De appelterechtzitting vond plaats op 27 oktober 2011.
HR, 29-10-2013, nr. 11/05456
ECLI:NL:HR:2013:1075, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-10-2013
- Zaaknummer
11/05456
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1075, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1090, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:1090, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1075, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑04‑2012
- Wetingang
art. 304 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0418
NbSr 2013/360
Uitspraak 29‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 304 onder 1 Sr. Levensgezel. Het oordeel dat X als “levensgezel” i.d.z.v. art. 304 Sr kan worden aangemerkt is, in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen onvoldoende inhouden omtrent de in nota van wijziging bedoelde aard en hechtheid van de betrekking tussen verdachte en de aangeefster, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Partij(en)
29 oktober 2013
Strafkamer
nr. S 11/05456
LBS/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 november 2011, nummer 23/004748-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en gebezigde bewijsmiddelen
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 21 oktober 2008 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [betrokkene 1], zijn levensgezel, met kracht tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2. hij op omstreeks 21 oktober 2008 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [betrokkene 2], met kracht, heeft geslagen tegen het hoofd en de rug, waardoor deze pijn heeft ondervonden."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"II. Een proces-verbaal van aangifte (dossierparagraaf 15). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als op 21 oktober 2008 de door aangever [betrokkene 1] afgelegde verklaring:
Ik heb een relatie met [verdachte]. Deze relatie loopt de laatste tijd niet lekker. Omdat het niet goed gaat met onze relatie heb ik met een vriendin van mij, [betrokkene 2], een vakantie geboekt. Omdat ik al bang was voor de reactie van [verdachte] heb ik enkele dagen geleden pas tegen [verdachte] gezegd dat ik met [betrokkene 2] op vakantie zou gaan.
Vandaag, dinsdag 21 oktober 2008, belde [verdachte] mij op en we kregen het over de vakantie. Ik zei tegen [verdachte] dat als [betrokkene 2] niet wil dat hij mee gaat, dat hij dan niet mee gaat. [verdachte] was het hier niet mee eens. Ik antwoordde hierop dat ik de vakantie met [betrokkene 2] had geboekt. Vervolgens hoorde ik dat [verdachte] zei: "wacht maar, ik kom nu naar de Balk en volgens mij is [betrokkene 2] daar ook". Ik werk bij het verzorgingstehuis [A] in [plaats] en [betrokkene 2] ook. Ik was op dat moment samen met [betrokkene 2] aan het werk en ik vermoedde al dat hij zou komen. Even later kwam ik [verdachte] op de gang van mijn afdeling tegen. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij in mijn gezicht spuugde. Vervolgens zag en voelde ik dat [verdachte] mij op mijn gezicht sloeg. Hij sloeg heel hard en het deed en doet nog steeds behoorlijk pijn. Hij raakte mij onder mijn rechteroog. Vervolgens zag ik dat [betrokkene 2] aan was komen lopen. Ik zag dat [verdachte] haar direct op haar hoofd sloeg. Ik weet niet meer of hij dit met zijn vlakke hand of met zijn vuist deed. Door de mishandeling heb ik een rood gezwollen jukbeen onder mijn rechteroog.
III. Een proces-verbaal (dossierparagraaf 9) van aangifte. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 21 oktober 2008 door aangever [betrokkene 2] ten overstaan van verbalisant [verbalisant], hoofdagent van de politie Zaanstreek-Waterland, afgelegde verklaring:
Ik wil aangifte doen van eenvoudige mishandeling gepleegd door [verdachte].
Vandaag, dinsdag 21 oktober 2008, omstreeks 17.00 uur, had ik mijn vriendin, [betrokkene 1] opgezocht in verpleeghuis [A] in [plaats]. [betrokkene 1] werkt daar. Ik wilde met haar onze aanstaande vakantie bespreken. Ik zag en hoorde dat [betrokkene 1] met haar vriend [verdachte] in gesprek was. Ik voelde al dat het mis zou gaan. Plotseling zag ik dat [verdachte] [betrokkene 1] in haar gezicht spuugde. Ik zag vervolgens dat [verdachte] [betrokkene 1] opzettelijk en met kracht een vuistslag tegen haar hoofd aan gaf. Ik stond perplex. Ik liep naar [verdachte] en [betrokkene 1] toe. Toen kreeg ik van [verdachte] ook opzettelijk en met kracht een klap tegen mijn hoofd aan. Ik weerde de volgende klap af. Daarna voelde ik dat ik nog drie harde klappen op mijn rug kreeg. Een collega van [betrokkene 1], [betrokkene 3] riep toen nog iets tegen [verdachte]. [verdachte] heeft vervolgens het verpleegtehuis verlaten. Door de mishandeling heb ik een pijnlijk hoofd.
IV. Een proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 11). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 21 oktober 2008 door getuige [betrokkene 4] ten overstaan van verbalisant [verbalisant], hoofdagent van de politie Zaanstreek-Waterland, afgelegde verklaring:
Ik ben ziekenverzorgster in verpleegtehuis [A]. Vandaag, dinsdag 21 oktober 2008, omstreeks 17.00 uur, zag ik de vriend van mijn collega [betrokkene 1], [verdachte] in het verpleegtehuis. Ik zag aan zijn gezicht dat het flink mis was. Ik vroeg aan [verdachte] wat hij kwam doen. [verdachte] zei: "heb je vooroordelen heb je vooroordelen". [verdachte] is vervolgens naar [betrokkene 1] gegaan. Ik ben toen naar het afwashok gegaan. Ik hoorde toen plotseling het geluid alsof iemand een klap kreeg.
Ik ben toen naar [verdachte] en [betrokkene 1] gelopen. Ik zag toen dat [verdachte] [betrokkene 2] tegenkwam op onze afdeling. Ik zag en hoorde toen dat [betrokkene 2] opzettelijk en met kracht door [verdachte] tegen haar hoofd werd geslagen."
V. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende:
"Ik ging naar het verzorgingshuis om zekerheid te krijgen. Ik wilde niet dat [betrokkene 1] met [betrokkene 2] op vakantie ging. Ik wilde duidelijkheid en toen is het uit de hand gelopen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat onder 1 ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd is bewezenverklaard dat de verdachte de mishandeling heeft begaan tegen "zijn levensgezel" als bedoeld in art. 304 Sr.
3.2.1.
Art. 304 Sr luidt, voor zover hier van belang:
"De in de artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
1° ten aanzien van de schuldige die het misdrijf begaat tegen zijn moeder, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, zijn echtgenoot, zijn levensgezel, zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin
(...)"
3.2.2.
De toelichting bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 (Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima) houdt onder meer in:
"Met het begrip «levensgezel» wordt aangesloten bij de algemene aanwijzingen voor de regelgeving (AR 72a), waarin dit begrip is aangewezen voor twee meerderjarigen die, anders dan als elkaars echtgenoot, «met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden». Het begrip komt momenteel in ongeveer tien andere wetten voor
- o.a. het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Faillissementswet en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens -, vaak naast de begrippen echtgenoot en geregistreerde partner.
Bij de beoordeling of sprake is van een «levensgezel» zijn de volgende aspecten van belang:
- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding
- of er een relatie van affectieve aard is, en met name
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Doorslaggevend is in het begrip «levensgezel» evenwel, als gezegd, de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen." (Kamerstukken II, 2002/03, 28484, nr. 5, p. 5)
3.3.
In aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen onvoldoende inhouden omtrent de in voormelde toelichting bedoelde aard en hechtheid van de betrekking tussen de verdachte en de aangeefster, is het oordeel dat [betrokkene 1] als "levensgezel" in de zin van art. 304 Sr kan worden aangemerkt, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige
.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2013.
Conclusie 01‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 304 onder 1 Sr. Levensgezel. Het oordeel dat X als “levensgezel” i.d.z.v. art. 304 Sr kan worden aangemerkt is, in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen onvoldoende inhouden omtrent de in nota van wijziging bedoelde aard en hechtheid van de betrekking tussen verdachte en de aangeefster, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Nr. 11/05456 Zitting 1 oktober 2013 | Mr. Jörg Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Bij arrest van 10 november 2011 heeft het Gerechtshof Amsterdam het vonnis van de Rechtbank Haarlem van 17 september 2009 - waarbij de verdachte wegens 1. "mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel" en 2. “mishandeling” is veroordeeld – uitsluitend vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden gelast.
2. Namens de verdachte heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd onder 1 heeft bewezenverklaard dat de verdachte de mishandeling heeft begaan tegen “zijn levensgezel" als bedoeld in art. 304 Sr.
4. Art. 304 Sr luidt, voor zover hier van belang:
“De in de artikelen 300–303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
1° ten aanzien van de schuldige die het misdrijf begaat tegen zijn moeder, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, zijn echtgenoot, zijn levensgezel, zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin (…).”
5. De toelichting bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 (Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima) houdt onder meer in:
“Met het begrip «levensgezel» wordt aangesloten bij de algemene aanwijzingen voor de regelgeving (AR 72a), waarin dit begrip is aangewezen voor twee meerderjarigen die, anders dan als elkaars echtgenoot, «met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden». Het begrip komt momenteel in ongeveer tien andere wetten voor - o.a. het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Faillissementswet en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens -, vaak naast de begrippen echtgenoot en geregistreerde partner.
Bij de beoordeling of sprake is van een «levensgezel» zijn de volgende aspecten van belang:- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding- de duur van de gemeenschappelijke huishouding- of er een relatie van affectieve aard is, en met name- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Doorslaggevend is in het begrip «levensgezel» evenwel, als gezegd, de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen." (Kamerstukken II, 2002-2003, 28484, nr. 5, p. 5).”
6. In het arrest van 2 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013: 104) oordeelde de Hoge Raad:
"4.5. Voor zover het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de aangeefster als "levensgezel" in de zin van art. 304 Sr kan worden aangemerkt, onvoldoende met redenen is omkleed, is het terecht voorgesteld, nu de bestreden uitspraak omtrent de in voormelde toelichting bedoelde aard en hechtheid van de betrekking tussen de verdachte en de aangeefster blijkens haar op 5 juni 2009 afgelegde verklaring niet meer inhoudt dan dat zij de verdachte sinds 1 juli 2007 kent en hem als haar "vriend" aanduidt."
7. Ligt dat in de onderhavige zaak ook zo? In eerste aanleg stelde de verdediging zich op het standpunt:
“De tenlastegelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden.(…) De strafzaak van vandaag heeft betrekking op een ruzie met zijn partner die geëscaleerd is door het geven van een paar tikken.(…) Zijn partner heeft aangifte gedaan, maar is hier ter zitting aanwezig. Dat geeft aan dat de relatie is gecontinueerd. Zij is ook van mening dat cliënt niet een zware straf moet krijgen."
8. Bewijsmiddel II van het door het Hof bevestigde vonnis houdt als verklaring van aangeefster onder meer in:
“Ik heb een relatie met [verdachte]. Deze relatie loopt de laatste tijd niet lekker. Omdat het niet goed gaat met onze relatie heb ik met een vriendin van mij, [betrokkene 2], een vakantie geboekt.(…) Vandaag, dinsdag 21 oktober 2008, belde [verdachte] mij op en we kregen het over de vakantie. Ik zei tegen [verdachte] dat als [betrokkene 2] niet wil dat hij mee gaat, dat hij dan niet mee gaat. [verdachte] was het hier niet mee eens."
9. Als reden voor zijn hoger beroep is, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, door de verdachte opgegeven dat hij de straf te zwaar vindt. Verder verklaarde hij:
“De aangeefster is nog steeds mijn vriendin. Vorig jaar is er ook iets voorgevallen en daarbij is het behoorlijk uit de hand gelopen tussen ons. Hierna is er niks meer tussen ons gebeurd. Ik mocht een jaar niet bij haar komen. We wonen nu ook niet samen. Het gaat nu wel goed. Ik heb het verpest bij de kinderen.(…)Ik hou van haar. Dat is voor het eerst van mijn leven. Emoties kunnen hoog oplopen. Ik ben te ver gegaan. We zijn nog steeds blij met elkaar. De straf is aan u. Ik ben uit mijn slof geschoten sorry."
10. De verdediging heeft aangevoerd dat het een strafsoortappel betreft. Niet is op enigerlei wijze aangevoerd dat in casu aangeefster niet als levensgezel kan worden beschouwd.
11. Onder deze omstandigheden meen ik dat de feitelijke constellatie afwijkt van die waarover het arrest van 2 juli 2013 gaat. In het onderhavige geval is méér vastgesteld dan dat aangeefster “de verdachte kent en hem als haar vriend aanduidt." Er is sprake van een affectieve relatie, die enige tijd niet goed liep zodat de verdachte niet bij haar mocht komen; de verdachte heeft het bij de kinderen verpest; de aangeefster en de verdachte wonen niet samen. Dat de verdachte niet met de aangeefster samen op vakantie mocht gaan was de aanleiding tot de geweldsuitbarsting. Ook dit duidt op een zekere lotsverbondenheid. De verdediging heeft voorts op generlei wijze geopponeerd tegen de kwalificatie “levensgezel". Weliswaar is het een rechtsvraag of hiervan sprake is, maar beslissend is daarvoor of de door de rechter vastgestelde feiten en omstandigheden die kwalificatie wettigen. Mijns inziens kan datgene wat over de verhouding tussen de verdachte en de aangeefster door de rechter is vastgesteld en door de verdachte en de verdediging naar voren is gebracht in onderling verband en samenhang worden gezien als te voldoen aan de eis van het zijn van levensgezel in de zin der wet.
12. Het tweede middel bevat de klacht dat de strafoplegging onjuist, onbegrijpelijk en/of ontoereikend is gemotiveerd. Met name zou de verwijzing naar wederom een veroordeling voor mishandeling en poging tot zware mishandeling niet uit het uittreksel van de justitiële documentatie volgen; en zou niet vaststaan dat het slachtoffer daarvan opnieuw zijn vriendin was.
13. Wat het eerste betreft zie ik op grond van dat uittreksel het bezwaar niet. Na het vonnis van de politierechter in deze zaak, dd. 17 september 2009 (feit gepleegd op 21 oktober 2008), is door de meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem op 25 februari 2010 vonnis gewezen voor de op 24 november 2009 gepleegde, door het Hof genoemde, misdrijven. Zowel die misdrijven als de veroordeling daarvoor dateren dus wel degelijk van nà dat PR-vonnis.
14. Voorts lees ik in genoemd uittreksel dat die feiten de “maatschappelijke kwalificatie" huiselijk geweld dragen. In combinatie met de in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte
“de aangeefster is nog steeds mijn vriendin. Vorig jaar1.is er ook iets voorgevallen en daarbij is het behoorlijk uit de hand gelopen tussen ons"
heeft het Hof bij zijn strafmotivering mogen overwegen dat die misdrijven tegen de levensgezel van de verdachte hebben plaatsgevonden. Dat de verdachte het heeft over "vorig jaar" behoeft niet strikt als een kalenderjaar te worden uitgelegd, mede gelet op de omstandigheid dat voor de feitenrechter niet is aangevoerd dat de verdachte in het citaat doelt op een andere vrouw.
15. Het middel faalt.
16. Beide middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑10‑2013
Beroepschrift 20‑04‑2012
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: 11/05456
SCHRIFTUUR HOUDENDE
MIDDELEN VAN CASSATIE
Van : Mr. Th.J. Kelder
Dossiernummer: 1615115
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te Amsterdam op 10 november 2011, onder nummer 23-004748-09 gewezen arrest.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de bewezenverklaring onder 1. voor zover inhoudende dat verzoeker ‘zijn levensgezel’ heeft mishandeld niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, zodat het Hof het vonnis van de Politierechter in zoverre ten onrechte heeft bevestigd.
2. Toelichting
2.1
Het Hof heeft de bewezenverklaring van de Politierechter bevestigd. Die bewezenverklaring houdt onder 1. in dat verzoeker
op 21 oktober 2008 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [betrokkene 1], zijn levensgezel, met kracht tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
2.2
Uit de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verzoeker ten tijde van het bewezen verklaarde feit de vriend was van [betrokkene 1] en dat hij een relatie had met haar.
2.3
De bewezen verklaarde term ‘levensgezel’ is aan artikel 304 Sr toegevoegd bij Nota van Wijziging in het Wetsvoorstel tot herijking van een aantal wettelijke strafmaxima. De Toelichting bij deze Nota houdt in dit verband onder meer het volgende in (Kamerstukken II 2002/03, 28 484, nr. 5, p. 5):
‘Levensgezel
Artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt welke strafverzwarende omstandigheden bij mishandeling kunnen leiden tot verhoging van de maximumgevangenisstraf met een derde. Een van de strafverzwarende omstandigheden die wordt genoemd is dat de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot; onder echtgenoot wordt mede begrepen de geregistreerde partner (artikel 90octies van het Wetboek van Strafrecht). In deze nota van wijziging wordt voorgesteld artikel 304 Sr aan te vullen met het begrip ‘levensgezel’. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de daartoe strekkende aanbeveling van de stuurgroep van het project ‘Voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld’. De gronden die thans de strafverhoging bij mishandeling van de echtgenoot (enz.) rechtvaardigen — verschuldigde piëteit en mogelijk machtsmisbruik — zijn naar het oordeel van de regering ook aanwezig bij mishandeling tussen personen die met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden, maar die niet zijn gehuwd of niet als partners zijn geregistreerd. De voorgestelde uitbreiding van artikel 304 Sr sluit aan bij een maatschappelijke ontwikkeling en onderstreept ook voor andere samenlevingsvormen dan het huwelijk en het geregistreerde partnerschap dat mishandeling tussen personen die een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden extra strafwaardig is.
Met het begrip ‘levensgezel’ wordt aangesloten bij de algemene aanwijzingen voor de regelgeving (AR 72a), waarin dit begrip is aangewezen voor twee meerderjarigen die, anders dan als eikaars echtgenoot, ‘met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden’. Het begrip komt momenteel in ongeveer tien andere wetten voor — o.a. het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Faillissementswet en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens —, vaak naast de begrippen echtgenoot en geregistreerde partner.
Bij de beoordeling of sprake is van een ‘levensgezel’ zijn de volgende aspecten van belang:
- —
of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding
- —
de duur van de gemeenschappelijke huishouding
- —
of er een relatie van affectieve aard is, en met name
- —
of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Doorslaggevend is in het begrip ‘levensgezel’ evenwel, als gezegd, de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen.’
2.4
Tijdens het wetgevingsoverleg voegde de Minister hieraan nog het volgende toe (Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 34, p. 29):
‘De heer Van Haersma Buma heeft een vraag gesteld over de verhoging bij het huiselijk geweld. Het geldige motief voor de verzwaring is volgens mij dat geweld tussen huisgenoten, mensen die samenwonen, een ernstiger inbreuk is dan geweld door iemand die niet in het huis woont, maar daar wel binnenkomt en geweld pleegt. Dat is huisvredebreuk met alle vormen, maar tussen huisgenoten moet een fundamenteel vertrouwen berusten. Als dat wordt doorbroken, kan de strafwetgever dat met die verzwaring bestraffen. Het voorstel is om de levensgezel daarin op te nemen, omdat de samenwoning daar doorgaans ook voor geldt. Als een echtscheiding is uitgesproken, gelden gewezen echtgenoten niet meer als huisgenoten en dan geldt het niet meer als huiselijk geweld. De fundamentele achterliggende gedachte is dat het extra strafwaardig is, als er inbreuk wordt gemaakt op het onderlinge vertrouwen tussen huisgenoten dan wanneer het van buiten komt. Vandaar de verruiming. Ik wil geen onderscheid maken naar gelang of er gehuwd of niet gehuwd is. Daar zou wel een argument voor zijn. Bij gehuwden geldt een plicht tot samenwoning en bij levensgezellen niet.’
2.5
Uit het voorgaande volgt dat het onderhouden van een (affectieve) relatie niet reeds impliceert dat de betrokken ook ‘levensgezellen’ zijn als bedoeld in artikel 304 Sr. Daarvoor is meer vereist: er zal sprake moeten zijn van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid, die vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners, in welk verband betekenis toekomt aan het al dan niet aanwezig zijn van een gemeenschappelijke huishouding, de duur van die gemeenschappelijke huishouding, de aard van de relatie en de vraag of de betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
2.6
Een LAT-relatie werd tegen deze achtergrond bijvoorbeeld onvoldoende geacht om het slachtoffer als ‘levensgezel’ van de verdachte aan te merken (Hof Amsterdam 9 februari 2011, NJFS 2011/79).
2.7
Een bewezenverklaring die inhoudt dat de betrokkenen zich tot elkaar verhouden als ‘levensgezellen’ behoort ook in dit opzicht naar de eis der wet met redenen te zijn omkleed. Uit de door de Politierechter gebezigde bewijsmiddelen blijkt evenwel niets omtrent de aard en intensiteit van de relatie tussen verzoeker en [betrokkene 1]. Daaruit kan niet worden afgeleid dat sprake was van een dermate nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid, vergelijkbaar met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners, dat gezegd kan worden dat [betrokkene 1] de ‘levensgezel’ van verzoeker was. Het enkele feit dat verzoeker en [betrokkene 1] een relatie onderhielden (en dat verzoeker de vriend was van [betrokkene 1]) is daartoe onvoldoende. De bewezenverklaring onder 1. is in dit opzicht dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.8
Het Hof had het vonnis van de Politierechter in zoverre niet mogen bevestigen. Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel II
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de strafoplegging onjuist, onbegrijpelijk en/of ontoereikend is gemotiveerd.
2. Toelichting
2.1
Het Hof heeft verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. In zijn strafmotivering overweegt het Hof onder meer het volgende (arrest, p. 2):
‘Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 oktober 2011 is de verdachte eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. (…) Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om het ten laste gelegde te begaan.
(…)
Voorts ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om een andere straf dan een gevangenisstraf op te leggen. De verdediging heeft weliswaar betoogd dat de verdachte de afgelopen twee jaren geen strafbare feiten heeft gepleegd, uit genoemd uittreksel blijkt dat de verdachte na de veroordeling door de rechtbank voor de onderhavige bewezen verklaarde feiten opnieuw onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling, meermalen gepleegd, en een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het slachtoffer van die feiten wederom zijn vriendin was. (…)’
2.2
Het Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 oktober 2011 bevindt zich bij de aan Uw Raad toegezonden stukken. Daaruit blijkt echter — anders dan het Hof overweegt — niet dat verzoeker eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De enige veroordeling ter zake van een soortgelijk feit dateert van ná de onderhavige feiten en kon verzoeker er dus niet van weerhouden de ten laste gelegde feiten te plegen. De strafmotivering is reeds daarom niet begrijpelijk.
2.3
Hetzelfde geldt voor zover die strafmotivering inhoudt dat verzoeker ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het slachtoffer van de mishandeling, meermalen gepleegd, en de poging tot zware mishandeling (gepleegd na de veroordeling van de Rechtbank in onderhavige zaak) wederom zijn vriendin was. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt immers niet dat verzoeker dat heeft verklaard.
2.4
Verzoeker heeft ter terechtzitting in hoger beroep slechts verklaard dat ‘er vorig jaar ook iets is voorgevallen tussen ons’ en dat het daarbij ‘behoorlijk uit de hand is gelopen’ (proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 oktober 2011, p. 2). Nergens blijkt echter uit dat die uitlatingen betrekking hebben op strafbare feiten, laat staan op de strafbare feiten mishandeling, meermalen gepleegd, en poging tot zware mishandeling waarvoor verzoeker is veroordeeld. Sterker: waar verzoeker ter terechtzitting in hoger beroep op 27 oktober 2011 verklaart dat er vorig jaar iets is voorgevallen, is evident dat die uitlating géén betrekking heeft op de door het Hof bedoelde mishandeling, meermalen gepleegd, en poging tot zware mishandeling, welke feiten blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie dateren van 24 november 2009 (derhalve: van twee jaar eerder, en niet van vorig jaar).
2.5
Ook in zoverre is de strafoplegging niet begrijpelijk gemotiveerd. Het arrest kan ook hierom niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
Th.J. Kelder
Den Haag, 20 april 2012