Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/V.7.3
V.7.3 Eisen die aan de totstandkoming en de vorm moeten worden gesteld
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS355239:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
In geval van een notariële partij-akte geldt deze eis wel. Zie art. 37 lid 2 Wet op het Notarisambt.
Het is ook mogelijk dat de cedent aan de cessionaris een volmacht verstrekt om namens hem een akte op te maken en te ondertekenen.
Zie MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 395; HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK (Meijs q.q./Bank of Tokyo) en Rb. Leeuwarden 21 januari 2009, JOR 2009/118, m.nt. Biemans (Terpstra/Provincie Fryslân), alsmede Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nr. 203; Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nrs. 209 en 275 en Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 258. Zie reeds voor het oude recht: HR 30 november 1956, NJ 1957, 81 en HR 13 oktober 1892, W 6251. Kritisch: Reehuis 2004, nr. 74 en Wiarda 1937, p. 155 e.v. Eveneens kritisch: Van Es 2010, p. 148, die voor de stille cessie verdedigt dat de aanvaarding van de akte door de cessionaris niet vormvrij kan geschieden, maar gebonden is aan het vormvoorschrift van de authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Zie verder: Vermogensrecht (Van Es), Art. 94, aant. 19.1, waar wordt opgemerkt dat in geval van stille cessie niet met een eenzijdige akte kan worden volstaan. Deze opvatting dient te worden verworpen. Zij is in strijd met de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie het arrest Meijs q.q./Bank of Tokyo).
Zie Reehuis 2004. nr. 74; Köster 1964, p. 85 en Suijling II-2 1936, nr. 488.
Zie Reehuis 2004. nr. 74. Vgl. ook Brunner in zijn noot onder HR 27 oktober 1995, NJ 1998, 191 (Dorrepaal/Corsmitgroep), onder nr. 3, die opmerkt dat in het normale geval de aanvaarding van de levering door de cessionaris daaruit blijkt dat hij zijn vorderingsrecht tegen de schuldenaar geldend maakt. Een voorafgaande mededeling aan de cedent dat de cessionaris de overdracht aanvaardt, zou niet vereist zijn.
In dat geval kan er ook sprake zijn van een aanvaarding bij voorbaat (zie hierna) die is onderworpen aan een of meer opschortende voorwaarden.
Zie Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 258; Reehuis 2004, nr. 74 en Verhagen & Rongen 2000, p. 33.
Denk aan periodieke cessies of verpandingen door middel van cessie- of pandlijsten. In dit geval mag worden aangenomen dat de cessionaris/pandhouder de cessie/pandlijsten bij voorbaat aanvaardt. Vgl. Reehuis 2004, nr. 74, waar nog wordt opgemerkt dat “in potentie (…) de aanvaarding [is] af te leiden uit de omstandigheid dat de cessionaris betrokken is geweest bij de totstandkoming van de titel die aan de cessie ten grondslag lag”.
Aan deze eis wordt in ieder geval voldaan indien de cessionaris iedere cessie aan hem van welke vordering dan ook door de cedent bij voorbaat aanvaardt.
Indien de cedent en de cessionaris daarentegen nog geen overeenkomst tot cessie hebben gesloten, zou ik deze regel niet zonder meer willen aanvaarden, aangezien de cessionaris dan mogelijk te eenvoudig tegen zijn zin een cessie krijgt opgedrongen (i.e. partij wordt bij de goederenrechtelijke overeenkomst van cessie).
Vgl. ook: Reehuis 2004, nr. 74.
Mogelijk anders: Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 279. Vgl. Vermogensrecht (Van Es), Art. 94, aant. 12.1.
Zie NvW, Parl. Gesch. Boek 3, p. 398.
Zie nr. 450 en NvW, Parl. Gesch. Boek 3, p. 398.
Wel is vereist dat de akte door de cedent “ter beschikking van” de cessionaris is gesteld. De enkele ondertekening van de akte door de cedent levert namelijk nog geen bewijsdispositie op. In het normale geval zal de afgifte van de akte door de cedent aan de cessionaris de bewijsdispositie impliceren. Als de akte onder de cedent of een derde verblijft, zal er pas sprake zijn van een bewijsdispositie (en dus van een akte die tot bewijs van de cessie strekt), indien duidelijk blijkt, al dan niet uit de omstandigheden, van de bedoeling van de cedent dat de cessionaris ten laste van de cedent een beroep op de akte kan doen, ondanks dat deze onder de cedent of een derde verblijft. Vgl. Pitlo/Hidma, Rutgers 2004, nr. 48 en Veegens-Wiersma 1988, nr. 21.
Vgl. Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 258. Vgl. HR 9 december 1927, NJ 1928, p. 331, m.nt. EMM.
Het is ook mogelijk dat er meerdere (originele) akten worden opgesteld en door cedent en cessionaris worden ondertekend. Van belang is dan wel dat de akten inhoudelijk niet van elkaar afwijken.
Een kopie van een akte heeft geen dwingende bewijskracht, maar wel vrije bewijskracht op grond van art. 152 Rv. H.J. Snijders 2010, p. 813, merkt op dat als de kopie het origineel sterk benadert, de rechter toch bewijs zal aannemen behoudens tegenbewijs. De bewijskracht zou dan in feite even sterk zijn als bij dwingend bewijs. Ook tegen dwingend bewijs is immers tegenbewijs mogelijk (art. 151 lid 2 Rv).
Zie Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 258.
Zie Engelhard 2003, p. 383 en Mijnssen & Schut 1991, p. 129.
Zie HR 27 oktober 1995, NJ 1998, 191, m.nt. CJHB (Dorrepaal/Corsmitgroep).
Zie HR 1 december 2000, NJ 2001, 46 (Thomassen Metaalbouw/Vos I); HR 29 oktober 2004, NJ 2004, 673 (Tonnaer en Maes/Van Uden) en HR 4 maart 2005, NJ 2005, 326 (Thomassen Metaalbouw/Vos II).
De ondertekeningseis geldt onverkort, zie HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK (Meijs q.q./Bank of Tokyo), r.o. 3.3.4, alsmede Rb. Amsterdam 2 november 2005, JOR 2006/24 (Nedamfa Finans/Nacap).
Het feit dat de akte een bewijsmiddel is ten gunste van de cessionaris doet daaraan niet af. Voorts dient de akte te worden onderscheiden van de goederenrechtelijke overeenkomst (zie nr. 542). Indien het geschrift niet tot de cessionaris of pandhouder is gericht, zal de akte in de regel niet het aanbod tot het sluiten van een goederenrechtelijke overeenkomst bevatten. Wel moet uit de akte blijken van de wil van de cedent/pandgever om bepaalde vorderingen te cederen of verpanden. De akte moet immers tot cessie of verpanding bestemd zijn. Zie HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK (Meijs q.q./Bank of Tokyo), r.o. 3.4.2, waar de Hoge Raad de eis van een tot levering of verpanding bestemde akte los lijkt te zien van het vereiste dat er tussen de cedent/pandgever en cessionaris/pandhouder wilsovereenstemming dient te bestaan die tot cessie of verpanding strekt. Mogelijk anders: Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 208, waar wordt opgemerkt: “de tot overdracht strekkende wilsovereenstemming dient in de voorgeschreven vorm tot uiting te komen”.
Zie HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK (Meijs q.q./Bank of Tokyo), r.o. 3.4.2, waar de Hoge Raad dit onderscheid ook lijkt te maken.
Vgl. Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 275; Snijders/Rank-Berenschot 2007, nrs. 347 en 541 en Rank-Berenschot 1997a, p. 33.
Dit kan anders zijn in geval van een niet tot de cessionaris/pandhouder gericht geschrift. Zie hiervoor: nr. 541, alsmede noot 678.
Zie nr. 533, alsmede Wiarda 1937, p. 152 en vgl. HR 20 juni 1969, NJ 1970, 124, m.nt. HB (Padamo/Gierkink).
In geval van een tweezijdig opgemaakte akte blijkt deze binding uit het feit dat de cedent en de cessionaris niet meer eenzijdig op de tot overdracht strekkende wilsovereenstemming kunnen terugkomen. Ook in geval van een eenzijdig door de cedent opgemaakte akte is de cedent in zeker zin al “gebonden” (afgezien van een mogelijk herroeping van het in de akte opgenomen aanbod tot levering), aangezien de cessionaris in staat is door de enkele aanvaarding van de akte de goederenrechtelijke overeenkomst tot stand te brengen, zonder dat de cedent zich daar na de aanvaarding nog aan kan onttrekken. Vóór het opmaken van de akte is de goederenrechtelijke binding van de cedent daarentegen geheel afhankelijk van zijn bereidheid (wil) om een cessie-akte op te stellen. Door te weigeren een cessieakte op te maken, kan de cedent het plaatsvinden van de cessie verhinderen. In wezen bindt de cedent zich goederenrechtelijk nog niet, zolang een cessie-akte ontbreekt.
Zie nr. 470, alsmede Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nrs. 208 en 209.
539. Geen tweezijdige akte vereist; aanvaarding door de cessionaris. Indien de cessie of de verpanding plaatsvindt bij onderhandse akte is niet vereist dat de akte tweezijdig wordt opgemaakt.1 Anders dan voor de levering van een registergoed eist de wet voor de cessie of verpanding van een vordering op naam niet een “tussen partijen opgemaakte akte”. De cessionaris hoeft geen partij bij de akte te zijn. Voldoende en vereist is een door de cedent ondertekende akte2 die door de cessionaris vormvrij kan worden aanvaard.3 De eis van de aanvaarding van de akte voorkomt dat de cessionaris de vordering mogelijk tegen zijn zin krijgt opgedrongen.
Aan de aanvaarding van de akte hoeven geen hoge eisen gesteld te worden. De aanvaarding kan in iedere daartoe geëigende verklaring of gedraging besloten liggen en hoeft niet uitdrukkelijk plaats te vinden, maar kan stilzwijgend geschieden, bijvoorbeeld doordat de cessionaris de hem overhandigde akte heeft behouden.4 De aanvaarding kan verder blijken uit de houding of gedragingen van de cessionaris, zoals het doen van mededeling, de registratie van de akte of de inning van de vordering (vgl. art. 3:37 lid 1 BW).5 Het is mogelijk dat cedent en cessionaris van tevoren overeenkomen dat de aanvaarding van de akte besloten zal liggen in bepaalde nader aangeduide gedragingen of gebeurtenissen.6 Bovendien kan de aanvaarding bij voorbaat plaatsvinden, voor het opmaken van de akte,7 eventueel zelfs voor of bij de totstandkoming van de titel van de cessie.8 Voor de geldigheid van de cessie is in dat geval niet vereist dat de cessionaris op de hoogte komt van de totstandkoming van de akte. Wel is vereist dat de aanvaarding bij voorbaat inhoudelijk overeenstemt met de akte.9 Tot slot is ook mogelijk dat de aanvaarding van de akte pas plaatsvindt nadat de akte door de cedent/pandgever is geregistreerd of door hem mededeling is gedaan aan de schuldenaar.
De aanvaarding van de akte is een eenzijdige tot de cedent/pandgever gerichte rechtshandeling. Voor de aanvaarding van de akte is in beginsel een tot de cedent/pandgever gerichte verklaring vereist die, wil zij werking hebben, de cedent/pandgever moet hebben bereikt (zie art. 3:37 lid 3 BW). Met het oog op haar praktische hanteerbaarheid mogen deze regels naar mijn mening soepel worden toegepast. Zoals vermeld, kan de aanvaarding van de akte blijken uit een bepaalde gedraging van de cessionaris, zoals het aanbieden van de akte ter registratie, het doen van mededeling en/of de inning van de vordering (zie art. 3:37 lid 1 BW). In dat geval zou ik willen aannemen dat de akte geacht wordt te zijn aanvaard op het moment van aanbieding ter registratie, de mededeling of het moment waarop de cessionaris de schuldenaar om betaling verzoekt. Het feit dat de cedent eerst later op de hoogte komt van de registratie, de mededeling of de inning (en daarmee van de aanvaarding van de akte), zou niet beslissend moeten zijn. Overigens acht ik het verdedigbaar dat als de cessionaris na het tot stand komen van de overeenkomst tot cessie (de titel voor de cessie) de cessieakte krijgt toegezonden of van het opmaken daarvan door de cedent op de hoogte wordt gebracht, de cessionaris geacht kan worden de akte te hebben aanvaard, indien hij de akte niet onverwijld afwijst. Aangenomen mag worden dat de cessionaris in een dergelijk geval de akte zo spoedig mogelijk zal willen aanvaarden.10
Het tijdstip van aanvaarding van de akte kan van groot belang zijn voor de vraag of er een (in alle opzichten) rechtsgeldige cessie of verpanding heeft plaatsgevonden.11 Denk bijvoorbeeld aan het geval dat de cedent/pandgever na de registratie van de akte of de mededeling van cessie/verpanding, die mogelijk door de cedent/pandgever zijn gedaan, in staat van faillissement komt te verkeren of dat er beslag op de vordering wordt gelegd. Het is dan van belang dat kan worden vastgesteld op welk moment de cessionaris/pandhouder de akte heeft aanvaard. De overdracht of verpanding vindt immers pas plaats met de aanvaarding van de akte, mits aan de overige vereisten voor overdracht of verpanding is voldaan. Mocht de cedent/pandgever op het moment van de aanvaarding van de akte failliet zijn of mocht er een beslag zijn, dan kan de cessie de boedel resp. de beslaglegger niet worden tegengeworpen (art. 35 Fw en art. 475h Rv).
Bij een openbare cessie of verpanding is, indien de aanvaarding van de akte pas geschiedt nadat al (door de cedent) mededeling aan de schuldenaar is gedaan, voor een rechtsgeldige cessie of verpanding niet vereist dat vervolgens ook nog van de aanvaarding van de akte (een tweede) mededeling aan de schuldenaar wordt gedaan (die overigens besloten zou kunnen liggen in het feit dat de cessionaris zich bij de schuldenaar meldt om de vordering te innen).12 Deze eis kan noch uit de tekst van art. 3:94 lid 1 BW, noch uit de toelichting daarop worden afgeleid. Uit de toelichting blijkt dat de mededeling aan de akte vooraf kan gaan.13 Indien men dit aanvaardt, is er geen plaats meer om voor het geval van een aanvaarding buiten de akte om nog eens de eis van een hernieuwde mededeling te stellen. Dit zou immers betekenen dat aan de eerste mededeling – die al voor het opmaken van de akte heeft plaatsgevonden – goederenrechtelijk geen betekenis toekomt, terwijl de wetgever dit wel mogelijk heeft willen maken en daartoe ook de wettekst heeft aangepast.14
540. Akte onder de cedent; verlies van de akte. Voor de geldigheid van de cessie is niet vereist dat de cessie-akte aan de cessionaris wordt afgegeven. De akte kan onder de cedent of een derde verblijven.15 Ook het feit dat de akte na haar opmaken verloren gaat of zoek raakt, doet aan de geldigheid van de cessie of de verpanding niet af. Wel zal de cessionaris in geval van een geschil over de geldigheid van de cessie dienen te bewijzen dat er een cessie-akte bestaat of heeft bestaan.16 Dit bewijs kan met alle daarvoor geschikte middelen worden geleverd.17 Vanuit dit oogpunt is het verstandig dat de originele akte berust onder de cessionaris of dat hij in ieder geval een (door de cedent ondertekende) kopie van de akte heeft.18,19
541. Geschriften die als cessie-akten kunnen dienen. Het geschrift dat als cessie- of pandakte fungeert, hoeft niet uitsluitend te strekken tot cessie of verpanding. Het behoeft geen afzonderlijk document te zijn. Het geschrift kan tevens andere functies hebben. Zo kan de verklaring van de cedent dat hij (bij deze) bepaalde vorderingen wil cederen, worden opgenomen in een op schrift gestelde (obligatoire) overeenkomst die mogelijk tevens tot de cessie verplicht en zodoende de titel voor de cessie vormt. Daarnaast kan de cessieverklaring van de cedent worden gesteld op een door de schuldenaar ondertekende schuldbekentenis20 of worden opgenomen in een polis,21 een factuur, een akte van verdeling,22 een akte van oprichting en inbreng,23 algemene voorwaarden e.d. Ieder geschrift kan een cessie-akte zijn, mits uit het geschrift blijkt dat zij (mede) tot de levering van vorderingen bestemd is en het geschrift bovendien tot bewijs strekt en door de cedent is ondertekend (zie voor dit laatste art. 156 lid 1 Rv).24 Het geschrift dat als cessie-akte dienst doet, hoeft niet tot de cessionaris te zijn gericht (vgl. de factuur).25 Wel dient de cessionaris de akte (eventueel bij voorbaat) te aanvaarden.
542. Akte en goederenrechtelijke overeenkomst. Tot slot merk ik op dat het vereiste van een akte dient te worden onderscheiden van de voor de levering of vestiging van een pandrecht benodigde goederenrechtelijke overeenkomst.26 De akte behoeft niet de goederenrechtelijke overeenkomst te belichamen, ook al zal zij in de meeste gevallen – als de akte zowel door cedent als cessionaris wordt getekend – wel de goederenrechtelijke overeenkomst bevatten.27 Dit volgt uit het feit dat de cessionaris geen partij bij de akte hoeft te zijn. In dat geval bevat de akte in de regel wel het aanbod van de cedent tot het sluiten van de goederenrechtelijke overeenkomst.28 Aanvaarding van de akte door de cessionaris impliceert dan tevens de aanvaarding van het aanbod tot het sluiten van een goederenrechtelijke overeenkomst.
Zolang de akte nog niet tot stand gekomen is, kan er nog geen sprake zijn van een goederenrechtelijke overeenkomst of van een aanbod van de cedent tot het sluiten daartoe. Zoals hiervoor vermeld, is de akte-eis een vormvoorschrift voor de wilsverklaring van de cedent dat hij bepaalde vorderingen aan de cessionaris levert.29 Het heeft bovendien rechtens geen betekenis om al voor de totstandkoming van de akte het bestaan van de goederenrechtelijke overeenkomst of een aanbod daartoe aan te nemen. Zolang de cedent niet door het opstellen van een akte uiting heeft gegeven aan zijn wil om te cederen, komt aan de goederenrechtelijke overeenkomst geen enkel rechtsgevolg toe. Eerst als de akte tot stand gekomen is, is de cedent immers goederenrechtelijk gebonden.30 De cessionaris kan dan zonder medewerking van de cedent de cessie voltooien door de akte te registreren of door mededeling te doen aan de schuldenaar.31