst.
2.7.
De Inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat de stukken aan belanghebbende mogen worden verstrekt indien en voor zover het Hof zijn verzoek niet gerechtvaardigd acht. Het Hof zal, gelet op de uitkomst, de Inspecteur in de gelegenheid stellen binnen vier weken te bevestigen of dit nog steeds zo is.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- -
bepaalt dat de door de Inspecteur meegedeelde geheimhouding niet gerechtvaardigd is;
- -
verzoekt de Inspecteur het Hof binnen vier weken te berichten welke gevolgen hij aan deze beslissing verbindt.
Deze beslissing is gedaan door A. van Dongen, lid van de geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 11 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden: