Rb. Utrecht, 04-05-2011, nr. 303411 / KG ZA 11-254
ECLI:NL:RBUTR:2011:BV3102
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
04-05-2011
- Zaaknummer
303411 / KG ZA 11-254
- LJN
BV3102
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2011:BV3102, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 04‑05‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2012:BW2547
Uitspraak 04‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijsbeslag, exhibitievordering. Locatiebepaling informatieverplichting ex artikel 5 aanhef en sub 1 (a) EEX-Vo (4.1.3). Bewijsbeslag in Nederland als zodanig schept geen internationale bevoegdheid (4.1.9). Kort geding t.o.v. eerder aanhangig gemaakte bodemmprocedure: geen litispendentie/connexiteit (4.2). Enge interpretatie art. 7 lid 1 Rv (4.1.10).
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 303411 / KG ZA 11-254
Vonnis in kort geding van 4 mei 2011
in de zaak van
1. De vennootschap naar het recht van het Groothertogdom Luxemburg
BELVAL PLAZA I MALL S.A.R.L.,
gevestigd te Esch-sur-Alzette, Luxemburg,
2. De vennootschap naar het recht van het Groothertogdom Luxemburg
BELVAL PLAZA I APARTMENTS S.A.R.L.,
gevestigd te Esch-sur-Alzette, Luxemburg,
3. De vennootschap naar het recht van het Groothertogdom Luxemburg
BELVAL PLAZA II MALL S.A.R.L.,
gevestigd te Esch-sur-Alzette, Luxemburg,
4. De vennootschap naar het recht van het Groothertogdom Luxemburg
BELVAL PLAZA II APARTMENTS S.A.R.L.,
gevestigd te Esch-sur-Alzette, Luxemburg,
5. De vennootschap naar het recht van het Groothertogdom Luxemburg
BELVAL PLAZA TOWERS S.A.R.L.,
gevestigd te Esch-sur-Alzette, Luxemburg,
6. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNS PROPERTY FINANCE B.V.,
gevestigd te Leusden,
7. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNS FINANCIERING PARTICIPATIES B.V.,
gevestigd te Leusden,
eiseressen,
advocaat mr. J.B.R. Regouw te Amsterdam,
tegen
1. MARC VAN RAEMDONCK,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de vennootschap naar Belgisch recht Multiplan Design & Build I B.V.B.A.,
wonende te Antwerpen, België,
2. MARC VAN RAEMDONCK,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de vennootschap naar Belgisch recht Multiplan Design & Build II B.V.B.A.,
wonende te Antwerpen, België,
3. KJELL SWARTELÉ,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de vennootschap naar Belgisch recht Multiplan Design & Build I B.V.B.A.,
wonende te Antwerpen, België,
4. KJELL SWARTELÉ,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de vennootschap naar Belgisch recht Multiplan Design & Build II B.V.B.A.,
wonende te Antwerpen, België,
5. De vennootschap naar het recht van het koninkrijk België
MULTIPLAN GROUP N.V.,
gevestigd te Berchem, België,
6. De vennootschap naar het recht van het koninkrijk België
MULTIPLAN DESIGN & DEVELOPMENT N.V.,
gevestigd te Berchem, België,
7. [gedaagde sub 7],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedaagden,
advocaat mr. J.A.M. Smeekens te Breda.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid:
- eiser 1: Belval I Mall
- eiser 2: Belval I Apartments
- eiser 3: Belval II Mall
- eiser 4: Belval II Apartments
- eiser 5: Belval Towers
- eiser 6: SNSPF
- eiser 7: FinPar
- eisers 1-5 gezamenlijk: de Belval-vennootschappen
- eisers 1-7 gezamenlijk: Belval c.s.
- gedaagden 1-4 gezamenlijk: de curatoren
- gedaagde 5: Multiplan Group
- gedaagde 6: Multiplan D&D
- gedaagde 7: [gedaagde sub 7]
- gedaagden 1-7 gezamenlijk: de curatoren c.s.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding en bijbehorende producties 1-15B
- -
de producties I-X van de curatoren c.s.
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van Belval c.s.
- -
de pleitnota van de curatoren c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Belval c.s., Multiplan Group, Multiplan D&D en de vennootschappen naar Belgisch recht Multiplan Design & Build I B.V.B.A. (hierna Multiplan D&B I) en Multiplan Design & Build II B.V.B.A. (hierna Multiplan D&B II) (de laatste vier genoemde vennootschappen hierna gezamenlijk te noemen: de Multiplan-vennootschappen) hebben in de periode 2006-2009 samengewerkt met het oog op de realisatie van een vastgoedproject onder de naam Belval Plaza te Esch-sur-Alzette, Luxemburg (hierna: het project). Partners in de samenwerking waren Multiplan Group als ontwerper en uitvoerder van het project, en FinPar als (mede)financier. De Belval-vennootschappen fungeerden als projectvennootschappen, waarin Multiplan Group en FinPar (direct of indirect) gelijkelijk participeerden.
2.2.
Tussen diverse betrokken partijen zijn in het kader van het project diverse overeenkomsten gesloten, die verschillende Multiplan-vennootschappen bepaalde informatie- en aanverwante plichten opleggen jegens de Belval-vennootschappen, Belval Plaza Holding S.A. (Hierna: Belval Plaza Holding), Belval Plaza I S.à.r.l. (hierna: Belval Plaza I), Belval Plaza II S.à.r.l. (hierna: Belval Plaza II), FinPar en SNSPF. Het gaat om de volgende overeenkomsten:
Overeenkomst Datum Partijen
samenwerkingsovereenkomst (joint venture agreement)
- 4.
april 2006 FinPar en Multiplan Group
Projectontwikkelings-overeenkomst (project development agreement)
26 oktober 2006 Multiplan D&D, Belval Holding, Belval Plaza I, Belval Plaza II en Belval Plaza Towers
ontwerp- en aanneemovereenkomsten (design & build overeenkomsten)
19 juli 2007 Belval-vennootschappen, Multiplan D&B I en Multiplan D&B II
kredietovereenkomst (credit facility agreement) 17 april 2009 Belval Plaza I, Belval Plaza I Apartments, Belval Plaza I Mall, SNSPF en Multiplan Group
2.3.
De ontwerp- en aanneemovereenkomsten worden krachtens rechtskeuze beheerst door Nederlands recht, de overige overeenkomsten door Luxemburgs recht. De samenwerkingsovereenkomst en de projectontwikkelingsovereenkomst bevatten exclusieve forumkeuzes ten gunste van de bevoegde rechter te Luxemburg. De ontwerp- en aanneemovereenkomsten bevatten exclusieve arbitrale bedingen ten gunste van het Nederlands Arbitrage Instituut. In de kredietovereenkomst, waarin SNSPF als Lender wordt aangeduid, de overige partijen als Obligor, Multiplan Group bovendien als Guarantor, en de kredietovereenkomst zelf als Finance Document, bepaalt artikel 38 het volgende:
“38 Enforcement
- (a)
The courts of the district of the City of Luxembourg have exclusive jurisdiction to settle any dispute in connection with any Finance Document.
- (b)
The courts of the district of the City of Luxembourg are the most appropriate and convenient courts to settle any such dispute in connection with any Finance Document. The Obligors agree not to argue tot the contrary and waive any objection to those courts on the grounds of inconvenient forum or otherwise in relation tot proceedings in connection with any Finance Document.
- (c)
This Clause 38 (Enforcement) is for the benefit of the Lender only. To the extent allowed by law, the Lender may take:
- (i)
proceedings in any other court; and
- (ii)
concurrent proceedings in any number of jurisdictions.
- (d)
References in this Clause 38 (Enforcement) to a dispute in connection with a Finance Document includes any dispute as to the existence, validity or termination of that Finance Document.”
2.4.
Artikel 19.2 van de kredietovereenkomst bepaalt het volgende:
“19.2 Financial statements
- (a)
Each Obligor must supply, each Obligor shall procure that the Parent will supply and the Guarantor will procure that Multiplan Design & Development S.à r.i. and Multiplan Design & Build I S.à r.i. will supply, to the Lender:
- (i)
its Financial Statements and any financial information that the Lender may reasonably request from time to time; and
- (ii)
its interim financial statements for the first half-year of each of its financial years.
- (b)
All financial statements must be supplied as soon as they are available and:
- (i)
in the case of a Borrower’s Financial Statements, within 180 days; and
- (ii)
in the case of a Borrower’s interim financial statements, within 120 days, of the end of the relevant financial period.”
2.5.
Artikel 20.18 van de kredietovereenkomst bepaalt het volgende:
“20.18 Inspection
Each Obligor shall permit and the Guarantor shall procure that Multiplan Design & Development S.à r.i. and Multiplan Design & Build I S.à r.i. shall permit, the Lender, upon giving reasonable notice, itself or its duly authorised employees or professional advisers, the right to inspect the Property and the books and records (including, but not limited to, the bank account statements) of that Obligor, Multiplan Design & Development S.à r.i. and Multiplan Design & Build I S.à r.i. (including, for the avoidance of doubt, but not limited to, obtaining copies of such books and records) and to interview any directors, officers and employees of that Obligor, Multiplan Design & Development S.à r.i. and/or Multiplan Design & Build I S.à r.i. engaged in the management directly or indirectly of the Property provided that the Lender or its duly authorised employees or professional advisers, as the case may be, shall preserve the confidentiality and shall not disclose to any person any information obtained as a result thereof.”
2.6.
In een kortgedingprocedure tussen de Belval-vennootschappen als eiseressen en Multiplan D&B I, Multiplan D&B II en Multiplan D&D als gedaagden heeft de plaatsvervangend president van de arrondissementsrechtbank Luxemburg bij vonnis van 21 januari 2010 vorderingen van eiseressen tot afgifte van stukken door gedaagden afgewezen, op de grond van het verweer van gedaagden dat zij niet over die stukken beschikten.
2.7.
Bij arbitrage-aanvraag van 10 maart 2010 hebben Multiplan D&B I en Multiplan D&B II een bodemprocedure tegen de Belval-vennootschappen aanhangig gemaakt bij het Nederlands Arbitrage Instituut met een vordering strekkende tot betaling van EUR 35.279.536,00 en EUR 14.970.842,00 uit hoofde van de tussen partijen gesloten ontwerp- en aanneemovereenkomsten, alsmede schade, rente en kosten.
2.8.
Krachtens daartoe gegeven verloven van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Bosch van 26 november, 29 november en 1 december 2010, hebben Belval c.s. conservatoir bewijsbeslag gelegd op documenten en gegevensdragers ten laste van de Multiplan-vennootschappen en [gedaagde sub 7] op adressen in Den Bosch. In het kader van deze beslaglegging zijn van de in beslag genomen documenten en andere gegevensdragers kopieën gemaakt, die in bewaring zijn gegeven bij Digital Investigation B.V. te Hilversum als gerechtelijk bewaarder, waarna de originele documenten en gegevensdragers zijn geretourneerd aan degenen onder wie het beslag was gelegd.
2.9.
Bij arbitrage-aanvraag van 17 maart 2011 hebben de Belval-vennootschappen een bodemprocedure tegen de curatoren aanhangig gemaakt bij het Nederlands Arbitrage Instituut, met zakelijk dezelfde vordering als die welke in het onderhavige kort geding aan de orde is. Bij dagvaardingen van 21 maart 2011 hebben Belval c.s., Belval Plaza Holding S.A., Belval Plaza I S.à.r.l. en Belval Plaza II S.à.r.l. een bodemprocedure tegen de Multiplan Group, Multiplan D&D, Multiplan Management B.V.B.A. en [gedaagde sub 7] aanhangig gemaakt bij de arrondissementsrechtbank Luxemburg, ook strekkende tot afgifte van diverse documenten en andere gegevensdragers die verband houden met het project.
3. Het geschil
3.1.
Belval c.s. vorderen veroordeling van de curatoren c.s., bij bij voorraad uitvoerbaar vonnis, tot afgifte van de bescheiden zoals omschreven in het beslagverlof van 26 november 2010, met dien verstande dat:
- (i)
deze bescheiden omvatten
• alle fysieke documenten die in beslag zijn genomen,
• alle digitale bestanden die in beslag zijn genomen en waarin de zoekterm “Belval” of “BV” voorkomt;
- (ii)
Belval c.s. bevoegd zijn rechtstreeks aan de bewaarder van de bescheiden opdracht te geven de fysieke documenten af te geven en de digitale bestanden te verstrekken zoals onder (i) omschreven;
- (iii)
afgifte door de bewaarder zoals onder (ii) omschreven zal gelden als afgifte door de curatoren c.s.;
- (iv)
Multiplan Group en [gedaagde sub 7] de afgifte van de bescheiden moeten gedogen.
3.2.
Aan deze vordering leggen Belval c.s. ten grondslag:
- -
een informatieplicht van de curatoren jegens Belval c.s. als schuldeisers in de faillissementen van Multiplan D&B I en Multiplan D&B II (Belval c.s. verwijzen naar artikel 3:15j van het Nederlands Burgerlijk Wetboek (BW));
- -
contractuele verplichtingen van de curatoren c.s. tot het verschaffen van inlichtingen en bescheiden aan Belval c.s. aangaande het project (de samenwerkingsovereenkomst, de projectontwikkelingsovereenkomst, de ontwerp- en aanneemovereenkomsten en de kredietovereenkomst);
- -
een verplichting van de curatoren c.s. tot het verschaffen van inzage en afgifte aan Belval c.s. op voet van artikel 843a van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.3.
De curatoren c.s. voeren verweer. Zij werpen in de eerste plaats een exceptie op van zowel internationale als relatieve onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht. Ten tweede werpen zij een exceptie op van internationale litispendentie en/of connexiteit in verband met de in Luxemburg aanhangige procedure. Ten derde betwisten zij ook inhoudelijk de vordering van Belval c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Bevoegdheid
De kredietovereenkomst
4.1.1.
Belval c.s. stellen dat bevoegdheid in de onderhavige zaak van de aanspraak van SNSPF jegens Multiplan Group, voor zover gebaseerd op de kredietovereenkomst, is te ontlenen aan artikel 38 (c) van die kredietovereenkomst, welke bepaling Belval c.s. uitleggen als een (wederzijdse) forumkeuze ten gunste van elke rechter waarvoor SNSPF mocht kiezen – in dit geval de voorzieningenrechter van Rechtbank Utrecht. Ook de curatoren c.s. leggen deze bepaling aldus uit, maar stellen dat deze aldus onverbindend of anderszins nietig is in het licht van het volgens hen uit artikel 23 van de Verordening (EG) Nr. 44/2001 (hierna: EEX-Vo) voortvloeiende vereiste dat een forumkeuzebeding een bepaalde rechter of rechters uit een bepaalde jurisdictie dient aan te wijzen. Met de onbepaalde “forumkeuze” van artikel 38 (c) van de kredietovereenkomst zijn de grenzen van de door artikel 23 EEX-Vo toegelaten contractsvrijheid overschreden, aldus de curatoren c.s.
4.1.2.
De voorzieningenrechter behoeft niet toe te komen aan de vraag of deze door partijen vooropgestelde strekking van artikel 38 (c) van de kredietovereenkomst, gelet op de door artikel 23 EEX-Vo gestelde vormvereisten, voldoende grondslag heeft in de letterlijke tekst van deze bepaling, noch aan de vraag of indien aldus zou moeten worden geoordeeld, de bepaling in dat geval onverbindend of anderszins nietig is. Als vaststaand moet worden aangenomen – de curatoren c.s. stellen ook niet anders – dat voor zover artikel 38 (c) van de kredietovereenkomst, door SNSPF aanhangig te maken procedures uitsluit van de exclusieve werking van het forumkeuzebeding van artikel 38 (a), het beding geldig is. Dat betekent dat de voorzieningenrechter zich bevoegd kan achten indien zij haar bevoegdheid kan ontlenen aan enige andere bevoegdheidsgrond – dan forumkeuze – van de EEX-Vo.
4.1.3.
De voorzieningenrechter meent haar bevoegdheid in dit geval te kunnen ontlenen aan artikel 5 aanhef en sub 1 (a) EEX-Vo, dat bepaalt dat bevoegd is het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Voor zover SNSPF haar vordering jegens Multiplan Group baseert op artikel 19.2 van de kredietovereenkomst, gaat het om nakoming van een in die bepaling vervatte verplichting tot het verschaffen van financiële stukken aan SNSPF, een in Leusden (Nederland) gevestigde en kantoorhoudende vennootschap. De kredietovereenkomst geeft in artikel 35.2 (b) als contactgegevens van SNSPF voor alle schriftelijke communicatie een kantooradres in Leusden (arrondissement Utrecht), en een Nederlands faxnummer en een e-mailadres dat kennelijk ook strekt tot gebruik ten kantore van SNSPF. Aldus dient de gestelde verbintenis van Multiplan Group te worden nagekomen te Leusen, arrondissement Utrecht. Voor zover de kredietovereenkomst zou moeten worden aangemerkt als overeenkomst tot het verstrekken van diensten in de zin van artikel 5 aanhef en sub 1 (b) (eerste liggende streepje) EEX-Vo, claimt deze bepaling geen toepassing nu de plaats van nakoming van de hier aan de orde zijnde verbintenis aldus is overeengekomen (“tenzij anders is overeengekomen” in artikel 5 aanhef en sub 1 (b) (eerste liggende streepje) EEX-Vo), terwijl bovendien de kredietovereenkomst de plaats van nakoming van de te verrichten dienst (verschaffing van het krediet) uitdrukkelijk ter keuze van de kredietnemers laat (artikel 17.1 kredietovereenkomst), en dus sprake is van een onbepaalde plaats van nakoming van de dienst. Op deze grond is, in zoverre, de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht zowel internationaal als relatief bevoegd.
4.1.4.
SNSPF baseert haar vordering ook op artikel 20.18 van de kredietovereenkomst, die aan Multiplan Group een verplichting oplegt om inspectie door SNSPF toe te laten van haar boekhouding en overige bedrijfsadministratie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet deze verplichting van Multiplan Group naar haar aard als subsidiair en daarmee ondergeschikt worden aangemerkt ten opzichte van haar verplichting uit hoofde van artikel 19.2 van de kredietovereenkomst, om aan SNSPF alle financiële informatie te verschaffen waarom SNSPF redelijkerwijze vraagt. Ongeacht waar de verbintenis van Multiplan Group tot het toelaten van inspectie door SNSPF volgens de kredietovereenkomst dient te worden nagekomen, brengt haar ondergeschikte betekenis mee dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht ook internationaal en relatief bevoegd is om van de vordering van SNSPF op deze grondslag kennis te nemen (HvJ EG 15 januari 1987, NJ 1988, 413 (Shenavi/Kreischer)). Er is geen grond om, voor zover de kredietovereenkomst zou moeten worden aangemerkt als overeenkomst tot het verstrekken van diensten in de zin van artikel 5 aanhef en sub 1 (b) (eerste liggende streepje) EEX-Vo, van de regel van genoemd arrest af te wijken.
4.1.5.
Artikel 20.18 van de kredietovereenkomst verplicht Multiplan Group er ook toe om te bewerkstelligen (“to procure”) dat Multiplan D&D en Multiplan D&B I inspectie door SNSPF toelaten, maar Belval c.s. hebben een daartoe strekkende vordering niet ingesteld, zodat aan bevoegdheidsvragen daaromtrent niet wordt toegekomen.
De samenwerkingsovereenkomst, de projectontwikkelingsovereenkomst en de ontwerp- en aanneemovereenkomsten
4.1.6.
In het navolgende gaat de rechtbank er veronderstellenderwijs van uit dat de samenwerkingsovereenkomst, de projectontwikkelingsovereenkomst en de ontwerp- en aanneemovereenkomsten alle nog van kracht zijn, ofschoon partijen in hun processtukken bij gelegenheid spreken over het ontbinden of ontbonden zijn van een of meer van deze overeenkomsten.
4.1.7.
Belval c.s. onderkennen dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht haar bevoegdheid ter zake van de vorderingen die zijn gebaseerd op de samenwerkingsovereenkomst, de projectontwikkelingsovereenkomst en de ontwerp- en aanneemovereenkomsten, niet kan ontlenen aan artikelen 2 of 5-23 EEX-Vo in verband met de exclusieve formukeuzeclausules en arbitrale bedingen in deze overeenkomsten ten gunste van de Luxemburgse rechter, respectievelijk het Nederlands Arbitrage Instituut. Zij stellen evenwel dat de voorzieningenrechter van Rechtbank Utrecht haar bevoegdheid in zoverre dient te ontlenen aan artikel 31 EEX-Vo (en voor zover het de ontwerp- en aanneemovereenkomsten betreft: tevens artikel 1051 lid 2 j° 1022 lid 2 Rv).
4.1.8.
Artikel 31 EEX-Vo staat inderdaad toe dat de nationale rechter van een lidstaat voorlopige en bewarende maatregelen treft, waartoe vorderingen in kort geding onder omstandigheden ook kunnen worden gerekend, indien bevoegdheid niet kan worden ontleend aan artikelen 2 of 5-23 EEX-Vo, en zelfs in weerwil van eventuele (derogerende) forumkeuzes of arbitrale bedingen. Bevoegdheid is er in die gevallen evenwel slechts voor zover de aangezochte rechter zijn bevoegdheid kan ontlenen aan zijn commune internationale bevoegdheidsrecht. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
4.1.9.
Met name kan in het onderhavige geval geen internationale bevoegdheid worden ontleend aan artikel 6 aanhef en sub a Rv, dat – gelijk artikel 5 lid 1 EEX-Vo – internationale bevoegdheid schept ter zake van vorderingen op grond van verbintenissen uit overeenkomst, indien het, voor zover van belang, gaat om verbintenissen die in Nederland zijn of moeten worden uitgevoerd. Wat betreft de projectontwikkelingsovereenkomst en de ontwerp- en aanneemovereenkomsten, geldt dat uit de overeenkomsten niet blijkt en ook overigens niet is gesteld of gebleken – mede in het licht van de omstandigheid dat deze overeenkomsten zijn gesloten tussen uitsluitend Luxemburgse en Belgische vennootschappen, en zien op het tot stand brengen van een vastgoedproject in Luxemburg – dat de betreffende diensten dan wel de in deze overeenkomsten vervatten inlichtingen- en inspectieverplichtingen, in Nederland moesten of moeten worden nagekomen. Wat betreft de samenwerkingsovereenkomst geldt dat artikel 5.5 (b), (c) en (e) van die overeenkomst, waarop Belval c.s. zich beroepen, uitsluitend weer ziet op bewerkstelliging door Multiplan Group dat Multiplan D&D bepaalde inlichtingen verschaft, maar een daarop toegesneden rechtsvordering hebben Belval c.s. niet ingesteld. Bovendien geldt dat de inlichtingen volgens de betreffende bepaling dienen te worden verschaft aan de besturen van de Belval-vennootschappen en Belval Plaza Holding – bewerkstelligings- en inlichtingenplichten die alle dus ook weer gelden tussen uitsluitend Belgische en Luxemburgse vennootschappen, waarbij niet blijkt van enige verplichting tot uitvoering in Nederland. Dat Belval c.s. voorafgaand aan het onderhavige geding in Nederland beslag hebben gelegd op stukken waarvan ze veronderstellen dat deze (deels) aan de hier bedoelde partijen toebehoren, en dat zij thans vorderen dat zij bij wege van voorlopige voorziening gemachtigd worden om van de in Nederland gevestigde bewaarder van (kopieën van) deze stukken afgifte te verlangen, maakt het voorgaande niet anders. De gerechtelijke bewaring in Nederland is immers slechts op verzoek van Belval c.s. gerealiseerd en de omstandigheid dat zich op het moment van beslaglegging in Nederland mogelijk stukken bevonden van de hier bedoelde Belgische en Luxemburgse vennootschappen, maakt nog niet dat volgens de toepasselijke overeenkomsten, deze stukken in Nederland moesten worden verschaft of voor inspectie moesten worden beschikbaar gesteld.
4.1.10.
Voorts kan in het onderhavige geval geen bevoegdheid worden ontleend aan artikel 7 lid 1 Rv. Deze bepaling schept in het geval dat de aangezochte rechter internationaal bevoegd is ten aanzien van ten minste één gedaagde, bevoegdheid ten aanzien van medegedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheidenlijke gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling, in het bijzonder de memorie van toelichting (Parl. Gesch. herziening burgerlijk procesrecht, p. 108) blijkt dat de wetgever met deze bepaling heeft willen aansluiten op het destijds nog geldende artikel 6 lid 1 van het verdrag van Brussel van 27 september 1968 (EEX-Verdrag), dat ook een regeling inhield voor bevoegdheid ten aanzien van medegedaagden (zoals nu artikel 6 lid 1 EEX-Vo). In HvJ EG 27 september 1988, NJ 1988, 425 (Kalfelis/Schröder) (hierna: Kalfelis/Schröder) heeft het HvJ EG aan het toenmalige artikel 6 lid 1 EEX-Verdag aldus inhoud gegeven, dat bevoegdheid hierop slechts kan worden gegrond indien er een zodanig verband bestaan tussen de vorderingen jegens de onderscheidenlijke gedaagden, dat het van belang is deze tezamen te berechten, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gedaan. Deze laatste toevoeging is niet in deze bewoordingen in artikel 7 lid 1 Rv overgenomen (anders dan in artikel 6 lid 1 EEX-Vo), maar gegeven dat de wetgever heeft beoogd aan te sluiten bij het toenmalige artikel 6 lid 1 EEX-Verdrag en daarbij uitdrukkelijk heeft verwezen naar Kalfelis/Schröder, moet worden aangenomen dat aan de in dat arrest gestelde vereisten ook moet zijn voldaan voor de toepassing van artikel 7 lid 1 Rv. Van een risico dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare uitspraken worden gedaan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval geen sprake. De vorderingen van Belval c.s. tegen de onderscheidenlijke gedaagden zijn gebaseerd op verschillende contractuele verbintenissen, die zich zonder probleem en zonder risico voor tegenstrijdige uitspraken, lenen voor afzonderlijke berechting.
4.1.11.
Evenmin is er aanleiding om bevoegdheid te vinden in artikel 9 aanhef en sub c Rv, nu gesteld noch gebleken is dat onaanvaardbaar zou zijn om van Belval c.s. te vergen dat zijn hun vorderingen voorleggen aan de rechter van een vreemde staat (of, voor zover van toepassing, aan arbitrage in Nederland). Voor een belangrijk deel, zo blijkt uit het hiervoor in 2.9 overwogene, hebben zij dat trouwens ook al gedaan.
4.1.12.
De conclusie moet luiden dat de voorzieningenrechter internationaal onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van Belval c.s., voor zover deze zijn gebaseerd op de samenwerkingsovereenkomst, de projectontwikkelingsovereenkomst en de ontwerp- en aanneemovereenkomsten.
[gedaagde sub 7] (onrechtmatige daad)
4.1.13.
Belval c.s. stellen dat [gedaagde sub 7] een onrechtmatige daad jegens heeft gepleegd door, kort gezegd, de Multiplan-vennootschappen wanprestatie te laten plegen, en omvangrijke van Belval c.s. afkomstige geldsommen te verduisteren. Bevoegdheid voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht levert dit echter niet op, met name niet op voet van artikel 5 lid 3 EEX-Vo of artikel 6 aanhef en sub c Rv j° 31 EEX-Vo. Deze bepalingen scheppen bevoegdheid voor de Nederlandse rechter indien de schade ten gevolge van de gestelde onrechtmatige daad in Nederland is veroorzaakt. Belval c.s. stellen dat SNSPF vermogensschade heeft geleden in Nederland, haar vestigingsplaats, maar volgens vaste rechtspraak van het HvJ EG levert de vestigingsplaats van de gelaedeerde als zodanig geen grond op voor rechtsmacht op voet van artikel 5 lid 3 EEX-Vo op (vlg. HvJ EG 19 september 1995, NJ 1997, 52 (Marinari)). Het door Belval c.s. nog genoemde HvJ EG 5 februari 2004, NJ 2006, 322 (DFDS Torline/SEKO), waarin het HvJ EG heeft overwogen dat financiële schade door een partij onder omstandigheden kan worden geacht te worden geleden in de vlagstaat van het schip ter plaatse waar de directe schade intreedt (niet noodzakelijk dus gelijk aan de vestigingsplaats van de eigenaar of exploitant van het schip), maakt dat niet anders.
4.1.14.
Overige gronden voor bevoegdheid zijn er evenmin, in het bijzonder niet de hiervoor in ander verband ook al besproken artikelen 6 lid 1 EEX-Vo, 7 lid 1 Rv of 9 aanhef en sub c Rv (in verbinding met artikel 31 EEX-Vo).
Artikelen 3:15j BW en 843a Rv
4.1.15.
Voor zover de vordering op voet van artikel 843a Rv van SNSPF jegens Multiplan Group aansluiting zoekt bij de contractuele verhouding tussen deze partijen onder de kredietovereenkomst (de rechtsverhouding in de zin van artikel 843a Rv waaromtrent afgifte van documentatie wordt gevorderd), is de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht evenzeer bevoegd. De vordering heeft in zoverre te gelden als procesrechtelijke aanspraak, ter zake waarvan de bevoegdheid aanknoopt bij die van het onderliggende geding.
4.1.16.
Voor zover de vordering van SNSPF jegens Multiplan Group daarop geen aansluiting zoekt geldt die bevoegdheid niet, en is er ook geen andere bevoegdheidsgrond – niet in de gestelde forumkeuze nu die juist slechts ziet op de kredietovereenkomst, en ook overigens niet. Hetzelfde geldt voor de vorderingen op voet van artikelen 843a Rv en 3:15j BW tussen de overige partijen.
Litis finiri oportet
4.1.17.
Het door Belval c.s. in verband met het eerdere kort geding in Luxemburg als bevoegdheidsexceptie opgeworpen beginsel litis finiri oportet kan, wat de betekenis daarvan ook moge zijn in het kader van de bevoegdheidsregeling van de EEX-Vo, in de verhouding tussen SNSPF en Multiplan Group geen rol spelen. Juist deze partijen waren niet in dat eerdere kort geding in Luxemburg als partij betrokken.
Exclusiviteit Bewijsverordening
4.1.18.
Belval c.s. werpen nog op dat onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht moet volgen uit de exclusieve werking die volgens hen Verordening (EG) nr. 1206/2001 (Bewijsverordening) heeft. Of deze laatste stelling juist is kan in dit geding in het midden blijven (vlg. hierover HR 1 april 2011, LJN: BP3048). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zou eventuele exclusiviteit van de Bewijsverordening hooguit kunnen leiden tot de consequentie dat de gevraagde voorziening niet of althans niet in de gevraagde vorm kan worden toegewezen, maar niet tot internationale onbevoegdheid.
4.2.
Litispendentie en connexiteit
4.2.1.
De litispendentie- en connexiteitsexceptie zijn ongegrond. Weliswaar strekt de vordering in het onderhavige geding voor een belangrijk deel tot verkrijging van hetzelfde resultaat als de bodemprocedure bij de rechtbank Luxemburg tussen dezelfde partijen (voor zover nog relevant: SNSPF en Multiplan Group), maar anders dan de curatoren c.s. stellen maakt dit nog niet dat sprake is van litispendentie of connexiteit in de zin van artikelen 27 en 28 EEX-Vo.
4.2.2.
Het onderhavige geding betreft een kort geding, waarin een voorlopige voorziening wordt gevraagd en waarin de uitspraak geen gezag van gewijsde toekomt. Aanhangigheid van een bodemprocedure tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, staat er niet aan in de weg dat een kort geding als het onderhavige aanhangig wordt gemaakt en dat daarin vonnis wordt gewezen. Dit geldt ook voor het geval dat de onderhavige procedure niet zou mogen worden aangemerkt als strekkende tot voorlopige of bewarende maatregelen in de zin van artikel 31 EEX-Vo; het gaat er slechts om dat aan het vonnis geen gezag van gewijsde toekomt. Of het dan opportuun is dat bij wege van voorlopige voorziening wordt beslist over hetgeen waarover ook al een bodemprocedure aanhangig is, is een vraag die niet in het kader van de bevoegdheid moet worden getoetst.
4.3.
Ten gronde
4.3.1.
SNSPF en Multiplan Group hebben samengewerkt in het Belval Plaza project. Dit project omvat de realisatie in twee fasen van een winkelcentrum inclusief bioscoop, horecavoorzieningen, woonappartementen en een parkeervoorziening. Multiplan Group was de ontwerper en uitvoerder van het voornoemde project en in dat kader zijn partijen een aantal overeenkomsten aangegaan. Partijen hebben een geschil over de uitvoering van de overeenkomsten. SNSPF stelt in dit kort geding dat zij in de bodemprocedure tegen een bewijsprobleem dreigt aan te lopen, en nu al een probleem heeft om haar stellingen te onderbouwen c.q. positie te bepalen, omdat zij door Multiplan Group van essentiële informatie is afgesloten. Het is aldus voor SNSPF van belang dat zij toegang krijgt tot de digitale en papieren bescheiden waarop op 29 november 2010 conservatoir bewijsbeslag is gelegd. Deze bescheiden vormen volgens SNSPF als het ware het dossier van de samenwerking.
4.3.2.
SNSPF vordert afgifte van de bescheiden zoals omschreven in het beslagverlof van 26 november 2010. SNSPF baseert haar vordering op het bepaalde in artikel 843a Rv en de contractuele verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst, meer in het bijzonder artikel 19.2 en 20.18 van de kredietovereenkomst. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van voornoemde bepalingen van de kredietovereenkomst SNSPF op zichzelf al een (vergaande) aanspraak heeft op informatie en in beginsel ongeclausuleerde inspectie van de administratie van Multiplan Group. Gesteld noch gebleken is dat SNSPF bij eerdere gelegenheid voldoende specifiek bij Multiplan Group heeft gevraagd om de bescheiden waarop zij op grond van artikel 19.2 en artikel 20.18 van de kredietovereenkomst aanspraak heeft, dan wel dat Multiplan Group daartoe niet bereid zou zijn. Daarbij wordt wel opgemerkt dat de bescheiden die SNSPF in het Luxemburgse kort geding heeft gevorderd geen betrekking hebben op Multiplan Group die overigens geen partij was in het kort geding in Luxemburg. Uit het voorgaande volgt dat de door SNSPF aangevoerde gronden haar vordering niet kan dragen.
4.3.3.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter niet toe aan beoordeling van het overige. De vordering van SNSPF zal worden afgewezen.
4.4.
SNSPF zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Multiplan Group worden begroot op:
- -
vast recht EUR 568,00
- -
salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.384,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
in het incident
5.1.
verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van de ingestelde vorderingen van SNSPF jegens Multiplan Group op basis van en (op voet van artikel 843a Rv) in relatie tot de kredietovereenkomst, en onbevoegd voor het overige,
5.2.
wijst af het verzoek tot schorsing of verwijzing,
in de hoofdzaak
5.3.
wijst de vorderingen van SNSPF af,
5.4.
veroordeelt SNSPF in de proceskosten, aan de zijde van Multiplan Group tot op heden begroot op EUR 1.384,00,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Verhoef en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2011.