Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/4.2.6.3
4.2.6.3 Stap 2: beoordeling
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209940:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Art. 3 lid 2 tijdelijke regeling.
Ibid. Zie ook lid 3.
De buffers kunnen overigens geen structurele en significante inkomensterugval opvangen. Zie Nibud 2019, p. 22 – 23.
Art. 3 lid 9 tijdelijke regeling.
Art. 3 lid 6 en 7 tijdelijke regeling. Zie Nibud 2019, p. 32 – 33.
Nibud 2019, p. 10.
Ibid.
Ibid. p. 17. Overigens is wel enige rekening gehouden met de vaste uitgaven van huishoudens met kinderen. Zie p. 11.
Zie bijvoorbeeld Stcrt. 2018, 62895, p. 11 en Stcrt. 2019, 58555, p. 10 – 11.
Art. 4 lid 2 tijdelijke regeling.
Art. 4 lid 3 – 6 tijdelijke regeling. In beide gevallen zullen de bestaande vaste lasten van de consument na en door de kredietverstrekking afnemen.
Art. 2 lid 3 tijdelijke regeling. Zie Platform Maatwerk 2017, p. 27 waarin staat dat de inkomstenstijging binnen zes maanden moet plaatsvinden.
Art. 4 lid 1 tijdelijke regeling.
Voorts moet de kredietgever kunnen aantonen dat hij de juistheid van de gegevens waarop de afwijking is gebaseerd heeft gecontroleerd. Zie art. 4 lid 1 sub c tijdelijke regeling. Overigens lijkt de kredietgever deze afwijkingsgrond ook te moeten gebruiken als hij rekening wil houden met het vermogen van de consument. Zie echter art. 3 lid 2 tijdelijke regeling.
Zie Platform Maatwerk 2017 en de website van de AFM, www.afm.nl/nl-nl/professionals/veelgestelde-vragen/hypotheken-hypothecaire-kredietverstrekking. Overigens is ook de minister betrokken geweest bij het opstellen van het rapport Platform Maatwerk 2017.
Ibid.
Het enkele feit dat iemand thans hogere huurlasten heeft, rechtvaardigt overigens geen uitzondering. Zie Platform Maatwerk 2017, p. 25 en 26. De consument is mogelijk beter af met een goedkopere (huur)woning.
Platform Maatwerk 2017, p. 3, 20 en 21. Zie in dit verband ook Honée & van Boom 2019.
Zie www.afm.nl/nl-nl/professionals/veelgestelde-vragen/hypotheken-hypothecaire-kredietverstrekking. Overigens wijst de AFM in dit verband ook nog op het restschuldrisico. Om dit risico te beperken moet er sprake zijn van een substantiële overwaarde.
Platform Maatwerk 2017, p. 23 – 24. Er kan bijvoorbeeld worden gekeken naar het spaargeld van de consument.
De consument is kredietwaardig als hij het krediet, inclusief rente en conform een bepaald aflosschema, naar verwachting binnen dertig jaar kan terugbetalen.1 Als de kredietpartijen een kortere looptijd willen afspreken, moet in principe worden uitgegaan van de beoogde looptijd.2 Opmerkelijk is dat de kredietwaardigheid in beginsel niet mag worden afgestemd op de gehele omvang van het vrij besteedbaar inkomen. De gedachte hierachter is dat de consument, na de beoogde kredietverstrekking, een zekere ruimte moet hebben om financiële tegenslagen te kunnen opvangen.3 Er zijn meerdere ‘buffers’ in de leennormen verwerkt. Zo is de kredietgever in bepaalde gevallen bijvoorbeeld verplicht om te rekenen met een hoger rentepercentage dan in eerste instantie is afgesproken.4 Op deze manier heeft de consument enige ruimte om een eventuele toekomstige rentestijging op te vangen. Voorts kan in dit verband worden gewezen op het verbod om de kredietwaardigheid te koppelen aan het volledige inkomen van beide kredietaanvragers5 en de genoemde verplichting om uit te gaan van een annuïtair aflosschema met een looptijd van dertig jaar. Als de consument kiest voor een ander aflosschema met lagere maandlasten, houdt de consument immers een deel van zijn inkomen over om eventuele tegenslagen te kunnen opvangen.
De leennormen zijn vastgesteld conform het advies van het Nibud. Uit dat advies volgt dat de normen in het licht van drie criteria zijn vastgesteld.6 Het criterium van de betaalbaarheid werkt, ten eerste, toe naar een veilige en verantwoorde kredietverstrekking. Hoewel de kredietgever in het ideale geval onderzoekt of het gevraagde krediet past bij het inkomens- en uitgavenpatroon van de betreffende consument, is een dergelijk proces te tijdrovend en ingewikkeld.7 In dit licht verlangt het criterium van de hanteerbaarheid, ten tweede, een zekere mate van standaardisering en het werken met gemiddelde uitgavenpatronen. Het criterium van de robuustheid wil, ten derde, voorkomen dat de leennormen te abrupt veranderen. Tegen de voorgaande achtergrond is het niet vreemd dat de kredietgever niet hoeft te weten hoeveel een consument precies uitgeeft. Meer specifiek wordt bij het bepalen van de kredietwaardigheid deels uitgegaan van de vaste uitgaven van een standaardhuishouden, te weten een tweepersoonshuishouden zonder kinderen in een alleenverdienerssituatie.8 Dit laatste is weliswaar positief in termen van hanteerbaarheid, maar kan in termen van betaalbaarheid negatief uitpakken voor de consument die in werkelijkheid meer of minder uitgeeft dan waarvan de leennormen uitgaan. Hoewel de minister heeft besloten om de leennormen niet te veranderen voor de (te) kleine groep consumenten die, feitelijk gezien, onterecht wordt aangemerkt als kredietwaardig,9 bevat de tijdelijke regeling meerdere mogelijkheden om (meer) krediet te verstrekken aan een consument die in eerste instantie onterecht wordt bestempeld als niet-kredietwaardig.
De tijdelijke regeling bevat globaal twee soorten van afwijkingsmogelijkheden. Ten eerste zijn er specifieke afwijkingsgronden. Zo mag er van de leennormen worden afgeweken bij bepaalde herfinancieringen10 en in de situatie waarin de consument een energiezuinig huis koopt of van plan is de woning energiezuiniger te maken.11 Voorts mag de kredietwaardigheid worden afgestemd op een, binnen een redelijke termijn, te verwachten structurele inkomstenstijging of een te verwachten beschikbaar inkomen uit vrij beschikbaar vermogen.12 Ten tweede bevat de tijdelijke regeling een algemene uitzonderingsgrond.13 Hieruit volgt dat er in positieve zin van de leennormen mag worden afgeweken als de kredietgever, kort gezegd, kan laten zien hoeveel de consument volgens de reguliere leennormen mag lenen en hij kan uitleggen waarom het verstrekken van het krediet in de specifieke situatie verantwoord is voor de consument.14
De AFM heeft middels concrete voorbeelden duidelijkheid gegeven over de toepassing van de algemene afwijkingsmogelijkheid.15 Ten eerste heeft de toezichthouder laten zien dat er onder omstandigheden afstand kan worden genomen van bepaalde buffers uit de leennormen. Zo mag de kredietgever bijvoorbeeld van de leennormen afwijken als de consument, na een echtscheiding, in de woning wil blijven wonen mits de kredietgever aannemelijk kan maken dat de beoogde terugbetaalplichten betaalbaar zijn en de situatie van de consument een bestendige is.16 In dit verband merkt de AFM op dat er eventueel mag worden afgeweken van de verplichting om te rekenen met een annuïtair aflosschema met een looptijd van dertig jaar.17 Omdat deze verplichting kan fungeren als een buffer voor eventuele tegenslagen, is het begrijpelijk dat de kredietgever zich in dit voorbeeld in een verdergaande mate moet inspannen om aannemelijk te maken dat de terugbetaalplichten betaalbaar blijven.18 Die laatste gedachte komt ook terug in het, door de AFM besproken, voorbeeld over de gepensioneerde consument die zijn aflossingsvrije hypotheek wil oversluiten en waarbij de restschuld pas na overlijden wordt voldaan uit de verkoopopbrengst van de woning.19 Ook in dit geval mag er van de leennormen worden afgeweken als de kredietgever aannemelijk kan maken dat de beoogde terugbetaalplichten betaalbaar blijven. Daarbij is het volgens de AFM van belang dat de consument beschikt over een bestendig pensioeninkomen en kiest voor een langere rentevaste periode zodat ook de terugbetaalplichten stabiel blijven.20
Ten tweede mag de kredietgever eventueel rekening houden met een inkomstenstijging die niet op een korte termijn zal plaatsvinden. Zoals hiervoor is beschreven, bevat de tijdelijke regeling een specifieke mogelijkheid om de kredietwaardigheid af te stemmen op een inkomstenstijging die op korte termijn zal plaatsvinden. In diens verlengde is de AFM ingegaan op de situatie waarin de consument een langere tijd moet wachten op zijn AOW-uitkering. Volgens de toezichthouder mag de kredietwaardigheid ook in dit geval ‘alvast’ worden afgestemd op het verwachte en hogere inkomen mits hij aannemelijk kan maken dat de consument ook in de periode daarvoor op een verantwoorde manier kan voldoen aan de terugbetaalplichten.21 Het is echter onduidelijk hoe die laatste verplichting zich verhoudt tot de genoemde mogelijkheid om rekening te houden met een inkomstenstijging op korte termijn. In dat laatste geval hoeft de kredietgever immers geen rekening te houden met de periode voordat die stijging plaatsvindt. Het is daarom de vraag of de consument in het beschreven voorbeeld het AOW-gat volledig op een verantwoorde manier moet kunnen overbruggen, of dat het eventueel toelaatbaar is dat hij een (zeer) korte periode zal beschikken over een te beperkte betaalcapaciteit en aldus terugbetaaloffers zal moeten maken die, strikt genomen, onacceptabel zijn.