Rb. Breda, 09-10-2009, nr. AWB 09/928
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK1220, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
09-10-2009
- Zaaknummer
AWB 09/928
- LJN
BK1220
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK1220, Uitspraak, Rechtbank Breda, 09‑10‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BP8659, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Is een zogenaamde Marina (drijfwoning) onroerend of roerend? De rechtbank is van oordeel dat de Marina onroerend is.
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/928
Uitspraakdatum: 9 oktober 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor Roermond,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft met dagtekening 29 februari 2008 aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer], opgelegd ter zake van de verkrijging bij notariële akte van 7 januari 2005.
1.2.Belanghebbende heeft daartegen, met schriftelijke toestemming van de inspecteur, bij brief van 19 maart 2008, ontvangen bij de inspecteur op 21 maart 2008 en ontvangen bij de rechtbank op 24 februari 2009, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
1.3.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, gemachtigden mr. [gemachtigde] en drs. [gemachtigde], verbonden aan Scheers groep juristen en belastingadviseurs te Roermond, alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigde], [gemachtigde] en [gemachtigde]. De zaken met procedurenummers 08/5572 en 09/928 zijn gelijktijdig behandeld. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast:
2.1.Belanghebbende heeft bij notariële akte van 7 januari 2005 de als volgt omschreven registergoed verkregen:
"1. EEN PERCEEL GROND EN WATER, gelegen in het plan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend als gemeente [woonplaats] [sectie en nummer], groot drie are en negen centiare (03 a en 09 ca) (bouwnummer [naam marina]),
hierna genoemd: het registergoed sub 1;
2. EEN MARINA (DRIJFWONING) genaamd "[naam marina]", gebouwd te [woonplaats] in het jaar negentienhonderd tweeënnegentig, gebrandmerkt [brandmerk], bevattende een woonkamer, keuken, hal, badkamer, toilet en slaapkamers, gebouwd op een betonnen drijflichaam van ongeveer twaalf bij vijf bij twee en een halve meter en overigens van hout, hebbende een waterverplaatsing van tweehonderd/duizendste kubieke meter, geen voortbeweging door mechanische kracht, bestemd om te worden gebruikt als woonschip voor recreatief gebruik op de binnenwateren,
hierna genoemd: het registergoed sub 2;"
Ter zake van het registergoed sub 1 is overdrachtsbelasting aangegeven en voldaan.
2.2.De Marina’s bestaan uit een betonnen caisson (het drijflichaam), met een diepgang van ongeveer 1 ½ meter en een houten opbouw. Er is geen voortbeweging door een eigen mechanische kracht mogelijk. De onderhavige Marina grenst aan één zijde aan de naastgelegen Marina, aan één zijde aan open water en aan twee zijden aan de wal. Het betonnen drijflichaam is aan twee palen bevestigd met twee dubbele beugels die vrij op en neer kunnen bewegen op de paal. De beugels zijn met bouten aan het drijflichaam bevestigd. De palen bevinden zich tussen de twee daaraan grenzende Marina’s. De palen zijn 15 meter lang en 7 meter in de ondergrond gedreven. De voorzieningen voor de elektriciteit, telefoon, water, gas en riool zijn met flexibele verbindingen en snelkoppelingen aangesloten op de vaste aansluitingen aan de wal. De snelkoppelverbindingen zijn vergelijkbaar met de in de scheepvaart gangbare verbindingen.
Begin jaren '90 zijn de 80 Marina’s gerealiseerd, ze zijn in verschillende fasen verkocht. Zij liggen aan een schiereiland in de Maas. Twee van de Marina's hebben hun ligplaats in 1997 verruild. In 2003 zijn alle Marina's voor groot onderhoud naar de andere kant van het schiereiland gesleept.
2.3.De inspecteur heeft bij de onderhavige naheffingsaanslag ter zake van het in de akte genoemde registergoed sub 2 overdrachtsbelasting nageheven.
3.Geschil
3.1.In geschil is het antwoord op de vraag of het registergoed sub 2 een onroerende zaak in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
4.1.De rechtbank is met partijen van oordeel dat voor de beoordeling of de Marina een onroerende zaak is het burgerlijk recht leidend is.
4.2.Artikel 3.3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken. En voorts dat roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn.
Artikel 3.4 van het BW bepaalt dat al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, bestanddeel is van die zaak en dat een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan één der zaken, bestanddeel wordt van de hoofdzaak.
4.3.De Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 31 oktober 1997, nr. 16 404, NJ 1998, 97, (Portacabin) onder meer:
"a. Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van art. 3:3 BW, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven; zie de toelichting op de nota van wijzigingen bij art. 3.1.1.2 lid 1 ontwerp NBW (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 70) en de daarin bedoelde passage in de MvA 11 bij art. 6.3.2.7 (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 760). Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen (vgl. het in evengenoemde passage vermelde arrest van de Hoge Raad van 13 juni 1975, NJ 1975, 509, alsmede de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1994, NJ 1995, 464 en 465).
b. Bij beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet, zoals in de MvA 11 betreffende art. 3:3 (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 69 eerste volle alinea) is opgemerkt, worden gelet op de bedoeling van de bouwer voorzover deze naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer moet hier mede worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht.
c. Zoals tot uiting komt in de hiervoor onder b vermelde passage uit de MvA 11, dient de bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven naar buiten kenbaar te zijn. Dit vereiste vloeit voort uit het belang dat de zakenrechtelijke verhoudingen voor derden kenbaar dienen te zijn.
d. De verkeersopvattingen kunnen - anders dan voor de vraag of iets bestanddeel van een zaak is in de zin van art. 3:4 - niet worden gebezigd als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden genomen in de gevallen dat in het kader van de beantwoording van die vraag onzekerheid blijkt te bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd, en voor de toepassing van die maatstaf nader moet worden bepaald wat in een gegeven geval als "duurzaam", onderscheidenlijk "verenigd" en in verband daarmee als "bestemming" en als "naar buiten kenbaar" heeft te gelden."
Met betrekking tot een grafteken heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 25 oktober 2002, NJ 2003, 241, dit oordeel gehandhaafd.
4.4.Met betrekking tot de term gebouwd eigendom heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 23 februari 1994, nr. 28 837, BNB 1994/135 onder meer overwogen:
"Van een gebouwd eigendom (...) is sprake niet alleen bij gebouwen maar ook bij werken die naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Hierbij is niet van belang of technisch de mogelijkheid bestaat het (gebouw of) werk te verplaatsen."
In zijn arrest van 20 september 2002, nr. 37 128, BNB 2002/374, heeft de Hoge Raad met betrekking een steiger onder meer overwogen:
"Met hetgeen het Hof in 6.4 en 6.5 van zijn uitspraak heeft overwogen, heeft het, mede gelet op de verwijzing in 6.3 naar het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 1994, nr. 28 837, BNB 1994/135, tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel de drijvende steigers moeten worden aangemerkt als werken die naar hun aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven, en dus als gebouwde eigendommen in de zin van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd."
Het Hof had in de genoemde overwegingen mede de jurisprudentie als genoemd in 4.3 betrokken.
Met betrekking tot aan een flatgebouw gemonteerde zendmasten overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 17 november 2006, nr. 41 434, BNB 2007/50, onder meer:
"In de zin van artikel 3:3, lid 1, BW is een gebouw of werk slechts dan duurzaam met de grond verenigd (hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met een ander gebouw of werk) indien het, mede gelet op de bedoeling van degene door wie of in wiens opdracht het is tot stand gebracht, naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, en dit ook naar buiten kenbaar is uit bijzonderheden van aard en inrichting van dat gebouw of werk (vgl. HR 6 juni 2003, nr. 36 075, BNB 2003/271, en HR 13 mei 2005, nr. 39 429, BNB 2005/212).
Opmerking verdient daarbij dat de wijze waarop het gebouw of werk (technisch) verbonden is met de grond, dan wel met een ander gebouw of werk, één van de aspecten is die in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling of het gebouw of werk naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.".
4.5.De rechtbank is op grond van het in de artikelen 3.3 en 3.4 van het BW bepaalde en bovenvermelde rechtspraak van oordeel dat de Marina zoals in 2.2 omschreven een onroerend zaak is. De rechtbank acht de bevestiging van de Marina aan de grond, de verbinding met de wal en met name de beugels aan de palen, een voldoende duurzame vereniging met de grond in de zin van artikel 3.3 voornoemd. De omstandigheid dat de Marina een op- en neergaande beweging met de waterstand mee kan maken doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank is bovendien op grond van de uiterlijke kenmerken en de getroffen voorzieningen (de palen) aannemelijk dat het de bedoeling van de bouwer was dat de Marina naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Hier doet niet aan af dat de Marina op redelijk eenvoudig wijze kan worden verplaatst. Gezien vorenstaand oordeel kunnen belanghebbendes beroep op de uitspraak van Hof Arnhem 26 augustus 2004, nr. 03/2050, LJN AR2920, NTFR 2004/1529, en de verdeelde opvattingen in de literatuur hem niet baten.
4.6.Belanghebbendes stelling dat de Marina een schip is in de zin van artikel 8.1 van het BW en is geregistreerd in het binnenschepenregister als bedoeld in artikel 8.783, van het BW, baat haar niet. Naar het oordeel van de rechtbank staat de omstandigheid dat een zaak door haar feitelijke eigenschap dat het kan drijven en daarom kan worden aangemerkt als schip niet in de weg aan de juridische kwalificatie dat die zaak moet worden aangemerkt als een onroerende zaak. Enkel deze laatste kwalificatie is voor de heffing van de overdrachtsbelasting van belang.
4.7.Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de inspecteur en moet het beroep ongegrond worden verklaard.
5.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
6.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. M.S.J. Pijnenburg- Braspenning, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 oktober 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.