Einde inhoudsopgave
RvdW 2015/75
Het doen van een valse aangifte.
HR 09-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3544
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
9 december 2014
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, E.S.G.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
13/05170
- Conclusie
A-G mr. G. Knigge
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:3544, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑12‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:2259, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑11‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑06‑2014
- Wetingang
Art. 188 Sr
Essentie
Art. 188 Sr heeft betrekking op het geval dat aangifte of klacht is gedaan van een strafbaar feit met de wetenschap dat dit feit in het geheel niet is gepleegd (vgl. HR 3 maart 1902, W 7735) met dien verstande dat voor toepassing van die bepaling voldoende is dat in de aangifte opzettelijk in strijd met de waarheid, feiten worden meegedeeld in zodanige bewoordingen dat degene aan wie de aangifte wordt gedaan, daaruit moet begrijpen dat op zekere tijd en plaats een bepaald strafbaar feit is gepleegd (vgl. HR 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2981). De omstandigheid dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.