De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/5.1:5.1 Inleiding
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/5.1
5.1 Inleiding
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS381952:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Aldus: Van Blommestein 1885, p. 33.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de wettekst uit 1830 was de aanspraak op bescheiden op inzichtelijke wijze geformuleerd. Toen werd eenvoudigweg bepaald:
"In elken stand van het geding kan de eene partij van den rechter verzoeken dat de wederpartij worde bevolen om onder eede zodanige stukken over te leggen welke onder hare berusting zijn en de zaak in geschil betreffen.
Indien het in de loop van een geding uitgemaakt is dat ééne der partijen een blijkbaar belang heeft bij de overlegging van eene titel die in het bezit van eenen derde is, zal deze, op bevel des rechters, gehouden zijn om van dat stuk inzage te geven, en een afschrift of uittreksel daarvan, te laten nemen, naar den vorm, welke bij het wetboek van burgerlijke rechtsvordering is voorgeschreven."1
Nadien heeft de wetgever de aanspraak op bescheiden restrictiever geformuleerd door deze te beperken tot bescheiden die aan beide partijen gemeen zijn. De discussie over de reikwijdte van dat begrip en latere herformuleringen van de wetttekst hebben er toe geleid dat de huidige wettekst moeilijk leesbaar is geworden. Daardoor roept de tekst, zoals hierna ook zal blijken, meer vragen op dan de wetgever deugdelijk heeft weten te beantwoorden in tekst of toelichting. Als gevolg van die onduidelijkheid heeft de bepaling de ruimte geboden voor verscheidene discussies over de mate waarin opgeslagen informatie desgevraagd beschikbaar moet worden gesteld.