Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/V.7.1
V.7.1 Betekenis en functie; pleidooi voor vormvrije cessie
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS355240:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Wiarda 1937, p. 152 en HR 20 juni 1969, NJ 1970, 124, m.nt. HB (Padamo/Gierkink).
Dit impliceert ook dat de akte door de cedent moet worden ondertekend.
Vgl. HR 20 juni 1969, NJ 1970, 124, m.nt. HB (Padamo/Gierkink); HR 18 mei 1956, NJ 1956, 327 en HR 1 november 1928, NJ 1929, 533, m.nt. EMM.
Zie Wiarda 1937, p. 152 e.v. en Stein & Rueb 2007, p. 142 e.v.
Zie ook: nrs. 819-820. De registratie van een onderhandse cessie- of pandakte bij de belastingdienst geschiedt niet in een voor het publiek openbaar register. Derden komt evenmin het recht toe om inzage in de akte of een afschrift of uittreksel daarvan te vorderen. Een dergelijk documentatierecht is er wel voor de schuldenaar, zie art. 3:94 lid 4 BW. Onduidelijkheden in de akte kunnen met zich brengen dat de schuldenaar bevrijdend kan betalen aan een ander dan de schuldeiser of degene die in plaats van de schuldeiser bevoegd is de vordering te innen (pandhouder, vruchtgebruiker). Men zie art. 6:34 lid 1 BW. Ook kan de schuldenaar onder omstandigheden betaling van de schuld opschorten (art. 6:37 BW).
Zie HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK (Meijs q.q./Bank of Tokyo).
Zie Hugenholtz/Heemskerk 2009, nr. 82.
Voor de duidelijkheid merk ik op dat dit een andere vraag is dan de vraag of degene die namens de cedent/pandgever de akte tekent bevoegd is de cedent/pandgever te vertegenwoordigen. Ook is een andere vraag of de identiteit van de cedent/pandgever uit de akte dient te blijken. Zie daarover: nr. 545.
Vgl. HR 11 maart 1977, NJ 1977, 521, m.nt. GJS (Stolte/Schiphoff) en HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, m.nt. CJHB (Haviltex).
Aldus terecht: Rb. Amsterdam 17 november 2010, JOR 2011/159, m.nt. Faber (Appelman q.q./Westland Utrecht Effectenbank en Nationale Nederlanden Financiële Diensten).
Vgl. MvT, TK 2000-2001, 27 743, nr. 3, p. 2 en MvA, EK 2008-2009, 31 358, C, p. 6.
Vgl. H.J. Snijders 2010, p. 811 e.v. en p. 840.
Voor notariële akten bestaat deze mogelijkheid wel, zie art. 3 lid 2 Registratiewet.
Zie HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK.
Vgl. nr. 537.
Zo ook: Beekhoven van den Boezem 2011, p. 65 e.v.
Daarbij is wel van belang dat komt vast te staan dat degene die als beweerdelijke cessionaris een beroep doet op de dwingende bewijskracht van de cessie-akte, dezelfde persoon is als degene die de akte in hoedanigheid van cessionaris heeft ondertekend. Vgl. Sector kanton Rb. Maastricht 4 juni 2008, LJN: BD2987 (Kesteren Medical Factoring), waar werd geoordeeld dat degene die pretendeerde cessionaris te zijn, geen rechten kon ontlenen aan de dwingende bewijskracht van de inhoud van de cessie-akte, omdat zijn naam niet identiek was aan die van de in de akte genoemde cessionaris op wiens naam de akte was ondertekend.
Zie Hugenholtz/Heemskerk 2009, nr. 83.
Vgl. HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 323, m.nt. JMBV.
Denk bijvoorbeeld aan de verhandeling van vorderingen op naam via een (mogelijk in het buitenland ontwikkeld en onderhouden) elektronisch handelsplatform. In een dergelijk geval kan het moeilijk zijn of zelfs onmogelijk om te voldoen aan het aktevereiste van art. 3:94 BW (niettegenstaande de mogelijkheid van het opmaken van een elektronische akte met elektronische handtekening). Onder omstandigheden kan dan een rechtskeuze voor buitenlands recht een oplossing bieden. Zie over de ipr-aspecten van cessie, hierna: hoofdstuk XII.
Indien het geschrift door de cedent aan de cessionaris ter hand is gesteld en eruit blijkt dat de cedent bepaalde vorderingen aan de cessionaris wenst te cederen, zal meestal echter kunnen worden aangenomen dat het geschrift bestemd is om tot bewijs te dienen en dat er sprake is van een akte, mits het geschrift door de cedent is ondertekend.
Dezelfde vraag kan worden gesteld met betrekking tot het aktevereiste van art. 3:95 BW. Met het aktevereiste wordt aangesloten bij de cessieregeling van het voor 1992 geldende recht (zie art. 668 BW (oud)). Volgens de Toelichting Meijers zou er niet gebleken zijn van een behoefte in de praktijk om van het bestaande stelsel af te wijken (zie Parl. Gesch. Boek 3, p. 392).
Voor de stille cessie en verpanding had met het oog op het registratievereiste kunnen worden volstaan met de eis van een schriftelijke verklaring. Overigens meen ik dat ook het registratievereiste kan worden gemist, zie hierna: nr. 538. Hetzelfde geldt voor het aktevereiste in de regeling van de stille (vuistloze) verpanding van roerende zaken, zie art. 3:237 BW.
Zie de artikelen 3:90, 91, 114, 115, 236. Zie voor de levering en verpanding van rechten aan toonder en order, waarvoor het aktevereiste eveneens niet geldt, de artikelen 3:93 en 236 lid 1 BW. Voorts zou daarmee zijn aangesloten bij de regeling van de verpanding van vorderingen onder het oude recht. Onder het oude recht konden vorderingen door een vormvrije overeenkomst worden verpand, maar was wel mededeling aan de schuldenaar vereist (zie art. 1199 BW (oud)). Zie verder nog art. 3.9.2.3 van het Ontwerp Meijers dat een regeling bevatte voor de verpanding van bedrijfsvorderingen aan kredietinstellingen zonder mededeling aan de schuldenaar. Het pandrecht kon worden gevestigd door een enkele pandovereenkomst. Zie Parl. Gesch. Boek 3, p. 761.
Voor een levering longa manu is daarnaast nog erkenning door of mededeling aan de derde vereist die de zaak voor de vervreemder houdt (art. 3:115 (c) BW). Een “gewone” levering van een roerende zaak vereist bezitsverschaffing doordat de vervreemder de verkrijger de macht verschaft die hij zelf over de zaak kon uitoefenen (art. 3:90, 114 BW). Deze formaliteiten zijn te vergelijken met de mededeling aan de schuldenaar in geval van een openbare cessie (art. 3:94 lid 1 BW). Een akte is echter niet vereist.
Gelet op zijn bewijspositie doet de cessionaris er dan ook verstandig aan er bij de cedent op aan te dringen dat de cessie bij akte geschiedt.
Vgl. nog: Pitlo/Brahn 1987, p. 448, waar wordt vermeld dat vóór 1874 de wet voor de geldigheid van een pandrecht tot zekerheid van een schuld van meer dan 100 gulden, de eis stelde van een akte met zekere dagtekening, welke akte-eis later door de wetgever op aandringen van het bedrijfsleven weer werd geschrapt. Een vordering op naam kon worden verpand door een vormvrije pandovereenkomst en mededeling aan de schuldenaar (art. 1197 en 1199 BW (oud)).
Dit geldt ook voor het aktevereiste in de regeling van de stille (vuistloze) verpanding van roerende zaken, zie art. 3:237 BW.
In § IX.6.2 zal ik bovendien pleiten voor schrapping van het grondslagvereiste bij stille cessie en verpanding (zie art. 3:94 lid 3, 239 lid 1 BW). Indien de wetgever het akte-, registratie- en grondslagvereiste zou afschaffen, zou ook het (op zichzelf gekunstelde) onderscheid dat in art. 3:94 BW tussen de twee leveringsvormen wordt gemaakt – stille cessie en openbare cessie – kunnen worden opgeheven. Hetzelfde geldt voor de verpanding van vorderingen op naam.
Dat het geschrift bestemd is om tot bewijs te dienen, hoeft niet uit het geschrift zelf te blijken. Het mag ook worden afgeleid uit buiten het geschrift gelegen feiten en omstandigheden. Zie HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK (Meijs q.q./Bank of Tokyo). Indien de bestemming niet uit het geschrift zelf blijkt, geldt wel dat de cessionaris/pandhouder, wil hij een beroep kunnen doen op de bewijskracht van de akte, moet bewijzen of aannemelijk maken dat het geschrift door de auteur is bestemd om tot bewijs te dienen.
In de zaak die heeft geleid tot het arrest Meijs q.q./Bank of Tokyo (HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK) kan er aan worden getwijfeld of de faxbrieven die tot verpanding van vorderingen en voorraden dienden, wel als akten in de zin van art. 183 Rv (oud) (thans art. 156 Rv) konden worden aangemerkt. Uit de faxbrieven zelf kon niet worden afgeleid dat zij bestemd waren om tot bewijs te dienen. De Hoge Raad laat zich niet over de vraag uit, omdat zij in de procedure niet aan de orde werd gesteld (zie r.o. 3.3.4, eerste alinea, slot).
533. Het aktevereiste dient de rechtszekerheid. Een cessie of een verpanding van een vordering op naam dient te geschieden bij akte. Het aktevereiste heeft een dubbele functie. Ten eerste is het een vorm- en bestaansvereiste (‘formalitatis causa’) voor de totstandkoming van de cessie of het pandrecht.1 In de akte komt tot uitdrukking dat de cedent/pandgever de wil heeft om daarbij een of meer vorderingen over te dragen of te verpanden. Voor deze wilsuiting van de cedent – de cessieverklaring – is de akte een vormvereiste.2 Indien de cessie of de verpanding niet bij akte geschiedt, is zij nietig (art. 3:39 BW).3 Ten tweede dient de akte tot bewijs van de levering of de verpanding.4 Het stelt de cessionaris/pandhouder in staat om zich ten opzichte van de cedent/pandgever en derden als rechthebbende te legitimeren. Het vereiste van een akte dient daarmee tevens het algemene belang van de rechtszekerheid; het voorkomt (tot op zekere hoogte) mogelijke onzekerheid over de vraag of er al dan niet een cessie of verpanding heeft plaatsgevonden.
Het aktevereiste strekt primair ten gunste van de cedent en de cessionaris. Gezien de grote financiële belangen die met een cessie of een verpanding gemoeid kunnen zijn, beschermt het aktevereiste – zij het slechts betrekkelijk – enerzijds de cedent/pandgever tegen onberadenheid en overijling, terwijl anderzijds de bewijsfunctie van de akte voornamelijk strekt ten gunste van de cessionaris/pandhouder. In geval van een geschil over de cessie of de verpanding bevordert de bewijsfunctie van de akte bovendien een vlot procesverloop.
Het aktevereiste strekt – afgezien van het algemene belang van de rechtszekerheid – niet ter bescherming van de belangen van derden en evenmin ter bescherming van de belangen van de schuldenaar. In het bijzonder vervult de akte niet een publiciteitsfunctie.5 De belangen van derden worden hoogstens zijdelings door het aktevereiste gediend. Het vereiste vormt een zekere, zij het uiterst beperkte, rem op fraude door schijncessie.
534. Akte in de zin van art. 156 of art. 156a Rv. Met het begrip ‘akte’ in art. 3:94 lid 1 en art. 3:239 BW wordt een akte bedoeld in de zin van art. 156 of art. 156a Rv.6 Blijkens art. 156 lid 1 Rv zijn akten “ondertekende geschriften, bestemd om tot bewijs te dienen”. Het geschrift is tot bewijs bestemd, indien de auteur van het geschrift de bedoeling heeft om daarmee een bewijsmiddel te scheppen.7 Akten kunnen worden onderscheiden in authentieke akten en onderhandse akten. Authentieke akten zijn akten die in de vereiste vorm en binnen de kring van hun bevoegdheid zijn opgemaakt door ambtenaren aan wie bij of krachtens de wet is opgedragen op die wijze te doen blijken van door hen gedane waarnemingen of verrichtingen (art. 156 lid 2 Rv). Voorbeelden zijn notariële akten en deurwaardersexploiten. Onderhandse akten zijn alle akten die niet authentiek zijn (art. 156 lid 3 Rv).
Van een akte is pas sprake, indien de akte door de cedent of pandgever is ondertekend. Indien de cedent/pandgever een rechtspersoon is, zal de akte getekend moeten worden door een natuurlijk persoon die bevoegd is de cedent/pandgever te vertegenwoordigen. Mocht uit de tekst van de akte niet duidelijk blijken namens wie getekend wordt, dan is voor de vraag of (mede) namens de cedent/pandgever getekend is8 beslissend de zin die de personen die de akte hebben getekend in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen toekennen en wat ze te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.9 Uit wet, jurisprudentie en doctrine zijn geen argumenten te putten voor een striktere opvatting, te weten dat enkel acht zou mogen worden geslagen op de tekst van de akte. Dit volgt ook niet uit het formele vereiste van een ondertekende akte.10Artikel 156a Rv maakt het mogelijk om cessie- en pandakten in elektronische vorm op te maken. Een onderhandse akte kan op andere wijze dan bij geschrift worden opgemaakt, indien het degene ten behoeve van wie de akte bewijs oplevert, in staat stelt om de inhoud van de akte op te slaan op een wijze die de inhoud toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik en die een ongewijzigde reproductie van de inhoud van de akte mogelijk maakt (zie lid 1). Een elektronische onderhandse akte moet worden ondertekend met een elektronische handtekening als bedoeld in art. 3:15a BW. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een akte in pdf-formaat die is ondertekend door middel van een ingescande handtekening.11 De bewijskracht van een elektronische onderhandse akte is gelijk aan die van een schriftelijke onderhandse akte.12
De wet voorziet er niet in dat een elektronische onderhandse cessie- of pandakte ook elektronisch bij de belastingdienst kan worden geregistreerd. Evenmin is het mogelijk een (elektronische) onderhandse akte elektronisch bij de belastingdienst ter registratie aan te bieden.13 Op basis van het hierna te bespreken arrest Meijs q.q./Bank of Tokyo14 mag worden aangenomen dat het wel mogelijk is een print van een elektronische akte ter registratie aan te bieden.15 Het ontbreken van de mogelijkheid van een elektronische registratie van elektronische akten is een belangrijke omissie in de regelgeving. Het verdient dan ook aanbeveling dat de wetgever de elektronische aanbieding en registratie alsnog mogelijk maakt.16 Een onderhandse akte levert tussen partijen en hun rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel dwingend bewijs op (zowel formeel als materieel) van hetgeen in de akte wordt verklaard (art. 157 lid 2 Rv).17 Dit wil zeggen dat het de rechter niet vrijstaat aan de akte de bewijskracht toe te kennen die hem goeddunkt. Ten opzichte van derden levert de akte geen dwingend bewijs op, maar heeft zij vrije bewijskracht (art. 152 Rv).18 Tussen partijen strekt de dwingende bewijskracht zich ook uit tot de dagtekening van de akte.19 Een authentieke akte heeft daarentegen ten opzichte van eenieder dwingende materiële bewijskracht wat betreft hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid heeft verklaard (art. 157 lid 1 Rv). Tegenbewijs is mogelijk, ook tegen dwingend bewijs, tenzij de wet dit uitsluit (art. 151 lid 2 Rv). Voor cessie- en pandakten betekent dit dat voor zover aan de akte dwingende bewijskracht toekomt, de rechter gehouden is de verklaring dat bepaalde vorderingen worden gecedeerd of verpand als waar aan te nemen, tenzij er tegenbewijs wordt geleverd (vgl. art. 151 lid 1 Rv). De dwingende bewijskracht van de akte komt alleen aan de originele akte toe (art. 160 lid 1 Rv).
535. Het aktevereiste is overbodig; pleidooi voor cessie door vormvrije overeenkomst. Het vereiste van een akte stuit in de praktijk in het algemeen niet op bezwaren. Dat kan bij bepaalde transactievormen echter anders zijn20 en ook in geval van onkundige partijen die niet op de hoogte zijn van de wettelijke eisen voor cessie. Zo is het mogelijk dat partijen verzaken om met betrekking tot de levering een geschrift op te stellen, dat de cedent het geschrift niet ondertekent of dat niet voldoende duidelijk is of het geschrift bestemd is om tot bewijs te dienen,21 terwijl uit de omstandigheden wel duidelijk blijkt dat de cedent de vordering(en) heeft willen cederen, welke cessie door de cessionaris ook is aanvaard.
De vraag is daarom gerechtvaardigd waarom de wetgever niet, in navolging van het Duitse recht,22 heeft gekozen voor de mogelijkheid om de rechten als bedoeld in art. 3:94 BW te cederen en te verpanden door middel van een vormvrije, daartoe strekkende overeenkomst.23 Daarmee zou zijn aangesloten bij de leveringsvoorschriften voor roerende zaken en bij de vestigingsvoorschriften voor vuistpand op roerende zaken, waarin het aktevereiste evenmin wordt gesteld.24 , 25 Er is naar mijn mening onvoldoende reden om de cessie anders te behandelen dan de levering van roerende zaken. Voor de levering van roerende zaken (en ook voor de vestiging van vuistpandrecht) wordt niet verlangd dat de wil van de vervreemder om te leveren uit een akte blijkt. Dat zou een vlot verloop van het handelsverkeer onmogelijk maken. De levering constituto possessorio en brevi manu kunnen geheel vormvrij tot stand komen (door een tweezijdige verklaring) zonder dat er daarnaast nog een formaliteit behoeft te worden vervuld.26 Voor cessie – en mijns inziens ook voor verpanding van vorderingen op naam – zou hetzelfde moeten gelden.
De bescherming die voor de cedent/pandgever van het aktevereiste uitgaat – het tegengaan van onberadenheid en overijling –, is uiterst bescheiden te noemen. In geval van een openbare cessie of verpanding wordt deze bescherming bovendien al voor een deel geboden door het mededelingsvereiste. Voor wat betreft de bewijsfunctie van de akte geldt dat het aan partijen zelf kan worden overgelaten of zij vanuit een bewijsrechtelijk oogpunt van de levering of vestiging van het pandrecht een akte willen opmaken. De wet hoeft dit niet voor te schrijven. Bovendien blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat de bewijsfunctie van het aktevereiste niet veel om het lijf heeft, zodat het aktevereiste vanuit dit oogpunt nauwelijks toegevoegde waarde heeft (zie hierna § 7.4).
Ook overigens zijn er naar mijn mening geen voldoende zwaarwegende redenen waarom een cessie (of verpanding) ongeldig zou moeten zijn, indien partijen om wat voor reden dan ook nalaten een akte op te stellen, maar wel duidelijk blijkt van de wil van de cedent om ter uitvoering van de titel van de cessie een bepaalde vordering aan de cessionaris te cederen, welke cessie door de cessionaris is aanvaard. Het belang van de rechtszekerheid, d.w.z. dat relatief eenvoudig kan worden vastgesteld of er een cessie heeft plaatsgevonden (er moet immers een akte worden overgelegd), moet niet worden overtrokken. Een cessionaris die ten opzichte van de schuldenaar en derden een beroep op de cessie wil doen, zal de cessie zo nodig immers moeten bewijzen. Slaagt hij daarin niet, dan wordt aan de cessie voorbijgegaan.27 Bovendien kan de schuldenaar in geval van onduidelijkheid of de vordering is overgedragen een beroep doen op het opschortingsrecht van art. 6:37 BW. Het beperkte belang van de rechtszekerheid weegt mijns inziens niet op tegen het bezwaar dat het aktevereiste in bepaalde gevallen een vlot verlopend handels- en kredietverkeer onnodig kan bemoeilijken.28 Bovendien moet worden bedacht dat in de praktijk in de meeste gevallen ter zake van een cessie of verpanding gewoon een akte zal worden opgesteld, zodat de thans met het aktevereiste nagestreefde (betrekkelijke) rechtszekerheid reeds vanzelf, zonder dwang van de wet, wordt gerealiseerd.
Mijn conclusie is dat het aktevereiste kan worden gemist.29 Zoals hierna zal worden betoogd, geldt hetzelfde voor het registratievereiste. Voor een cessie en verpanding van vorderingen op naam zou een vormvrije cessie- of pandovereenkomst, gesloten ter uitvoering van de titel van de cessie of verpanding, voldoende moeten zijn.30
Hoewel het aktevereiste voor de praktijk meestal niet tot problemen leidt, is oplettendheid wel geboden. In het bijzonder in geval van periodieke cessies en verpandingen krachtens een stamakte dient de cessionaris of pandhouder zich ervan te vergewissen, dat het geschrift dat door de cedent/pandgever tot cessie of verpanding is bestemd (de cessie- of pandlijst of de daarbij behorende aanbiedingsbrief) door de cedent/pandgever is ondertekend (dat wil zeggen door iemand die daartoe bevoegd is) en dat bovendien duidelijk is dat het geschrift bestemd is om tot bewijs te dienen.31 Alleen in dat geval is er immers sprake van een akte in de zin van art. 156 Rv.32 De cessionaris of pandhouder doet er in dit verband verstandig aan om in de stamakte van de cedent/ pandgever een onherroepelijke volmacht te bedingen om, indien nodig, namens de cedent/pandgever vervolgakten op te maken.