NJ 2013/523
Ontoereikend bewijs dat het slachtoffer verdachtes ‘levensgezel’ is cfm art. 304.1 Sr.
HR 29-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:1075
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 oktober 2013
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den Brink
- Zaaknummer
11/05456
- Conclusie
wnd. A-G mr. N. Jörg
- Noot
Red. Aant.
- JCDI
JCDI:ADS127713:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2013:1075, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑10‑2013
ECLI:NL:PHR:2013:1090, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑04‑2012
- Wetingang
Essentie
Nu de gebezigde bewijsmiddelen onvoldoende inhouden omtrent de aard en hechtheid van de betrekking tussen verdachte en aangeefster, is het oordeel dat aangeefster als verdachtes ‘levensgezel’ in de zin van art. 304 Sr kan worden aangemerkt, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 10 november 2011, nummer 23/004748-09, in de strafzaak tegen Y. Adv. mr. Th.J. Kelder, te 's-Gravenhage.
Voorgaande uitspraak
Cassatiemiddel:
(zie 3.1.; red.)
Conclusie
Conclusie wnd. A-G mr. Jörg:
1.
Bij ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.