Derdenbeslag
Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/3.7.5.1:3.7.5.1 Inleiding en afbakening van het terrein
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/3.7.5.1
3.7.5.1 Inleiding en afbakening van het terrein
Documentgegevens:
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS401600:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie met name Asser/Mijnssen/De Haan, Goederenrecht, 2001, nrs. 225-230; Pitlo/Reehuis-Heisterkamp, Goederenrecht, 2001, nrs. 306-328; Snijders/Rank-Berenschot, Goederenrecht, 2001, nrs. 420-432.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
87 In deze paragraaf zal vrij uitvoerig worden onderzocht, wanneer sprake is van toekomstige vorderingen en met name wanneer deze voor beslag onder een derde vatbaar zijn. Tot dit onderzoek, dat reeds een vrij ruim terrein bestrijkt, zal dit boek zich beperken. Dat betekent dat er geen uitvoerige beschouwingen zullen worden gewijd aan de meer algemene, maar wel verwante vraag in welke gevallen en onder welke voorwaarden toekomstige 'goederen' (art. 3:1) bij voorbaat kunnen worden overgedragen of verpand. Voor deze vragen wordt naar de handboeken op het terrein van het 'goederenrecht' verwezen.1 De daarin behandelde algemene leerstukken zullen hier alleen dán aan de orde komen, indien zulks voor een beter inzicht in de mogelijkheden - én de grenzen - van beslag op toekomstige vorderingen noodzakelijk is.
De tweede afbakening van het onderzoeksterrein is van andere aard. Bij de bespreking van het beslag op toekomstige vorderingen, zal het uitsluitend gaan om vorderingen die recht geven op betaling van een geldsom. In de praktijk zijn dat immers veruit de meest voorkomende vorderingen waarop - óók 'in de toekomst' - beslag wordt gelegd, waarbij met name te denken valt aan vorderingen die voortvloeien uit huur- en arbeidsovereenkomsten, alsmede overeenkomsten tot aanneming van werk. Dit betekent overigens niet dat beslag op een vordering tot levering van een toekomstig goed op naam - bijv. met betrekking tot een in aanbouw zijnde onroerende zaak - rechtens geheel onmogelijk zou zijn, indien ook deze vordering rechtstreeks voortvloeit uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding (art. 475 lid 1). Gelet op de aan zo'n beslag verbonden onzekerheden zal dit, voorzover bekend, in de praktijk niet of nauwelijks voorkomen (zie daarover ook § 3.7.7). Hetzelfde geldt voor beslag op een vordering tot afgifte of levering van toekomstige roerende zaken niet zijnde registergoederen. Zo'n beslag is niet zonder meer ondenkbaar (zie daarover § 3.7.6.1).