Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/2.2.1.0
2.2.1.0 Introductie
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie o.m. Harris e.a. 2014, p. 373; Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 44; EHRM 17 december 1996, zaaknr. 19187/91, par. 67 (Grote Kamer) (Saunders t. Verenigd Koninkrijk). Eerdere jurisprudentie waar het EHRM m.b.t. ‘the autonomous meaning’ van het concept criminal charge naar verwijst: EHRM 25 februari 1993, zaaknr. 10828/84, par. 44 (Funke t. Frankrijk). Zie over artikel 6 EVRM ook: Lemmens 2013, p. 294 e.v.
Vgl. Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 412; Van Dijk e.a. 2006, p. 543 en Barkhuysen e.a. 2009, p. 28-29. Zie over de evenredigheid van de bestuurlijke boete het VAR-preadvies van Van Emmerik & Saris 2014
In EHRM 23 november 2006, AB 2007, 51, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik (Jussila t. Finland) is bepaald dat, hoewel lichte bestuurlijke boetes binnen de reikwijdte van het begrip criminal charge vallen, niet alle procedurele waarborgen (bijvoorbeeld de hoorplicht) altijd moeten worden toegepast. Vgl.: Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 44. Vgl. ook recenter (voortzetting Jussila-lijn): EHRM 27 maart 2012, EHRC 2012, 160, m.nt. De Bree (Berdajs t. Slovenië) (o.m. eerlijk proces, summiere procedure bij veroordeling voor niet-ernstige feiten, geen mondelinge en openbare zitting).
Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 44
EHRM 8 juni 1976, zaaknrs. 5100/71; 5101/71; 5102/71; 5354/72; 5370/72 (Engel e.a. t. Nederland).
EHRM 8 juni 1976, zaaknrs. 5100/71; 5101/71; 5102/71; 5354/72; 5370/72, par. 82 (Engel e.a. t. Nederland).
Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 410
Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 412; Van Dijk e.a. 2006, p. 548. EHRM 24 september 1997, Reports 1997 (Garyfallou AEBE t. Griekenland); EHRM 2 september 1998, zaaknr. 26138/ 95, par. 57 (Lauko t. Slowakije) waarin het Hof refereert aan de zaken Bendenoun tegen Frankrijk (EHRM 24 februari 1994, zaaknr. 12547/86, par. 47 (Bendenoun t. Frankrijk) en Garyfallou AEBE tegen Griekenland. En de zaak Hozee tegen Nederland waar het Hof de voorwaarden ook cumulatief toetst. EHRM 22 mei 1998, zaaknr. 21961/93 (Hozee t. Nederland).
Harris e.a. 2014, p. 373-378; Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 412. EHRM 21 februari 1984, zaaknr. 8544/79, par. 54 (Öztürk t. Duitsland); EHRM 22 februari 1996, zaaknr. 18892/91, par. 31 (Putz t. Oostenrijk), zie ook: Kuijer 2004, p. 126.
Harris e.a. 2014, p. 373-378.
Vgl. Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 412; Harris e.a. 2009, p. 205 e.v.; Van Dijk e.a. 2006, p. 543 e.v. en Viering 1994, p. 148-185.
EHRM 10 december 1982, zaaknrs. 7604/76; 7719/76; 7781/77; 7913/77 (Foti e.a. t. Italië).
EHRM 10 december 1982, zaaknrs. 7604/76; 7719/76; 7781/77; 7913/77, par. 52 (Foti e.a. t. Italië).
EHRM 10 december 1982, zaaknrs. 7604/76; 7719/76; 7781/77; 7913/77, par. 52 (Foti e.a. t. Italië).
Vgl. Viering 1994, p. 51; Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 387; Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 131; Harris e.a. 2014, p. 379-380; EHRM 28 juni 1978, zaaknr. 6232/73, par. 88 (König t. Duitsland).
in van dijk e.a. 2006, p. 519 wordt opgemerkt dat de vaststelling van de obligation(s) in de jurisprudentie van het hof doorgaans geen problemen oplevert, daarom beperk ik mij tot een bespreking van het concept rights.
White & Ovey 2014, p. 252.
Van Dijk e.a. 2006, p. 521; Harris e.a. 2014, p. 391.
EHRM 21 februari 1986, zaaknr. 8793/79, par. 81 (James t. Verenigd Koninkrijk).
Harris e.a. 2014, p. 378 e.v.
Harris e.a. 2014, p. 380.
Harris e.a. 2014, p. 381 en White & Ovey 2014, p. 251-257.
Voor een meer uitgebreid overzicht: Van Dijk e.a. 2006, p. 525-528; Harris e.a. 2014, p. 378-398 en White & Ovey 2014, p. 251-257.
Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 130; Van Dijk e.a. 2006, p. 525 e.v. en Harris e.a. 2014, p. 382-383.
Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 130.
Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 130 en Harris e.a. 2014, p. 381.
Harris e.a. 2014, p. 383. Verwezen wordt naar de zaken Feldbrugge (EHRM 27 juli 1987, zaaknr. 8562/79 (Grote Kamer) (Feldbrugge t. Nederland) en Deumeland (EHRM 29 mei 1986, zaaknr. 9384/81 (Grote Kamer) (Deumeland t. Duitsland) waarin het Hof bepaalde dat het privaatrechtelijke deel van de sociale zekerheidsrechten zwaarder weegt dan het publiekrechtelijke deel. In White & Ovey wordt een kanttekening geplaatst bij de diffuse grens tussen de uitsluiting van artikel 6 EVRM op belastinggeschillen tegenover de toepassing van 6 EVRM op sociale zekerheidszaken. White & Ovey 2014, p. 256-257.
Harris e.a. 2014, p. 381-382.
Harris e.a. 2014, p. 380.
Harris e.a. 2014, p. 383-384.
Harris e.a. wijzen op de (nauwe) relatie tussen civil en determination: Harris e.a. 2014, p. 387-388.
Harris e.a. 2014, p. 387. Harris e.a. zijn kritisch ten aanzien van de in hun ogen soms wat kunstmatige benadering van het Hof teneinde de kwalificatie civil toe te kennen en het onderscheid tussen civiele en publiekrechtelijke aangelegenheden: Harris e.a. 2014, p. 388.
EHRM 16 juli 1971, zaaknr. 2614/65 (Ringeisen t. Oostenrijk).
Zie par. 94 in de Ringeisen zaak.
EHRM 16 juli 1971, zaaknr. 2614/65, par. 94 (Ringeisen t. Oostenrijk). In casu ging het om de verkoop van een stuk land van het echtpaar Roth aan klager Ringeisen waar een bestuursrechtelijk gerecht geen goedkeuring verleende nu het land voor niet-agrarische doeleinden zou worden gebruikt. Het EHRM overwoog dat hoewel het hier gaat om een toepassing van bestuursrechtelijke regels de beslissing toch bepalend is voor de onderlinge civiele verhoudingen tussen Ringeisen enerzijds en het echtpaar Roth anderzijds.
EHRM 23 juni 1981, zaaknr. 6878/75; 7238/75, par. 47 (Grote Kamer) (Le Compte, Van Leuven en De Meyere t. België). Zie voor de toepassing van dit criterium o.m. de rechtsoverweging: ‘(…) the result of the proceedings must be directly decisive for such a right [cursivering: TdJ]’ uit de zaak: EHRM 23 oktober 1985, zaaknr. 8848/80, par.32 sub d (Grote Kamer) (Benthem t. Nederland). Zie ook: Smits 2008, p. 40 en Harris e.a. 2014, p. 391-392.
Van Dijk e.a. 2006, p. 522 en de daar genoemde uitspraken: EHRM 23 april 1987, zaaknr. 9273/81, par. 32 (Ettl and Others t. Oostenrijk); zaaknr. 9616/91, par. 62 (Erkner and Hofauer), zaaknr. 9816/82, par. 48 (Poiss).
Opnieuw Van Dijk e.a. 2006, p. 522 en de daar genoemde uitspraken: EHRM 28 juni 1990, zaaknr. 12258/86, par. 27 (Skärby t. Zweden) en EHRM 4 maart 2003, zaaknr. 41784/98, par. 46-48 (A.B. t. Slowakije).
Vande Lanotte & Haeck 2004a, p. 389; Van Dijk e.a. 2006, p. 519.
Zie onder meer: EHRM 23 september 1982, zaaknrs. 7151/75; 7152/75, par. 81 (Grote Kamer) (Sporrong en Lönnroth t. Zweden); EHRM 23 oktober 1985, zaaknr. 8848/80, par. 32 (Grote Kamer) (Benthem t. Nederland); EHRM 27 oktober 1987, zaaknr. 10426/83, par. 30-32 (Pudas t. Zweden); EHRM 28 juni 1990, zaaknr. 12258/86, par. 27-28 (Skärby t. Zweden); EHRM 26 augustus 1997, zaaknr. 67/1996/686/876, par. 32 (Grote Kamer) (Balmer-Schafroth e.a. t. Zwitserland). Vande Lanotte & Haeck 2004, p. 388.
EHRM 23 april 2003, zaaknr. 23379/94, par. 39 (Kienast t. Oostenrijk).
EHRM 23 juni 1981, zaaknrs. 6878/75; 7238/75, par. 46 (Grote Kamer) (Le Compte, Van Leuven en De Meyere t. België); EHRM 23 april 2003, zaaknr. 23379/94, par. 43 (Kienast t. Oostenrijk). Zie ook Viering 1994, p. 76 e.v en Van Dijk e.a. 2006, p. 519.
Harris e.a. 2014, p. 390 en de daar genoemde uitspraak: EHRM 29 oktober 1991, zaaknr. 11826/85, par. 29 (Groter Kamer) (Helmers t. Zweden). Van Dijk e.a. (p. 519) noemen ook nog EHRM 28 september 2004, zaaknr. 62179/00, par. 20 (Pieniazek t. Polen).
Harris e.a. 2014, p. 390.
In het arrest Moreira de Azevedo tegen Portugal stond dit ter discussie. Het ging om de vraag of het interveniëren als assistent in een procedure kon worden aangemerkt als een formeel verzoek tot schadevergoeding. Het EHRM oordeelde in deze zaak dat dit het geval was. EHRM 23 oktober 1990, zaaknr. 11296/84, par. 67 (Moreira de Azevedo t. Portugal). Vgl. ook Viering 1994, p. 74.
Criminal charge
Bij een criminal charge gaat het om een strafvervolging. Aan het begrip criminal charge komt een autonome betekenis toe.1 Dit betekent dat de uitleg dus losstaat van nationale interpretaties. Zo wordt voorkomen dat een Staat zich onttrekt aan de procedurele waarborgen die op grond van artikel 6 EVRM gelden door een sanctie of maatregel als bestuursrechtelijk te kwalificeren.2 Wanneer namelijk sprake is van een criminal charge gelden doorgaans3 ook – naast de procedurele waarborgen zoals genoemd in het eerste lid van voornoemd artikel – de procedurele waarborgen uit het tweede (onschuldpresumptie) en derde lid (onder meer recht op adequate verdediging).4
Om vast te stellen of sprake is van een criminal charge hanteert het Hof de criteria die het heeft ontwikkeld in de zaak Engel e.a. tegen Nederland.5 Dit zijn de volgende: (i) classificatie naar nationaal recht, (ii) aard van de overtreding en (iii) aard en zwaarte van de sanctie.6 Een toetsing aan het tweede en derde criterium kan achterwege blijven op het moment dat de norm naar nationaal recht als strafrechtelijk wordt gekwalificeerd.7 Wanneer onduidelijkheid bestaat over de aard van de maatregel en in het nationale recht de maatregel als disciplinair of administratief is bestempeld, volgt een toetsing aan het tweede en/of het derde criterium. Het Hof hanteert een cumulatieve toets wanneer twijfel bestaat bij de afzonderlijke invulling van de criteria.8 Tegelijkertijd kan het Hof de criteria ook alternatief toepassen, waarbij dan slechts aan een of twee van de voorwaarden wordt getoetst.9 De omstandigheden van het specifieke geval lijken bij de wijze van toetsing richtinggevend.10 Ten aanzien van de cumulatieve dan wel alternatieve toetsing aan voornoemde criteria ontbreekt in de jurisprudentie van het Hof om die reden een duidelijke lijn.11
Met betrekking tot het begrip charge is de zaak Foti e.a. van belang.12 Voor het bepalen van de aanvang van de redelijke termijn dient het moment te worden vastgesteld vanaf wanneer sprake is van een charge. In Foti e.a. overwoog het Hof dat dit dan bijvoorbeeld het moment van arrestatie kan zijn, of de dag waarop de betrokkene officieel op de hoogte is gesteld van zijn vervolging, of de dag waarop de voorbereidende onderzoeken zijn gestart, en dus niet pas vanaf de fase voor de rechter.13 Van een aanklacht/beschuldiging is sprake vanaf het moment dat de bevoegde autoriteit een officiële mededeling doet, inhoudende de verdenking van een strafbaar feit. Dit is de meer algemene definitie. In sommige gevallen kan ook sprake zijn van een charge als de nationale autoriteit een andere maatregel neemt die een dergelijke beschuldiging impliceert en materiële effecten heeft voor de positie van betrokkene.14
Civil rights and obligations
Het Hof heeft ook aan het concept civil rights and obligations een autonome betekenis toegekend.15 Gelet op de procedurele focus van deze studie voert het te ver om uitgebreid in te gaan op de vaststelling van de inhoudelijke scope van de civiele 6 EVRM- rechten en verplichtingen. Daarom wordt volstaan met een korte weergave.
Civil rights16
Met de Engel-criteria vergelijkbare standaarden, zoals ontwikkeld in het kader van de invulling van de criminal charge, ontbreken bij de invulling van het begrip civil.17 In de jurisprudentie van het Hof is het lastig gebleken om een consistente lijn te ontdekken aan de hand waarvan het Hof vaststelt of sprake is van een civil right in de zin van artikel 6 EVRM.18 De toekenning van een eventuele civielrechtelijke kwalificatie is heel zaaksgebonden. Om van een right in de zin van artikel 6 EVRM te kunnen spreken moet het recht in de Verdragsstaat als zodanig erkend zijn.19
De rechten en verplichtingen van private personen onderling kunnen worden gekwalificeerd als civil rights and obligations.20 Denk hierbij aan het contractenrecht, het erfrecht, het familierecht, het arbeidsrecht, het verzekeringsrecht etc.21 Een belangrijk kenmerk van het element civil is de geldelijke of economische aard van het recht. Doorgaans wordt bij een recht dat financiële gevolgen heeft voor de betrokkene er vanuit gegaan dat deze valt binnen de reikwijdte van het begrip civil.22
Van een civil right (opsomming niet limitatief)23 is ook sprake in het geval er nadeelcompensatie of schadevergoeding wordt toegekend voor een (on)-rechtmatige overheidsdaad.24 Het EHRM heeft van steeds meer geschillen bepaald dat deze van invloed zijn op de civiele rechten van betrokkenen, hoewel in dit type zaken de Staat ook vaak partij is. Zo is artikel 6 EVRM ook van toepassing, onder de civil-poot, in de gevallen dat het gaat om een geschil inzake de verlening van een bouw-en milieuvergunning,25 of wanneer het gaat om eigendomsrechten en de Staat het eigendom ontneemt, reguleert of anderszins het genotsrecht aantast,26 en daarnaast in sociale zekerheids- en bijstandzaken,27 en wanneer sprake is van een vergunning om een commerciële activiteit te ontplooien.28 Bovendien kunnen onder omstandigheden ook de niet-geldelijke rechten als civil worden aangemerkt.29 Hierbij kan gedacht worden aan het beperken van het contact van gevangenen met familie, het plaatsen van een minderjarig kind onder toezicht, het recht op leven, vrijheid van meningsuiting, het recht op bescherming van de reputatie, etc.30
Determination
Voor de toepasselijkheid van artikel 6 EVRM is verder van belang dat het gaat om een vaststelling van het betreffende recht.31 De uitleg van de term determination is ruim, en daarnaast dynamisch. Dynamisch in de zin van wat wel en niet als een civiel recht of civiele verplichting wordt aangemerkt door het Hof.32 Voorts hoeft het doel van de procedure niet (noodzakelijkerwijs) te zien op de vaststelling van een civil right. Een relatie tussen de procedure en de vaststelling van voornoemd recht volstaat doorgaans. Uit Ringeisen33 volgt dat de mate waarin de procedure beslissend (‘decisive’)34 kan zijn voor de de vaststelling van het civiele recht volstaat. Het Hof verklaarde artikel 6 EVRM van toepassing in deze zaak.35 Tot slot: de determination wordt soms strikter (directly decisive)36 en dan weer flexibeler (affect37/relate to)38 geïnterpreteerd door het EHRM.
Dispute
Ook het begrip dispute is van belang voor de toepassing van artikel 6. Aan het begrip dispute wordt door het Hof een materiële invulling gegeven.39 Uit de Straatsburgse jurisprudentie volgt dat de dispute ‘genuine and serious’ moet zijn.40 Het Hof stelt daarnaast als eis dat het recht van klager daadwerkelijk op het spel moet staan.41 Bovendien stelt het Hof als eis bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een dispute dat het moet gaan om een juridisch geschil.42 Het instellen van een claim die ziet op de vergoeding van de (vermeende) geleden schade is geen vereiste om aan de kwalificatie dispute te kunnen voldoen: 43een verzoek om een declaratoir oordeel volstaat eveneens.44 Wel is het naar het oordeel van het EHRM van belang dat het gaat om een formeel ingestelde claim.45