Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse (ECLI:NL:PHR:2012:BU4004, onderdeel 3.9) voorafgaand aan HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4004, NJ 2012/68.
HR, 20-12-2016, nr. 15/04458
ECLI:NL:HR:2016:2909
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2016
- Zaaknummer
15/04458
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2909, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1277, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1277, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑10‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2909, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑03‑2016
- Wetingang
art. 273f Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0045
NbSr 2017/25
Uitspraak 20‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Mensenhandel, art. 273f.1 sub 3 Sr. 1. Middel betoogt dat de toepassing van de strafbaarstelling van art. 273f.1 sub 3 Sr in strijd is met het recht van de Europese Unie omdat de aanwerving van meerderjarigen voor vrijwillige prostitutiewerkzaamheden slechts strafbaar is gesteld voor zover deze personen uit het buitenland worden geworven. HR: Voor zover het middel berust op de opvatting dat het enkele aanwerven van personen t.b.v. het vrijwillig verrichten van prostitutiewerkzaamheden in een ander land, zonder meer strafbaar is op grond van art. 273f.1 sub 3 Sr, miskent het dat “uitbuiting” een impliciet bestanddeel is van art. 273f.1 sub 3 (vgl. ECLI:NL:HR:2016:857). Het hof heeft i.c. vastgesteld dat verdachte onder meer door dreiging met geweld X heeft geworven met het oogmerk van seksuele uitbuiting alsmede dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting. Ook i.c. berust de veroordeling derhalve niet uitsluitend daarop dat verdachte een persoon uit het buitenland heeft aangeworven en/of medegenomen. 2. In aanmerking genomen dat en waarom de klacht niet tot cassatie kan leiden is het verzoek om prejudiciële vragen te stellen niet voor inwilliging vatbaar. Samenhang met 15/04435.
Partij(en)
20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/04458
MD/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 21 september 2015, nummer 21/007180-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat onder aanwerven als bedoeld in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3º, Sr iedere daad valt waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt. Daartoe wordt aangevoerd dat "een dergelijke zienswijze een ongeoorloofde inbreuk oplevert van het discriminatieverbod alsmede het vrije verkeer van werknemers en personen binnen de EU".
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op één of meer tijdstippen in de periode van 27 mei 2013 tot en met 14 april 2014 te Utrecht en/of te Alkmaar en/of te 's-Gravenhage en/of (elders) in Nederland telkens
- een ander, genaamd [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van [betrokkene 1] en/of
(sub 1)
- [betrokkene 1] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk [betrokkene 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (een) seksuele handeling(en) met of voor (een) derde(n) tegen betaling,
(sub 3)
- [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misleiding heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en/of
(sub 4)
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [betrokkene 1] en/of
(sub 6)
- [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misleiding heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [betrokkene 1], seksuele handeling(en) met of voor (een) derde(n),
(sub 9)
immers heeft/is verdachte telkens
- met [betrokkene 1] een (liefdes)relatie aangegaan en/of onderhouden en/of [betrokkene 1] aldus (emotioneel) van hem, verdachte, afhankelijk gemaakt en/of
- een vliegticket voor [betrokkene 1] gekocht/geregeld voor de reis vanuit Bulgarije naar Nederland en/of
- voor [betrokkene 1] werkplek(ken) in Den Haag en/of Utrecht en/of Alkmaar en/of (elders) in Nederland geregeld/gehuurd en/of laten regelen alwaar [betrokkene 1] haar prostitutiewerkzaamheden kon/moest verrichten en [betrokkene 1] (aldaar) heeft laten werken als prostituee en/of
- [betrokkene 1] naar haar werkplek(ken) gebracht en van haar werkplek(ken) opgehaald en/of
- [betrokkene 1] ondergebracht in een woning en/of gehuisvest en met [betrokkene 1] samengewoond en/of
- [betrokkene 1] telefonisch gedreigd geweld toe te passen ten aanzien van [betrokkene 1] en uitgescholden en/of
- misbruik gemaakt van de toestand/positie waarin voornoemde [betrokkene 1] verkeerde, aangezien [betrokkene 1] de Nederlandse taal niet machtig was en/of
- zorggedragen voor controle en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden van [betrokkene 1] en/of de verdiensten daaruit en/of [betrokkene 1] telefonisch verantwoording laten afleggen over haar werkzaamheden en/of verdiensten en/of
- tegen [betrokkene 1] gezegd dat zij meer geld moest verdienen, indien [betrokkene 1] volgens verdachte niet voldoende geld had verdiend en/of
- [betrokkene 1] een deel van haar verdiensten, laten afdragen aan verdachte en/of het door haar verdiende geld geheel of gedeeltelijk onder zich genomen/gehouden en/of haar aldus in een (verder) van verdachte afhankelijke positie gebracht en/of gehouden en/of
- [betrokkene 1] kosten voor levensonderhoud van verdachte laten betalen en [betrokkene 1] andere kosten zoals beltegoed voor verdachte te laten betalen en/of
- [betrokkene 1] gevraagd heeft en/of opdracht gegeven om een auto voor verdachte te kopen ter waarde van ongeveer twintigduizend euro."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"- Sub 1
(...)
Gedragingen
Het hof acht bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft geworven, nu verdachte [betrokkene 1] er toe heeft gebracht om vanuit Bulgarije weer naar Nederland te komen om in de prostitutie te werken. Uit de gesprekken die gedurende [betrokkene 1]'s verblijf in Bulgarije zijn gevoerd blijkt duidelijk dat verdachte [betrokkene 1] er toe beweegt terug te komen naar Nederland. Daarnaast acht het hof bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft vervoerd van en naar haar werk, alsook dat hij haar heeft gehuisvest, nu verdachte en [betrokkene 1] op hetzelfde adres aan de [a-straat] in Utrecht verbleven.
Gelet op het bovenstaande (...) is het hof van oordeel dat verdachte [betrokkene 1] door genoemde middelen heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van [betrokkene 1] en dat verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan artikel 273f lid 1 sub 1 Sr.
- Sub 3
Onder aanwerven valt iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt. Voor de bewezenverklaring van sub 3 is geen (dwang)middel vereist.
Aangeworven
Op 27 mei 2013 komen [betrokkene 1] en verdachte samen vanuit Sofia aan op de luchthaven in Eindhoven. De verklaringen die zij daar bij een controle afleggen over hun onderlinge verhouding zijn op verschillende punten tegenstrijdig en daarmee deels ongeloofwaardig.Zo verklaart [betrokkene 1] dat zij niet komt om in de prostitutie te gaan werken, maar voor 2 à 3 weken op familiebezoek te zijn, terwijl uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat zij meteen vanaf haar aankomst in Nederland weer in de prostitutie is gaan werken en bovendien in Nederland is gebleven. Overigens komen de eerste verklaringen wel overeen waar deze zien op het regelen van de tickets, want dat heeft verdachte gedaan.
Medegenomen
Het hof acht bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft medegenomen door haar bij de inreis op 27 mei 2013 te begeleiden en haar ticket te regelen, waarna zij in Nederland direct in de prostitutie is gaan werken. Daarnaast acht het hof bewezen dat verdachte [betrokkene 1] voorafgaand aan haar terugkomst in april 2014 heeft aangeworven door haar te bewegen vanuit Bulgarije terug naar Nederland te komen. Na haar terugkomst in Nederland op 3 april 2014 gaat zij vijf dagen later opnieuw in Alkmaar aan het werk als prostituee."
2.2.3.
Het onder 1 bewezenverklaarde is gekwalificeerd als "mensenhandel, meermalen gepleegd".
2.3.1.
Ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde luidde art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1°, 3º en 6°, Sr als volgt:
"Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
3°. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander."
2.3.2.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet van 6 november 2013, Stb. 444 op 15 november 2013 luidt art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1°, 3º en 6°, Sr:
"Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
3°. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander."
2.4.1.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de toepassing van de strafbaarstelling van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3º, Sr in strijd is met het recht van de Europese Unie, in het bijzonder het discriminatieverbod van art. 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, omdat de aanwerving van meerderjarigen voor - kort gezegd - vrijwillige prostitutiewerkzaamheden slechts strafbaar is gesteld voor zover deze personen uit het buitenland worden geworven.
2.4.2.
Voor zover dit betoog berust op de opvatting dat het enkele aanwerven van personen ten behoeve van het vrijwillig verrichten van prostitutiewerkzaamheden in een ander land, zonder meer strafbaar is op grond van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3º, Sr, miskent het dat 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van die bepaling (vgl. HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314).
2.4.3.
Ook anderszins gaat het betoog niet op. In het onderhavige geval houdt de bewezenverklaring niet alleen in – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat de verdachte [betrokkene 1] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk haar in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, maar ook dat hij haar onder meer door dreiging met geweld heeft geworven met het oogmerk van seksuele uitbuiting alsmede dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting. Derhalve kan niet worden gezegd dat in het onderhavige geval de veroordeling wegens "mensenhandel, meermalen gepleegd" uitsluitend daarop berust dat de verdachte een persoon uit het buitenland heeft aangeworven en/of medegenomen.
2.5.
In aanmerking genomen dat en waarom de klacht niet tot cassatie kan leiden, is het in de schriftuur vervatte verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie niet voor inwilliging vatbaar.
2.6.
Het middel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016.
Conclusie 11‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Mensenhandel, art. 273f.1 sub 3 Sr. 1. Middel betoogt dat de toepassing van de strafbaarstelling van art. 273f.1 sub 3 Sr in strijd is met het recht van de Europese Unie omdat de aanwerving van meerderjarigen voor vrijwillige prostitutiewerkzaamheden slechts strafbaar is gesteld voor zover deze personen uit het buitenland worden geworven. HR: Voor zover het middel berust op de opvatting dat het enkele aanwerven van personen t.b.v. het vrijwillig verrichten van prostitutiewerkzaamheden in een ander land, zonder meer strafbaar is op grond van art. 273f.1 sub 3 Sr, miskent het dat “uitbuiting” een impliciet bestanddeel is van art. 273f.1 sub 3 (vgl. ECLI:NL:HR:2016:857). Het hof heeft i.c. vastgesteld dat verdachte onder meer door dreiging met geweld X heeft geworven met het oogmerk van seksuele uitbuiting alsmede dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting. Ook i.c. berust de veroordeling derhalve niet uitsluitend daarop dat verdachte een persoon uit het buitenland heeft aangeworven en/of medegenomen. 2. In aanmerking genomen dat en waarom de klacht niet tot cassatie kan leiden is het verzoek om prejudiciële vragen te stellen niet voor inwilliging vatbaar. Samenhang met 15/04435.
Nr. 15/04458 Zitting: 11 oktober 2016 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 21 september 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. “mensenhandel, meermalen gepleegd” en 2. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. De onderhavige zaak hangt samen met de zaak met nr. 15/04435, waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel keert zich met diverse deelklachten tegen het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde.
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij op één of meer tijdstippen in de periode van 27 mei 2013 tot en met 14 april 2014 te Utrecht en/of te Alkmaar en/of te ’s-Gravenhage en/of (elders) in Nederland telkens
- een ander, genaamd [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van [betrokkene 1] en/of
(sub 1)
- [betrokkene 1] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk [betrokkene 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (een) seksuele handeling(en) met of voor (een) derde(n) tegen betaling,
(sub 3)
- [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misleiding heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en/of
(sub 4)
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [betrokkene 1] en/of
(sub 6)
- [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misleiding heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [betrokkene 1], seksuele handeling(en) met of voor (een) derde(n),
(sub 9)
immers heeft/is verdachte telkens
- met [betrokkene 1] een (liefdes)relatie aangegaan en/of onderhouden en/of [betrokkene 1] aldus (emotioneel) van hem, verdachte, afhankelijk gemaakt en/of
- een vliegticket voor [betrokkene 1] gekocht/geregeld voor de reis vanuit Bulgarije naar Nederland en/of
- voor [betrokkene 1] werkplek(ken) in Den Haag en/of Utrecht en/of Alkmaar en/of (elders) in Nederland geregeld/gehuurd en/of laten regelen alwaar [betrokkene 1] haar prostitutiewerkzaamheden kon/moest verrichten en [betrokkene 1] (aldaar) heeft laten werken als prostituee en/of
- [betrokkene 1] naar haar werkplek(ken) gebracht en van haar werkplek(ken) opgehaald en/of
- [betrokkene 1] ondergebracht in een woning en/of gehuisvest en met [betrokkene 1] samengewoond en/of
- [betrokkene 1] telefonisch gedreigd geweld toe te passen ten aanzien van [betrokkene 1] en uitgescholden en/of
- misbruik gemaakt van de toestand/positie waarin voornoemde [betrokkene 1] verkeerde, aangezien [betrokkene 1] de Nederlandse taal niet machtig was en/of
- zorggedragen voor controle en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden van [betrokkene 1] en/of de verdiensten daaruit en/of [betrokkene 1] telefonisch verantwoording laten afleggen over haar werkzaamheden en/of verdiensten en/of
- tegen [betrokkene 1] gezegd dat zij meer geld moest verdienen, indien [betrokkene 1] volgens verdachte niet voldoende geld had verdiend en/of
- [betrokkene 1] een deel van haar verdiensten, laten afdragen aan verdachte en/of het door haar verdiende geld geheel of gedeeltelijk onder zich genomen/gehouden en/of haar aldus in een (verder) van verdachte afhankelijke positie gebracht en/of gehouden en/of
- [betrokkene 1] kosten voor levensonderhoud van verdachte laten betalen en [betrokkene 1] andere kosten zoals beltegoed voor verdachte te laten betalen en/of
- [betrokkene 1] gevraagd heeft en/of opdracht gegeven om een auto voor verdachte te kopen ter waarde van ongeveer twintigduizend euro.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a Sv.
7. Het hof heeft onder het kopje “Overweging met betrekking tot het bewijs” onder meer het volgende overwogen:
“Periode
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode is het hof - in tegenstelling tot de raadsman - van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten hebben plaats-gevonden in de periode van 27 mei 2013 tot en met 14 april 2014.
Uit een mutatie van de Koninklijke Marechaussee d.d. 27 mei 2013 volgt dat verdachte die dag samen met [betrokkene 1] naar Nederland is gekomen. Bij de doorzoeking aan de [a-straat] in Utrecht, de verblijfplaats van verdachte en [betrokkene 1], zijn kwitanties van kamerverhuurder Wegra, raamexploitant op het Zandpad in Utrecht aangetroffen, waaruit blijkt dat [betrokkene 1] in week 22 tot en met week 29 van 2013 daar een kamer heeft gehuurd. De eerste dag van week 22 is 27 mei 2013, de dag van aankomst in Nederland. [betrokkene 1] is dus direct na aankomst weer in de prostitutie gaan werken.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich van de ten laste gelegde begindatum 27 mei 2013 tot en met de verdachtes aanhouding op 14 april 2014 schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Geloofwaardigheid [betrokkene 1]
Het in de tenlastelegging vermelde slachtoffer in deze zaak [betrokkene 1] heeft geen aangifte gedaan. [betrokkene 1] heeft bij de politie en in hoger beroep telkens verklaard het prostitutiewerk vrijwillig en zonder enige bemoeienis van verdachte te doen. Er zou sprake zijn van een liefdesrelatie tussen [betrokkene 1] en verdachte.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 1], die ter zitting in hoger beroep als getuige is gehoord, bij de politie een verklaring heeft afgelegd die op onderdelen tegenstrijdig is met eerder door haar tegenover politie gegeven informatie. Het hof stelt vast dat dat [betrokkene 1] bij de politie dan wel bij het hof tegenstrijdigheden heeft verteld. Zo heeft ze tegenover de politie tijdens haar verhoor op 16 april 2014 verklaard dat ze de vrouw van de broer van verdachte, [betrokkene 2], die eveneens als prostituee werkzaam was, niet kende terwijl zij tevoren, in juli 2013, gezamenlijk in een vanaf het Zandpad rijdende taxi werden gesignaleerd door de politie en [betrokkene 1] destijds tegenover politie verklaarde [betrokkene 2] te kennen uit Bulgarije. Ter zitting van het hof heeft getuige [betrokkene 1] over het voorgaande niet een geloofwaardige verklaring afgelegd, namelijk dat zij die [betrokkene 2] na haar verhoor bij de politie in april 2014 heeft leren kennen. Het hof vindt ook daarin aanleiding de betrouwbaarheid van hetgeen [betrokkene 1] ter zitting van het hof heeft verklaard in twijfel te trekken. Daar komt bij dat het hof in de heldere inhoud van de tapgesprekken grond vindt de door [betrokkene 1] ter zitting in hoger beroep voorgestelde gang van zaken als onvoldoende aannemelijk terzijde te stellen. Dit brengt mee dat het hof niet gelooft dat er sprake is geweest van een zelfstandig werkende prostituee, die uit vrije wil werkte en over al haar verdiensten in volle vrijheid kon beschikken, zoals [betrokkene 1] en ook verdachte het hof heeft voorgespiegeld.
Alles afwegend, mede gelet op de ongelijkwaardige relatie tussen [betrokkene 1] en verdachte, gaat het hof er op grond van de tapgesprekken vanuit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.
- Sub 1
Voor een bewezenverklaring van mensenhandel art. 273f lid 1 sub 1 Sr moet er sprake zijn van (een) gedraging(en), (een) middel(en) en het oogmerk van uitbuiting.
Middelen
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte jegens [betrokkene 1] gebruik heeft gemaakt van middelen. Deze middelen bestaan niet alleen uit het dreigen met geweld en het gebruik maken van andere feitelijkheden, maar ook door het misbruik maken van de kwetsbare positie waarin [betrokkene 1] zich bevond en het misbruik dat verdachte maakte van het overwicht dat hij op haar had.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van andere feitelijkheden, door met [betrokkene 1] een liefdesrelatie aan te gaan en door met haar samen te wonen, maar die hielden ook in dat hij [betrokkene 1] van en naar haar werkplek bracht en dat hij controle en toezicht hield op haar prostitutiewerkzaamheden en de verdiensten daaruit.
Verder heeft de meervoudige afhankelijkheid van [betrokkene 1] er - onder meer - uit bestaan dat zij afkomstig is uit een land waar de economische omstandigheden slecht zijn, zij de Nederlandse taal niet machtig is en er sprake was van een ongelijkwaardige relatie tussen verdachte en [betrokkene 1]. Verdachte controleerde [betrokkene 1], regelde de inkomsten en de werkomstandigheden van [betrokkene 1], terwijl [betrokkene 1] haar verdiende geld in elk geval deels aan hem moest afstaan. Verdachte heeft daarnaast gedreigd geweld tegen [betrokkene 1] te gebruiken en haar meermalen uitgescholden.
Nu verdachte gebruik heeft gemaakt van voornoemde middelen is voor een bewezenverklaring niet van belang of [betrokkene 1] al dan niet heeft ingestemd met het werken in de prostitutie. Door het gebruik van deze middelen heeft verdachte [betrokkene 1] in een uitbuitingssituatie doen belanden en verkeerde zij niet in een positie waarin zij vrijelijk kon beslissen om haar werkzaamheden te beëindigen.
Gedragingen
Het hof acht bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft geworven, nu verdachte [betrokkene 1] er toe heeft gebracht om vanuit Bulgarije weer naar Nederland te komen om in de prostitutie te werken. Uit de gesprekken die gedurende [betrokkene 1]’s verblijf in Bulgarije zijn gevoerd blijkt duidelijk dat verdachte [betrokkene 1] er toe beweegt terug te komen naar Nederland. Daarnaast acht het hof bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft vervoerd van en naar haar werk, alsook dat hij haar heeft gehuisvest, nu verdachte en [betrokkene 1] op hetzelfde adres aan de [a-straat] in Utrecht verbleven.
Gelet op het bovenstaande - in samenhang bezien met de bewijsmiddelen - is het hof van oordeel dat verdachte [betrokkene 1] door genoemde middelen heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van [betrokkene 1] en dat verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan artikel 273f lid 1 sub 1 Sr.
- Sub 3
Onder aanwerven valt iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt. Voor de bewezenverklaring van sub 3 is geen (dwang)middel vereist.
Aangeworven
Op 27 mei 2013 komen [betrokkene 1] en verdachte samen vanuit Sofia aan op de luchthaven in Eindhoven. De verklaringen die zij daar bij een controle afleggen over hun onderlinge verhouding zijn op verschillende punten tegenstrijdig en daarmee deels ongeloofwaardig. Zo verklaart [betrokkene 1] dat zij niet komt om in de prostitutie te gaan werken, maar voor 2 à 3 weken op familiebezoek te zijn, terwijl uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat zij meteen vanaf haar aankomst in Nederland weer in de prostitutie is gaan werken en bovendien in Nederland is gebleven. Overigens komen de eerste verklaringen wel overeen waar deze zien op het regelen van de tickets, want dat heeft verdachte gedaan.
Medegenomen
Het hof acht bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft medegenomen door haar bij de inreis op 27 mei 2013 te begeleiden en haar ticket te regelen, waarna zij in Nederland direct in de prostitutie is gaan werken. Daarnaast acht het hof bewezen dat verdachte [betrokkene 1] voorafgaand aan haar terugkomst in april 2014 heeft aangeworven door haar te bewegen vanuit Bulgarije terug naar Nederland te komen. Na haar terugkomst in Nederland op 3 april 2014 gaat zij vijf dagen later opnieuw in Alkmaar aan het werk als prostituee.
Het hof is van oordeel dat verdachte [betrokkene 1] heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk [betrokkene 1] in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor derden tegen betaling. Het oogmerk blijkt duidelijk uit de inhoud van de tapgesprekken zoals die zullen worden opgenomen in het - in geval van het instellen van beroep in cassatie - op te stellen bewijsmiddelenoverzicht.
- Sub 4
Het hof is van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode door gebruik te maken van de onder sub 1 genoemde middelen [betrokkene 1] heeft bewogen zich in Nederland beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard, te weten prostitutiewerk.
- Sub 6 en 9
In tegenstelling tot de rechtbank en de raadsman, acht het hof - met de advocaat-generaal - de onderdelen van de tenlastelegging betreffende sub 6 en 9 wettig en overtuigend bewezen.
Uit de gegevens van Western Union volgt dat verdachte in 2013 in totaal € 4.747,- heeft verzonden naar [betrokkene 3], zijnde zijn ex-echtgenote en de moeder van zijn kinderen. Zij woont in Bulgarije. In 2014 was dit - tot de aanhouding van verdachte - in totaal € 1.900,-.
Verdachte heeft bij de politie, ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep, sterk wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot zijn werkzaamheden, verdiensten en uitgaven. Voor zover verdachte heeft verklaard in de ten laste gelegde periode over voldoende inkomsten uit eigen kapperswerkzaamheden te hebben beschikt, vindt deze verklaring geen enkele steun in het dossier, zodat het hof dit deel van zijn verklaring als ongeloofwaardig ter zijde schuift. Verdachte heeft tegenover de politie namelijk zelf verklaard geen werkzaamheden en inkomsten te hebben, hetgeen wordt bevestigd door de inhoud van tapgesprekken.
Het voorgaande brengt mee dat in zijn geheel niet aannemelijk is geworden dat verdachte inkomsten had uit andere bronnen dan de prostitutie-werkzaamheden van [betrokkene 1]. Het geld dat door verdachte is overgemaakt, is geld dat afkomstig is van de prostitutie van [betrokkene 1].
Uit de gegevens van Western Union blijkt ook dat verdachte in 2014 in totaal € 300,- heeft ontvangen van [betrokkene 1]. Dit geld, waarvan aannemelijk is dat het afkomstig is van de prostitutie, is door [betrokkene 1] tijdens haar korte verblijf in Bulgarije vanuit Bulgarije naar verdachte in Nederland gestuurd.
Ook hebben [betrokkene 1] en verdachte allebei verklaard dat [betrokkene 1] bijdroeg aan hun gezamenlijke huishouding. [betrokkene 1] betaalde onder meer (mee aan) de huur en boodschappen.
Uit het voorgaande, in samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen, volgt dat verdachte [betrokkene 1] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden en daarnaast opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [betrokkene 1]. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan artikel 273f lid 1 sub 6 en 9 Sr.”
8. Het hof heeft voorts in het kader van de strafmotivering onder meer het volgende overwogen:
“De uitbuiting heeft ongeveer elf maanden geduurd. Het slachtoffer was volledig in de greep van verdachte. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij verkeerde. Het slachtoffer, dat zonder familie in Nederland was, had een relatie met verdachte, woonde bij verdachte en was bovendien de Nederlandse taal niet machtig. Verdachte had voortdurend bemoeienis met haar prostitutiewerkzaamheden. Hun onevenwichtige relatie maakte het slachtoffer zeer kwetsbaar. Verdachte werkte zelf niet en had geen inkomsten, maar leefde van het geld dat het slachtoffer verdiende. De positie van het slachtoffer was geenszins vergelijkbaar met die van een mondige Nederlandse prostituee en zij werd door verdachte in feite belemmerd in haar keuze om in vrijheid te bepalen of zij het werk wilde voortzetten of er mee wilde ophouden, al is niet gebleken van dwang.”
9. Mensenhandel wordt vaak gekenmerkt door een waaier van gedragingen, gaande van enerzijds het voorwenden van affectie en het maken van complimenten tot anderzijds het gebruik van lichamelijk geweld.1.In de voorliggende zaak heeft het hof overwogen dat de verdachte jegens [betrokkene 1] gebruik heeft gemaakt van middelen die niet alleen bestaan uit het dreigen met geweld en het gebruik maken van andere feitelijkheden, maar ook uit het misbruik maken van de kwetsbare positie waarin zij zich bevond en het overwicht dat de verdachte op haar had.
10. In de toelichting op het eerste middel wordt met een reeks van argumenten, mede ontleend aan de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, tegen ‘s hofs bewijsoordeel opgekomen. Daarover het volgende.
11. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende bestanddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ zijn kennelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 273f Sr. Teneinde beter zicht te krijgen op de betekenis van deze bestanddelen, zal ik hieronder enkele beschouwingen wijden aan de wetsgeschiedenis.
12. Art. 273a (oud) Sr is op 1 januari 2005 in de plaats gekomen van art. 250a (oud) Sr, dat op zijn beurt art. 250ter (oud) Sr verving. Met ingang van 31 augustus 2006 is art. 273a (oud) Sr vernummerd tot art. 273f Sr. De totstandkomingsgeschiedenis van en de rechtspraak met betrekking tot art. 250a (oud) Sr en art. 250ter (oud) Sr hebben daarom niet hun belang verloren.2.
13. In dit verband verdient opmerking dat art. 250ter (oud) Sr en art. 250a (oud) Sr het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ kenden. Art. 273a (oud) Sr en art. 273f Sr spreken daarentegen van ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’. Uit de parlementaire geschiedenis van deze bepalingen blijkt niet dat de wetgever met dit verschil in terminologie een wijziging in de betekenis en de reikwijdte van deze bestanddelen heeft beoogd. De parlementaire stukken bieden eerder aanwijzingen voor het tegendeel. Zo heeft de toenmalige minister van Justitie Korthals Altes met betrekking tot art. 250ter (oud) Sr reeds beide begrippen door elkaar gebruikt,3.terwijl de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot implementatie van Richtlijn 2011/36/EU4.– met voorbijgaan aan de genoemde wijziging in terminologie – vermeldt dat art. 273f Sr ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ erkent als middel waarmee de keuzevrijheid van het slachtoffer wordt geschonden .5.
14. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot art. 250ter (oud) Sr houdt in dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht wordt verondersteld indien de prostituee in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet kan worden gelijkgesteld met de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Maatstaf is aldus of de betrokkene verkeert in een situatie waarin een onafhankelijke zelfstandige opstelling mogelijk is, vergelijkbaar met de opstelling van een mondige Nederlandse prostituee. Met ‘mondig’ wordt in dit verband gedoeld op een zekere rijpheid die de betrokkene in staat stelt de gevolgen van zijn of haar handelen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen.6.
15. Er wordt hierbij een objectivering van de term ‘misbruik’ beoogd, waarmee bescherming wordt geboden aan personen die in de seksindustrie in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. De memorie van toelichting houdt in dat de hier bedoelde uitbuitingssituatie zich nogal eens zal voordoen ten aanzien van onder anderen personen die uit het buitenland komen.7.
16. De wetgever heeft hierbij in het bijzonder gedacht aan personen die afkomstig zijn uit ontwikkelings- of derdewereldlanden. Naar de opvatting van de toenmalige minister Korthals Altes was, juist wanneer het gaat om vrouwen uit het buitenland, vooral als zij afkomstig zijn uit ontwikkelingslanden met een veel lager welvaartspeil, al gauw sprake van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht.8.In de memorie van antwoord is opgemerkt dat een nauwe relatie bestaat tussen de uitbuitingssituatie van buitenlandse vrouwen en hun afkomst uit in het bijzonder derdewereldlanden. Omdat zij in een economisch afhankelijke en kwetsbare positie verkeren, lopen zij een verhoogd risico om door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht slachtoffer te worden van mensenhandel.9.
17. Hoewel de wetgever dus in het bijzonder het oog heeft gehad op personen die afkomstig zijn uit ontwikkelings- of derdewereldlanden, meen ik dat ook bij prostituees die afkomstig zijn uit voormalige Oostbloklanden, zoals Roemenië en Bulgarije, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht al snel in beeld komt. Ook dit zijn landen met een significant lager welvaartspeil dan Nederland,10.zij het dat de economische situatie in die landen minder nijpend is dan in ontwikkelingslanden. Opmerking verdient in dit verband dat in de periode 2011-2015 de Roemeense en Bulgaarse nationaliteiten, na de Nederlandse, de meest voorkomende nationaliteiten zijn van de door het Coördinatiecentrum Mensenhandel geregistreerde mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting in Nederland.11.
18. De bestanddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ overlappen elkaar grotendeels. De minister heeft erop gewezen dat uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie volgt dat aan beide bestanddelen een ruime betekenis wordt gegeven en dat zij ruime bescherming beogen te bieden aan slachtoffers.12.
19. Art. 273f, zesde lid, Sr luidt met ingang van 15 november 2013 aldus, dat onder ‘kwetsbare positie’ mede wordt begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Deze omschrijving van het begrip ‘kwetsbare positie’ is ontleend aan art. 2, tweede lid, van Richtlijn 2011/36/EU. Om te voorkomen dat de definitie van de Richtlijn een beperkende werking zou hebben, is in art. 273f, zesde lid, Sr gekozen voor de bewoordingen ‘mede begrepen’. De minister heeft terecht opgemerkt dat de omschrijving uit de Richtlijn de ondergrens vormt en het de lidstaten vrij staat om slachtoffers van mensenhandel een ruimere strafrechtelijke bescherming te bieden.13.
20. Ten slotte verwijs ik op dit punt naar – samenvattende – rechtspraak. De wetgever heeft bij ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ naar het oordeel van de Hoge Raad het oog gehad op het brengen van een ander in een afhankelijke situatie waarin deze in diens keuzevrijheid wordt beperkt.14.De belemmering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken vanwege (bijvoorbeeld) misbruik van overwicht, is voldoende voor het bewijs van het misdrijf mensenhandel, aldus mijn ambtgenoot Machielse.15.
21. Het middel klaagt in de eerste plaats over de overweging van het hof dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van andere feitelijkheden, door met [betrokkene 1] een liefdesrelatie aan te gaan en door met haar samen te wonen, maar die ook inhielden dat hij haar van en naar haar werkplek bracht en dat hij controle en toezicht hield op haar prostitutiewerkzaamheden en de verdiensten daaruit. Deze overweging zou in strijd zijn met de vaststellingen van het hof dat al eerder sprake is geweest van een liefdesrelatie en dat de verdachte [betrokkene 1] “soms” naar haar werk bracht en haar “soms” ophaalde.
22. Tegen de achtergrond van de bewezenverklaring, die – voor zover hier relevant – inhoudt dat de verdachte met [betrokkene 1] een (liefdes)relatie is aangegaan en/of heeft onderhouden, zie ik niet in waarom de in het middel bedoelde overweging van het hof zich niet zou verhouden met de vaststelling van het hof dat de verdachte en [betrokkene 1] reeds voor aanvang van de bewezenverklaarde periode een relatie met elkaar hadden.16.Ik vermag evenmin in te zien waarom de aangevallen overweging in strijd zou zijn met de vaststelling van het hof dat de verdachte [betrokkene 1] soms naar haar werk bracht en haar soms ophaalde.17.
23. Het middel klaagt in de tweede plaats over de overweging van het hof dat de meervoudige afhankelijkheid van [betrokkene 1] er onder meer uit heeft bestaan dat zij afkomstig is uit een land waar de economische omstandigheden slecht zijn, zij de Nederlandse taal niet machtig is en er sprake was van een ongelijkwaardige relatie tussen haar en de verdachte. Deze overweging zou onbegrijpelijk zijn in het licht van de omstandigheid dat ook de verdachte uit Bulgarije afkomstig is en ook hij, blijkens het feit dat hij door middel van een tolk is gehoord,18.de Nederlandse taal niet machtig is.
24. Voor zover de steller van het middel tot uitgangspunt neemt dat het hof heeft overwogen dat [betrokkene 1] afkomstig is uit een land waar de economische omstandigheden slecht zijn en zij de Nederlandse taal niet machtig is en dus sprake was van een ongelijkwaardige relatie tussen beiden, berust de klacht op een verkeerde lezing van de bestreden uitspraak. Hierbij neem ik in aanmerking dat het hof in het kader van de strafoplegging heeft overwogen dat de gevoerde (tap)gesprekken de ongelijkwaardige relatie tussen de verdachte en [betrokkene 1] “kenmerken”. Daaruit volgt dat het hof de ongelijkwaardige relatie niet (enkel) heeft afgeleid uit de omstandigheid dat [betrokkene 1] afkomstig is uit een land waar de economische omstandigheden slecht zijn en zij de Nederlandse taal niet machtig is. Ook voor het overige faalt de klacht. In het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, die onder meer inhouden dat [betrokkene 1] uit Bulgarije afkomstig is en zowel de Nederlandse als de Engelse taal niet machtig is,19.is de in het middel bedoelde overweging van het hof niet onbegrijpelijk. Het hof heeft voorts uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat sprake was van een ongelijkwaardige relatie tussen beiden.20.
25. Het middel klaagt in de derde plaats dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte [betrokkene 1] controleerde, hij haar inkomsten en werkomstandigheden regelde en zij haar verdiende geld in elk geval deels aan hem moest afstaan.
26. Het als bewijsmiddel 9 gebezigde tapgesprek houdt in dat de verdachte, op de vraag van [betrokkene 1] hoe hij aan geld denkt te komen, antwoordt dat zij het bij elkaar moet verzamelen, dat zij het gaat kopen en dat zij het hem rechtstreeks komt brengen als alles klaar is. De verdachte zegt haar dat zij naar de meiden van Fercho gaat, dat hij geen tegenspraak duldt en dat het moet gebeuren zoals hij het zegt. Het als bewijsmiddel 10 gebezigde tapgesprek houdt voorts in dat de verdachte eerst tegen [betrokkene 1] zegt dat zij 700 à 800 euro per dag moet verdienen en vervolgens dat zij als nieuw meisje op straat niet onder de 1000 moet vallen. De verdachte zegt voorts dat zij niet moet denken dat zij de trucjes van de zigeunerin van Fercho kan gebruiken dat er geen klanten zouden zijn. Hij zegt dat [betrokkene 1] er goed op moet letten wat zij doet en hoe zij werkt en dat, als zij het niet goed doet, haar erge dingen zullen overkomen. De verdachte zegt daarbij dat hij niet in de buurt van haar zal staan, maar dat hij zal weten wat er aan de hand is. De verdachte zegt voorts dat hij een jeep ter waarde van 20.000 euro wil en dat het mogelijk is dit bedrag binnen een maand op straat bij elkaar te verzamelen. In het licht hiervan heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte [betrokkene 1] controleerde, hij haar inkomsten en werkomstandigheden regelde en zij haar verdiende geld in elk geval deels aan hem moest afstaan.
27. Het middel klaagt voorts tevergeefs dat uit de bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer, kan volgen dat de verdachte [betrokkene 1] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengsten van haar prostitutiewerkzaamheden en dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [betrokkene 1]. Ik volsta hier met een verwijzing naar de hiervoor onder 7 weergegeven bewijs-overwegingen van het hof onder het kopje “Sub 6 en 9”. De daarin door het hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden kunnen uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.21.Die overwegingen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk.
28. Het middel klaagt tevens dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, omdat het hof tapgesprekken tot het bewijs heeft gebezigd die op de laatste dag van de bewezenverklaarde periode (14 april 2014) zijn gevoerd. De steller van het middel betoogt dat het feit dat de verdachte in deze gesprekken ‘minder juist taalgebruik’ heeft gebezigd, bezwaarlijk kan dienen om te onderbouwen dat de verdachte in de voorafgaande periode [betrokkene 1] door deze uitlatingen heeft uitgebuit.
29. De door de steller van het middel bedoelde tapgesprekken houden onder meer in dat de verdachte tegen [betrokkene 1] zegt dat hij haar kop kapot zal slaan en haar uit het raam zal gooien,22.dat hij haar haren eruit zal trekken (waarna zij begint te huilen)23.en dat hij haar strot zal afsnijden, haar zal verneuken en haar op de muur zal slaan.24.Zoals ik hiervoor reeds opmerkte, heeft het hof overwogen dat de gevoerde gesprekken de ongelijkwaardige relatie tussen de verdachte en [betrokkene 1] kenmerken. Mede gelet hierop kan niet worden gezegd dat de bedoelde tapgesprekken niet redengevend zijn voor het bewijs van het onder 1 bewezen verklaarde. Ik wijs er voorts op dat het hof uit bewijsmiddel 10 heeft kunnen afleiden dat de verdachte ook reeds op 30 maart 2014 [betrokkene 1] met geweld heeft bedreigd, aangezien het desbetreffende tapgesprek inhoudt dat hij zegt de armen van [betrokkene 1] te zullen breken.
30. Ten slotte klaagt het middel over het oordeel van het hof dat onder ‘aanwerven’ in de zin van art. 273f, eerste lid onder 3°, Sr iedere daad valt waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt. Dit oordeel zou getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, althans de bewezenverklaring zou op dit punt onvoldoende met redenen zijn omkleed. Ik begrijp deze klacht, mede in het licht van de toelichting,25.als volgt. Het bordeelverbod in Nederland is opgeheven. Omdat prostitutie als zodanig een legale bedrijfstak is, mogen daarvoor binnen de gehele Europese Unie meerderjarige vrouwen worden geworven. Art. 273f, eerste lid onder 3°, Sr stelt strafbaar, voor zover hier relevant, het aanwerven van personen met het oogmerk hen ertoe te brengen zich in een ander land beschikbaar te stellen tot – kort gezegd – prostitutie. Het strafbaar stellen van het aanwerven van meerderjarige vrouwen in een andere EU-lidstaat voor de prostitutie in Nederland is in strijd met het Unierecht, in het bijzonder het vrij verkeer van werknemers en personen en het discriminatieverbod, omdat het niet strafbaar is om personen in Nederland aan te werven voor de prostitutie in Nederland, aldus de steller van het middel. Subsidiair wordt de Hoge Raad verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
31. Daarover het volgende. De term ‘aanwerven’ in de zin van art. 273f, eerste lid onder 3°, Sr omvat iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat behoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt.26.Het dienovereenkomstige oordeel van het hof geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in de bewezenverklaring voorkomende term ‘aanwerven’, welke term aldaar kennelijk is gebruikt in de betekenis die daaraan toekomt in art. 273f, eerste lid, onder 3°, Sr. Hiermee is evenwel nog niet de vraag beantwoord of sprake is van de door de steller van het middel bedoelde strijd met het Unierecht. Voor de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
32. ‘ ‘Uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid, onder 3°, Sr. De in dit onderdeel van deze bepaling omschreven gedragingen zijn alleen strafbaar als zij zijn begaan onder omstandigheden die uitbuiting veronderstellen. Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan voormelde voorwaarde.27.‘s Hofs bewijsvoering wijst uit dat aan die voorwaarde is voldaan. Dit roept de vraag op of de verdachte zich in het kader van zijn door art. 273f, eerste lid onder 3°, Sr bestreken activiteiten kan beroepen op het Unierecht.
33. In dit verband is het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 december 2010 (Josemans/Burgemeester Maastricht) van belang.28.In die zaak ging het, kort gezegd, om het volgende. Josemans exploiteerde in Maastricht een coffeeshop waarin (onder meer) softdrugs werden verkocht en gebruikt. Deze coffeeshop viel onder het Nederlandse gedoogbeleid. De burgemeester heeft de coffeeshop tijdelijk gesloten verklaard nadat was geconstateerd dat niet-ingezetenen van Nederland tot de coffeeshop waren toegelaten, hetgeen in strijd was met de toenmalige APV van de gemeente Maastricht. Josemans keerde zich tegen die sluiting met een beroep op het Unierecht. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in die zaak aan het toenmalige Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen onder meer de volgende prejudiciële vraag gesteld:
“Valt een regeling, zoals in de hoofdzaak aan de orde, omtrent de toegang van niet-ingezetenen tot coffeeshops, geheel of gedeeltelijk binnen de werkingssfeer van het EG-Verdrag, in het bijzonder het vrij verkeer van goederen en/of diensten, dan wel het discriminatieverbod van artikel 12 [EG] in samenhang met artikel 18 [EG]?”
34. Het Hof van Justitie van de Europese Unie overwoog naar aanleiding van deze vraag het volgende:
“3. De noodzaak van drugsbestrijding, met name door de illegale handel daarin tegen te gaan en door het gebruik van verdovende middelen alsmede drugsverslaving te voorkomen, is in meerdere handelingen en instrumenten van de Unie erkend.
(…)
35. Met betrekking tot de verkoop van cannabis is Josemans van mening dat deze activiteit binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt en dat de regeling aan de orde in het hoofdgeding in strijd is met het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. De Burgemeester van Maastricht, alsmede de Nederlandse, de Belgische, de Duitse en de Franse regering stellen daarentegen dat de betrokken activiteit noch onder de verkeersvrijheden noch onder het non-discriminatiebeginsel valt, gelet op het verbod op de verkoop van verdovende middelen. (…)
36. In die context zij eraan herinnerd dat de schadelijkheid van verdovende middelen, waaronder hennepproducten, zoals cannabis, algemeen is erkend, zodat de verhandeling ervan in alle lidstaten verboden is, afgezien van een strikt gecontroleerd handelsverkeer ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden (…).
37. Deze rechtstoestand is in overeenstemming met verschillende internationale instrumenten waaraan de lidstaten hebben meegewerkt of waarbij zij zich hebben aangesloten (…).
39. Wat meer in het bijzonder het Unierecht betreft, bepaalt artikel 2, lid 1, sub a, van kaderbesluit 2004/757 dat iedere lidstaat de nodige maatregelen neemt opdat onder meer de volgende opzettelijke gedragingen bestraft worden wanneer daarvoor geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is: het aanbieden, te koop stellen, distribueren, verkopen, afleveren, ongeacht de voorwaarden, en de verhandeling van drugs. (…)
41. Hieruit volgt dat verdovende middelen die zich niet in een door de bevoegde autoriteiten strikt gecontroleerd circuit ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden bevinden, wegens hun aard onder een volstrekt invoer- en verhandelingsverbod in alle lidstaten vallen (…).
42. Daar het verboden is om verdovende middelen die geen deel uitmaken van een dergelijk strikt gecontroleerd circuit, in het economische en commerciële circuit van de Unie te brengen, kan de houder van een coffeeshop zich met betrekking tot de activiteit van verkoop van cannabis niet met een beroep op de verkeersvrijheden of op het beginsel van non-discriminatie verzetten tegen een gemeentelijke regeling als die van het hoofdgeding.
(…)
Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:
1) Een houder van een coffeeshop kan zich in het kader van zijn activiteit van verkoop van verdovende middelen die geen deel uitmaken van het door de bevoegde autoriteiten strikt gecontroleerde circuit ten behoeve van gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden, niet met een beroep op de artikelen 12 EG, 18 EG, 29 EG of 49 EG verzetten tegen een gemeentelijke regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, waarbij wordt verboden, niet in Nederland woonachtige personen tot die inrichtingen toe te laten. (…)”
35. Het Hof van Justitie oordeelde dus dat een coffeeshophouder zich in het kader van de verkoop van verdovende middelen niet kan beroepen op de verkeersvrijheden of het beginsel van non-discriminatie, zoals die worden gewaarborgd door het Unierecht.29.In dat verband overwoog het Hof van Justitie dat de noodzaak van drugsbestrijding in meerdere handelingen en instrumenten van de Unie is erkend en dat de handel in verdovende middelen (behoudens, kort gezegd, gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden) in alle lidstaten is verboden, welke rechtstoestand in overeenstemming is met verschillende internationale instrumenten waaraan de lidstaten hebben meegewerkt of waarbij zij zich hebben aangesloten, en waarbij ook wordt gewezen op een kaderbesluit dat de lidstaten voorschrijft de nodige maatregelen te nemen om de handel in verdovende middelen te bestraffen.
36. Wat de bestrijding van mensenhandel betreft, zijn in het bijzonder de volgende Unierechtelijke bepalingen van belang:
- art. 5, derde lid, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie:
“Mensenhandel is verboden.”
- art. 83, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU):
“Het Europees Parlement en de Raad kunnen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties in verband met vormen van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie die voortvloeit uit de aard of de gevolgen van deze strafbare feiten of uit een bijzondere noodzaak om deze op gemeenschappelijke basis te bestrijden.
Het betreft de volgende vormen van criminaliteit: (…) mensenhandel en seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen (…).”
- overweging 1 van de considerans van Richtlijn 2011/36/EU:
“Mensenhandel is een ernstig, vaak in het kader van georganiseerde misdaad gepleegd misdrijf, een grove schending van de fundamentele rechten en uitdrukkelijk verboden door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het voorkomen en bestrijden van mensenhandel is een prioriteit voor de Unie en de lidstaten.”
- art. 1 van Richtlijn 2011/36/EU:
“Deze richtlijn stelt minimumregels vast betreffende de omschrijving van strafbare feiten en straffen op het gebied van mensenhandel. (…)”
- art. 2, eerste en derde lid, van Richtlijn 2011/36/EU:
“1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de hierna volgende opzettelijke gedragingen strafbaar te stellen:
het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van personen, daaronder begrepen de wisseling of overdracht van de controle over deze personen, door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, door ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen, teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die controle heeft over een andere persoon, ten behoeve van uitbuiting.
3. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van prostitutie van anderen (…).”
37. Uit het voorgaande volgt dat mensenhandel door het Unierecht uitdrukkelijk is verboden. In dit verband verdient opmerking dat het Hof van Justitie in de zaak Josemans heeft overwogen dat prostitutie door het internationale recht of door het Unierecht niet is verboden, behalve wanneer het mensenhandel betreft (rov. 77). Nu uit de bewijsvoering van het hof volgt dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan seksuele uitbuiting van [betrokkene 1], is in dezen geen sprake van legale prostitutie, maar van mensenhandel. Onder deze omstandigheden komt aan de verdachte geen beroep toe op de Unierechtelijke verkeersvrijheden of het beginsel van non-discriminatie. De daarop gegronde klacht faalt.
38. Mede in het licht van arrest van het Hof van Justitie in de zaak Josemans zie ik geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen. Het daartoe strekkende subsidiaire verzoek dient te worden afgewezen.
39. Het middel faalt.
40. Het tweede middel bevat de klacht dat de strafoplegging onvoldoende met redenen is omkleed. Daartoe klaagt het middel dat het hof rekening heeft gehouden met een eerdere veroordeling in Frankrijk voor een soortgelijk delict, terwijl deze veroordeling niet uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie kan volgen, althans dat het hof onvoldoende blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of die veroordeling onherroepelijk is.
41. Het hof heeft de strafoplegging, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft gezien een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2015 en houdt rekening met het feit dat verdachte eerder in Frankrijk is veroordeeld voor een soortgelijk delict (koppelarij met meerdere slachtoffers) als het onder 1 bewezen verklaarde feit.”
42. Het door het hof bedoelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 201530.vermeldt geen veroordeling in Frankrijk. Doordat het hof dit uittreksel in één adem noemt met de eerdere Franse veroordeling, wekt de strafmotivering bij eerste lezing de indruk dat het hof die veroordeling aan dat uittreksel heeft ontleend. Dat staat er evenwel niet en kennelijk heeft het hof dat ook niet bedoeld. Het hof heeft naar ik begrijp niet meer bedoeld te overwegen dan dat (1) het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2015, en (2) het hof rekening houdt met de genoemde Franse veroordeling, zonder dat een verband bestaat tussen (1) en (2).
43. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 11 november 2014, na het vorderen van een bewezenverklaring van mensenhandel en bedreiging, in het kader van de strafeis onder meer het volgende aangevoerd:31.
“Het is bovendien niet de eerste keer dat verdachte voor dergelijke feiten met justitie in aanraking komt. Uit een antwoord van 10 juli 2014 op een uitgaand rechtshulpverzoek aan Frankrijk is gebleken dat verdachte in Frankrijk is veroordeeld wegens koppelarij onder verzwarende omstandigheden ten aanzien van meerdere slachtoffers. Het vonnis is van 23 november 2009 en verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en een verbod om het land gedurende tien jaar te betreden.”
44. Het door de officier van justitie bedoelde antwoord van 10 juli 2014 op een rechtshulpverzoek aan Frankrijk bevindt zich, evenals een Nederlandse vertaling daarvan, bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Dit antwoord houdt in dat de verdachte onderwerp is geweest van een veroordeling op 23 november 2009 wegens koppelarij onder verzwarende omstandigheden. Daaraan is gehecht een uitdraai van het nationaal strafregister van de Afdeling Criminele Zaken en Gratie van het Franse Ministerie van Justitie van 10 juli 2014. Deze uitdraai ten name van de verdachte vermeldt een veroordeling op tegenspraak door de Correctionele Rechtbank van Nice van 23 november 2009 ter zake van “KOPPERLARIJ ONDER VERZWARENDE OMSTANDIGHEDEN: MEERDERE SLACHTOFFERS (…)” waarbij de verdachte werd veroordeeld tot onder meer een jaar gevangenisstraf. De uitdraai vermeldt voorts: “18/07/2010: straf uitgevoerd”.
45. Het lijdt geen twijfel dat het hof de in zijn strafmotivering genoemde Franse veroordeling heeft ontleend aan het hiervoor weergegeven antwoord op het rechtshulpverzoek. Het hof heeft voorts kennelijk uit de vermelding “18/07/2010: straf uitgevoerd” afgeleid dat die veroordeling onherroepelijk is geworden. Dat is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat door of namens de verdachte niet is aangevoerd dat die veroordeling niet in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl de Franse veroordeling zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in het kader van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onderwerp van bespreking is geweest,32.en de bedoelde uitdraai van 10 juli 2014 geen aanknopingspunt biedt voor een aangewend rechtsmiddel.
46. Het middel faalt.
47. De middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
48. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑10‑2016
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma, rov. 2.4.1.
Handelingen II 1986/87, p. 3494
Voluit: Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101).
Kamerstukken II 2011/12, 33 309, nr. 3, p. 16.
Kamerstukken II 1988/89, 21 027, nr. 3, p. 3-4 en 8.
Kamerstukken II 1988/89, 21 027, nr. 3, p. 4.
Handelingen II 1987/88, u.c.v. nr. 32, p. 20. Zie ook Handelingen II 1986/87, p. 3494.
Kamerstukken I 1992/93, 21 027, nr. 54, p. 6 en 8. Zie ook Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 5, p. 2-3.
Volgens een bericht van het CBS, dat zich baseert op voor koopkracht gecorrigeerde cijfers van het Europese statistiekbureau Eurostat, behoorde Nederland in 2014 tot de meest welvarende landen in de EU. De omvang van de Nederlandse economie (het bbp) per hoofd van de bevolking bedroeg 131 procent van het EU-gemiddelde, terwijl Roemenië en Bulgarije onderaan de ranglijst staan met respectievelijk 55 en 47 procent van het bbp per hoofd in de EU. Zie: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2015/50/nederland-zakt-naar-derde-plek-eu-ranglijst-bbp-per-hoofd.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, Monitor Mensenhandel. Cijfers mogelijke slachtoffers 2011-2015, Den Haag: Nationaal Rapporteur 2016, p. 28 (tabel 4.1). Zie p. 7-8 voor een uitleg van het begrip ‘mogelijke slachtoffers’.
Kamerstukken II 2011/12, 33 309, nr. 3, p. 16, waarin nog wordt gesproken van ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’.
Kamerstukken II 2011/12, 33 309, nr. 3, p. 16.
HR 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1788, NJ 2000/443, rov. 3.3.1.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse (ECLI:NL:PHR:2012:BU4004, onderdeel 3.9) voorafgaand aan HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4004, NJ 2012/68.
Zie bewijsmiddelen 1 en 19.
Zie bewijsmiddelen 4, 5 en 16.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2015 (p. 3) houdt in dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en het onderzoek daarom plaatsvindt met bijstand van een tolk in de Bulgaarse taal.
Zie bewijsmiddel 13.
Zie in het bijzonder bewijsmiddelen 9, 10 en 20-26.
Zie in het bijzonder bewijsmiddelen 3, 6 en 12.
Bewijsmiddel 20.
Bewijsmiddel 23.
Bewijsmiddel 25.
Onder 1.13, 1.18 en 1.19.
Vgl. HR 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1788, NJ 2000/443, rov. 3.3.3.; HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:670, NJ 2015/443, m.nt. Klip, rov. 3.4.
HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314, rov. 2.4.1-2.4.2.
HvJ EU 16 december 2010, nr. C-137/09, ECLI:EU:C:2010:774, NJ 2011/290, m.nt. Klip.
Zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak Josemans, gewezen na de beantwoording van de prejudiciële vragen: ABRvS 29 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ9684, rov. 2.7.2.
Dit uittreksel is door de strafgriffie van de Hoge Raad opgevraagd bij het hof naar aanleiding van een verzoek van de raadsman aan de rolraadsheer tot completering van het dossier.
Zie pagina 12 van het schriftelijke requisitoir.
Zie de processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank van 11 november 2014 (p. 4) en van het hof van 7 september 2015 (p. 9-10). Nadat de officier van justitie ter terechtzitting van 11 november 2014 melding had gemaakt van de Franse veroordeling, heeft de raadsman medegedeeld dat hij dit kort wilde bespreken met de verdachte. Het onderzoek werd vervolgens voor enkele ogenblikken onderbroken. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de verdachte of de raadsman na de hervatting van het onderzoek nog iets hebben opgemerkt over de Franse veroordeling.
Beroepschrift 29‑03‑2016
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S15/04458
Betekening aanzegging: 29 januari 2016
Cassatieschriftuur
inzake:
[verdachte],
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaat: mr. R.J. Baumgardt
dossiernummer: 20160062
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden d.d. 21 september 2015, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 18 en 45 VWEU; 45 Werkingsverdrag EU; 2 en 7 Verordening 492/2011; Richtlijn 2011/36 (van 5 april 2011, PB2011,L.101/L), 273f Sr alsmede 358, 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
In het arrest heeft het hof onder meer overwogen en bewezen verklaard dat verdachte zich in de periode van 27 mei 2013 tot en met 14 april 2014 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, door een ander, [betrokkene 1] door middel van gedragingen, middelen heeft uitgebuit. In het arrest heeft het hof onder meer overwogen dat verdachte jegens [betrokkene 1] gebruik heeft gemaakt van middelen welke niet alleen bestaan uit het dreigen met geweld en het gebruik maken van andere feitelijkheden, maar ook door het misbruik maken van de kwetsbare positie waarin die [betrokkene 1] zich bevond en het misbruik dat verdachte maakte van het overwicht dat hij op haar had; verdachte gebruik heeft gemaakt van andere feitelijkheden, door met [betrokkene 1] een liefdesrelatie aan te gaan en door met haar samen te wonen, maar die ook inhielden dat hij [betrokkene 1] van en naar haar werk bracht en dat hij controle en toezicht hield op haar prostitutiewerkzaamheden en de verdiensten daaruit. Verder heeft de meervoudige afhankelijkheid van [betrokkene 1] er onder meer uit bestaan dat zij afkomstig is uit een land waar de economische omstandigheden slecht zijn, zij de Nederlandse taal niet machtig is en er sprake was van een ongelijkwaardige relatie tussen verdachte en haar. In het arrest heeft het Hof overwogen dat verdachte [betrokkene 1] heeft gecontroleerd, de inkomsten heeft geregeld en de werkomstandigheden, terwijl [betrokkene 1] haar verdiende geld in elk geval deels aan hem moest afstaan terwijl verdachte daarnaast gedreigd heeft geweld tegen [betrokkene 1] te gebruiken en haar meermalen heeft uitgescholden en dat het voor een bewezenverklaring niet van belang is of [betrokkene 1] al dan niet heeft ingestemd met het werken in de prostitutie. Deze overwegingen zijn onbegrijpelijk in het licht van hetgeen het Hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep.
In het arrest heeft het Hof voorts bewezen geacht dat verdachte [betrokkene 1] heeft geworven, nu verdachte [betrokkene 1] ertoe heeft gebracht om vanuit Bulgarije naar Nederland te komen om in de prostitutie te werken en dat het Hof voorts bewezen acht dat verdachte [betrokkene 1] heeft vervoerd van en naar haar werk, alsook dat hij haar heeft gehuisvest welke overwegingen in het licht van de door het hof gewezen bewijsmiddelen en in het licht van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, onbegrijpelijk is.
In het arrest heeft het Hof voorts overwogen dat onder aanwerven als bedoeld in artikel 273f Sr valt iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt. Dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting nu het werven van de vrouwen voor de prostitutie in de EU niet strafbaar is zodat in geval van vrijwillige aanwerving van meerderjarigen in een EU-land niet strafbaar is nu zulks in strijd is met de bepalingen van het Unierecht, althans is de bewezenverklaring te dier zaken onvoldoende met redenen omkleed. Subsidiair is verdachte van mening dat de Hoge Raad te dier zake prejudiciële vragen zal dienen te stellen, die hieronder (1.19) nader zijn geïnformeerd.
Voorts heeft het Hof ten onrechte bewezen verklaard dat verdachte [betrokkene 1] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengsten van haar prostitutiewerkzaamheden en daarnaast opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [betrokkene 1] nu dit niet, althans niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kan volgen.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is tenlastegelegd, dat:
- ‘1:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2013 tot en met 14 april 2014 te Utrecht en/of te Alkmaar en/of te 's‑Gravenhage en/of (elders) in Nederland (telkens), tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen
- —
een ander, genaamd [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misleiding, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of (sub 1)
- —
die [betrokkene 1] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [betrokkene 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (een) seksuele handeling(en) met of voor (een) derde(n) tegen betaling,
(sub 3)
- —
die [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misleiding heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) en/of (sub 4)
- —
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de (seksuele) uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of (sub 6)
- —
die [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misleiding heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [betrokkene 1], seksuele handeling(en) met of voor (een) derde(n),
(sub 9)
immers heeft/is verdachte (telkens)
- —
met die [betrokkene 1] een (liefdes)relatie aangegaan en/of onderhouden en/of die [betrokkene 1] (aldus) (emotioneel) van hem, verdachte, afhankelijk gemaakt en/of
- —
een vliegticket voor die [betrokkene 1] gekocht/geregeld voor de reis vanuit Bulgarije naar Nederland en/of
- —
die [betrokkene 1] afgehaald van het vliegveld in Eindhoven en/of
- —
voor die [betrokkene 1] werkplek(ken) in Den Haag en/of Utrecht en/of Alkmaar en/of (elders) in Nederland geregeld/gehuurd en/of laten regelen alwaar die [betrokkene 1] haar prostitutiewerkzaamheden kon/moest verrichten en/althans die [betrokkene 1] (aldaar) heeft laten werken als prostituee en/of
- —
die [betrokkene 1] naar haar werkplek(ken) gebracht en/of laten brengen of van haar werkplek(ken) opgehaald en/of laten ophalen en/of
- —
voor die [betrokkene 1] huisvesting geregeld en/of laten regelen en/of die [betrokkene 1] ondergebracht in een woning en/of gehuisvest en/althans met die [betrokkene 1] samengewoond en/of
- —
die [betrokkene 1] (telefonisch) gedreigd geweld toe te passen ten aanzien van die [betrokkene 1] en/of uitgescholden en/of
- —
misbruik gemaakt van de ontredderde toestand/positie waarin voornoemde [betrokkene 1] verkeerde, aangezien die [betrokkene 1] de Nederlandse taal niet machtig was
- —
zorggedragen voor controle en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden van die [betrokkene 1] en/of de verdiensten daaruit en/of die [betrokkene 1] (telefonisch) verantwoording laten afleggen over haar werkzaamheden en/of verdiensten en/of
- —
tegen die [betrokkene 1] gezegd dat zij meer geld moest verdienen, indien die [betrokkene 1] volgens verdachte niet voldoende geld had verdiend en/of
- —
die [betrokkene 1] een deel van haar verdiensten, laten afdragen aan verdachte en/of het door haar verdiende geld geheel of gedeeltelijk onder zich genomen/gehouden en/of haar (aldus) in een (verder) van verdachte afhankelijke positie gebracht en/of gehouden en/of
- —
die [betrokkene 1] (een deel van) de kosten voor levensonderhoud van verdachte laten betalen en/of die [betrokkene 1] andere kosten zoals beltegoed voor verdachte te laten betalen en/of
- —
die [betrokkene 1] gevraagd heeft en/of opdracht gegeven om een auto voor verdachte te kopen ter waarde van ongeveer twintigduizend euro. ’
1.2
In eerste aanleg heeft de rechtbank Overijssel en onder feit 1 sub 6 en sub 9 tenlastegelegde niet bewezen verklaard en verdachte daarvan vrijgesproken.
1.3
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 september 2015 is onder meer gerelateerd:
‘()
De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende. Daarom vindt het onderzoek plaats met bijstand van (), zijnde een in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk () in de Bulgaarse taal. Hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolk vertaald.
()
Ik weet niet meer in welk jaar ik naar Nederland ben gekomen. [betrokkene 1] heeft mij gevraagd naar Nederland te komen. U houdt mij voor dat ik in april 2014 heb gezegd dat ik haar twee of twee en een half jaar geleden heb leren kennen. Wij zijn niet meteen naar Nederland gekomen. Zij werkte in Nederland en ik in Duitsland.()
()
Ik kan mij niet herinneren hoeveel ik verdiende met mijn werk. Ik heb de laatste tijd last van gezondheidsproblemen en werk op dit moment drie dagen per week als kapper. Ik werk wit.() Ik werkte toen wel, maar niet volledig. Ik had problemen met drugs. Vaak kreeg ik geen contract. U vraagt of ik ook aangifte bij de Belastingdienst heb gedaan. Ik heb dat één keer gedaan. Ik heb daar geen verstand van. Ik heb bij Turkse mannen en Arabieren gewerkt. Ik werkte toen zwart. ()
()’
1.4
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is voorts gerelateerd dat aldaar de getuige [betrokkene 1] is gehoord. In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is onder meer gerelateerd:
‘() Ik heb niets aan mijn verklaring bij de politie toe te voegen. Ik heb toen de waarheid gesproken. Ik werkte eerst in Duitsland in de prostitutie. Toen ik in Nederland werkte heb ik [verdachte] gevraagd ook naar Nederland te komen. ()
()
U houdt mij voor dat ik tegenover de politie heb verklaard dat ik [verdachte] financieel niet ondersteun. Dat klopt.() Ik werd soms door [verdachte] van mijn werkplek opgehaald. Dat was dan op mijn verzoek. Hij bracht mij ook wel eens naar mijn werk. Dit gebeurde ook uitsluitend op mijn verzoek. [verdachte] hield geen controle op mijn werkzaamheden. Hij bemoeide zich niet met mijn werk. Wij hebben soms wel eens ruzie, maar dat is normaal. Ik gebruik dan ook grove woorden. [verdachte] heeft niet geprofiteerd van mijn werk. [verdachte] heeft mij nooit gedwongen te werken. ()
()
U vraagt wie er eigenlijk in dat appartement zou gaan wonen, of wij daar zouden gaan samenwonen of niet. Ik zou daar gaan wonen. U vraagt of [verdachte] ook mee mocht. Het was bestemd voor mij. Met wie daar zou gaan wonen is mijn eigen zaak. ()
()
Ik voelde geen angst voor [verdachte].’
1.5
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is voorts gerelateerd dat aldaar mr. A. Taner, advocaat te Lelystad, het woord tot de verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen. In deze pleitaantekeningen is onder meer vermeld:
‘Standpunt
1.
Vrijspraak voor alle ten laste gelegde feiten.
Inhoud
2.
Er is ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten jegens [verdachte] (hierna: cliënt) onvoldoende bewijs aanwezig in het dossier om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Het belastende bewijs met betrekking tot eerste feit, de mensenhandel jegens [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), bestaat enkel uit telefoontaps hetgeen naar oordeel van de verdediging onvoldoende is om de vermeende uitbuiting van [betrokkene 1] te bewijzen. Voorts is er ten aanzien van het tweede feit, de bedreiging, niet komen vast te staan dat de bedreigingen richting [betrokkene 1] daadwerkelijk reëel zijn geweest (gelet op de inhoud van de verklaring van [betrokkene 1]).
Feit 1 — Mensenhandel
3.
Vooraf zij opgemerkt dat deze strafzaak een atypische mensenhandel zaak betreft. Normaliter vormt de aangifte van de (vermeend) uitgebuite persoon de kern van de strafzaak jegens een verdachte in een mensenhandel zaak. In deze zaak is er echter geen aangifte gedaan, hetgeen meteen de vraag opwerpt of er überhaupt wel sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 273f Sr.
[betrokkene 1], het vermeende slachtoffer
4.
[betrokkene 1] ontkent, net als cliënt, dat er sprake is van een uitbuitingsituatie. Voornoemde persoon verklaart bij de politie dat ze zelf naar Nederland is gekomen om in de prostitutie te werken (ze werkte eerder al in Duitsland),1. dat dit een zelfstandig besluit is geweest,2. dat ze uit vrije wil en voor niemand werkt.3. Cliënt is haar vriend met wie ze een langdurige relatie heeft.4. [betrokkene 1] geeft aan cliënt niet de verdiensten uit haar werk,5. al haar geld is voor haar zelf en zij bepaald zelf wat ze met het geld doet,6. zoals bijvoorbeeld sparen.7. Cliënt werkt als kapper in Nederland.8. Cliënt legt geen druk bij haar om in de prostitutie te werken,9. sterker nog, cliënt wil zelfs dat [betrokkene 1] er zo snel mogelijk mee stopt en hij is het er niet mee eens dat ze werkt als prostituee.10. Dat enkele taps belastend worden uitgelegd (zoals het kopen van een auto of hoogte van het geld wat ze dient te verdienen) is een verkeerde interpretatie: cliënt is verslaafd aan marihuana en zegt daarom soms rare dingen.11. Dat er ruzies over de tap gaan is niet belastend, ruzies komen voor in elke relatie.12.
Geen steunbewijs
5.
Ondanks het voornoemde is het OM een andere mening toe gedaan. Het bewijs daarvoor is echter dun: het belastend bewijs ter ondersteuning van de vermeende mensenhandel vloeit enkel voort uit de (uitleg) van telefoontaps (p. 1538–1598). Er is verder geen steunbewijs voor de gestelde uitbuiting en/of dwang situatie, zoals observaties, camerabeelden, getuigenverklaringen, buurtonderzoek, het aantreffen van grote contanten geldbedragen of andere luxe producten (zoals auto's, kleding, horloges etc.) onder cliënt, boekhouding (bijhouden verdiensten), controle via technische middelen (via sms, email of telefoonverkeer, zoals waar ben je, hoeveel klanten heb je gehad, hoeveel geld heb je verdiend), onder zich houden van documenten (bijvoorbeeld paspoort) of mishandelingen (teneinde [betrokkene 1] in de prostitutie te houden).
Periode
6.
Gelet op het voornoemde, het gegeven dat het belastende bewijs enkel bestaat uit de taps, dient de ten laste gelegde periode te worden verkleind. De tenlastelegging gaat op het moment van schrijven nog uit van een periode van 27 mei 2013 tot en met 14 april 2014. Dat 27 mei 2013 als beginpunt wordt genomen komt door het feit dat zowel cliënt als [betrokkene 1] op voornoemde datum op luchthaven Eindhoven worden aangehouden en worden verhoord.13. Zowel cliënt als [betrokkene 1] bevestigen op dat moment ze een relatie hadden, dat [betrokkene 1] al eerder in Nederland (en Duitsland) heeft gewerkt en dat ze bij cliënt zijn broer op familiebezoek gaan. Op dat moment, d.d. 27 mei 2013, is er dus geen enkel bewijs voor een vermeende uitbuitingsituatie, laat staan dat deze kan worden doorgetrokken naar 14 april 2014, Dit wordt enkel gevoed, zoals gezegd, door de taps en deze ‘belastende’ telefoontaps lopen, gelet op het dossier, van 19 maart tot en met 14 april 2014. Verdediging verzoekt daarom de periode waarin de verdenking kan vallen dus te verkleinen naar 19 maart tot en met 14 april 2014.
Juridisch kader & telefoontaps
7.
Zoals gezegd, voor de vervolging en veroordeling van mensenhandel is een aangifte niet noodzakelijk. Wanneer het vermeende slachtoffer echter stellig ontkent te zijn uitgebuit dan moet, zo overweegt het Hof Amsterdam in het Sierra arrest, er ondubbelzinnig ander bewijs voorhanden zijn wil er een bewezenverklaring volgen.14. Het is de vraag of de in het dossier bevindende, en als belastend uitgelegde, telefoontaps voldoen aan deze kwalificatie.
8.
Nu het in deze zaak enkel draait om telefoontaps dient er, volgens vaste jurisprudentie, voorzichtig te worden omgegaan met de interpretatie daarvan. De inhoud van de telefoontaps zijn altijd voor velerlei wijze uitlegbaar. De uitleg en conclusie van de politie wringt nog meer nu zowel cliënt als [betrokkene 1] verklaren, nadat hun tijdens de verhoren de als belastend gebezigde telefoontaps zijn voorgehouden, dat de inhoud van de telefoontaps niet duiden op een uitbuitingssituatie. Er zijn door cliënt jegens [betrokkene 1] geen dwangmiddelen toegepast om haar in de prostitutie te houden en haar uit te buiten. Beiden verklaren dat de telefoontaps uitgelegd dienen te worden binnen de relatie sfeer.
De telefoontaps
9.
De verdediging zal de belangrijkste taps, die als belastend worden gebezigd, kort aanhalen. De taps in het dossier (p, 01538 e.V.) waaruit de dwangmiddelen zou moeten blijken begint met een tap van 19 maart 2014 (p. 01539).
19 maart 2014: verjaardag vieren in Bulgarije met haar familie
10.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat zij van 21 maart t/m 3 april 2014 bij haar ouders verbleef in Bulgarije.15. Zij zou daarheen zijn gegaan voor haar verjaardag ([betrokkene 1] is op [geboortedatum] jarig).16. Uit de tap kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] weggaat (cliënt zegt: ‘Ik ben samen met Eli. Eli gaat morgen weg’).17. Uit de opvolgende taps blijkt dat [betrokkene 1] in Bulgarije bij haar familie is. De telefoontap van 19 maart 2014 is ontlastend: het toont aan dat [betrokkene 1] kennelijk de (bewegings)vrijheid heeft om terug te keren naar haar familie om aldaar haar verjaardag te gaan vieren. Dit duidt op een normale situatie, geen controle, in een daadwerkelijke uitbuitingssituatie zal een pooier niet zo snel zijn slachtoffer laten gaan, laat staan twaalf dagen bij haar familie in het buitenland.
30. maart 2014: 700 a 800 per dag & auto's kopen
11.
De tap van 30 maart 2014 zou dan het bewijs, volgens het openbaar ministerie, waaruit de dwangmiddelen zou moeten blijken. Het eerste gedeelte (p. 1539–1540) van de tap gaat over relatie perikelen waarbij er verwijten worden gemaakt. Dan wordt de tap ‘letterlijk’ uitgewerkt waarbij, samengevat, [betrokkene 1] 700 a 800 euro per dag moet verdienen (p, 1540 e.V.), en dat er auto dient te worden aangeschaft (p. 1542).
Cliënt is geestelijk labiel
12.
Het eerste wat opvalt aan het tapgesprek van 30 maart is de labiele conditie waarin cliënt kennelijk verkeert. Cliënt zijn hoofd is helemaal in de war.18. [betrokkene 1] haalt aan dat ze door de zenuwaanvallen en inzinkingen van cliënt wordt af gestoten.19. Dat cliënt een drugsprobleem heeft blijkt wel uit zijn verhoren bij de politie. Door zijn verslaving aan marihuana zegt cliënt rare dingen, aldus [betrokkene 1].20. Het is dus de vraag of de tap überhaupt wel serieus kan worden genomen, dat het meer gelezen dient te worden als verslaafde praat, temeer nu de tap van 30 maart 2014 de enige tap is met een dergelijke, als ‘belastend’ uitgelegde, lading. De frequentie van zulke gesprekken blijft dus kennelijk beperkt tot dit ene gesprek hetgeen wat zegt over inhoudsloze betekenis met betrekking tot het ‘onder druk zetten’ van [betrokkene 1]. Overigens heeft [betrokkene 1] al verklaard dat cliënt bij haar geen druk legt.21.
700 a 800 euro
13.
Wanneer [betrokkene 1] de tap van 30 maart 2014 wordt voorgehouden in haar verhoor, verklaart zij dat cliënt dit heeft gezegd om dat cliënt wil dat zij zo snel mogelijk stopt met werken.22. Ze heeft nog een belastingschuld in Nederland van 16.000 euro die zo spoedig mogelijk dient te worden afgelost.23. Dat cliënt zich wellicht bemoeit met hoeveel ze kan verdienen wil nog niet zeggen dat er sprake is van dwang.
Auto's
14.
Volgens het openbaar ministerie blijkt uit de tap van 30 maart 2014 (p. 1542) dat [betrokkene 1] een dure auto voor cliënt moet kopen. Wanneer de tap goed gelezen wordt blijkt wellicht dat cliënt een nieuwe auto wil maar ook dat cliënt hier kennelijk ook zelf voor wil betalen (‘A zal 20.000 aan V geven en zal zelf nog 25 a 30.000 bij betalen’ en ‘hij wil stoppen met roken om te sparen voor de auto’).24. Het blijft discutabel wie nu wat moet verdienen. De tap relateert dat cliënt wil dat binnen een maand het geldbedrag voor de auto bij elkaar moet zíjn verdiend. Wanneer [betrokkene 1] hiermee wordt geconfronteerd is zeer stellig:
‘O: ik kan me best voorstellen dat elke man ín een dure auto wil rijden, maar om die nou te laten verdienen door je vriendin? Ik ben bang dat dit zal gaan gebeuren.
A: dat kan niet gebeuren, want ik ben diegene die het geld verdiend en bepaal wat ermee gebeurd.’.25.
15.
Het gesprek over de aanschaf van een auto is relatie gekibbel. Dat de soep niet zo heet wordt gegeten als hij wordt opgediend blijkt wel uit het tapgesprek van een dag later: op 31 maart 2014 wordt er gerelateerd dat cliënt niet van plan is een dure auto te kopen.26. Voorts blijkt er uit het telefoongesprek van 1 april dat cliënt niet wil dat [betrokkene 1] in de prostitutie werkt. 27.
Cliënt wil terug Bulgarije
16.
De verdediging heeft begrepen dat cliënt in Nederland is gekomen op verzoek van [betrokkene 1] opdat ze in Nederland bij elkaar kunnen zijn. In Nederland werkt cliënt als kapper en [betrokkene 1] als prostituee. Dat in de taps cliënt [betrokkene 1] verwijt dat zij hem ‘in die positie heeft gebracht’ kan op die wijze worden uitgelegd.
17.
Verder blijkt dat cliënt kennelijk de gedachten heeft, en dit kenbaar maakt tegen over derde personen, om terug te gaan naar Nederland voor een paar maanden.28. Indien cliënt [betrokkene 1] daadwerkelijk zou willen uitbuiten dan zou hij niet weggaan gaan uit Nederland. Immers, hoe kan cliënt [betrokkene 1] uitbuiten als hij niet in Nederland is?
[betrokkene 1] komt terug uit Bulgarije
18.
Uit de taps in het dossier van 1 april tot en met 3 april 2014 (p. 1545–1562) blijkt dat, samengevat, [betrokkene 1] in Bulgarije bij haar familie is. Haar vader en broer zijn tegen haar vertrek, haar moeder steunt haar terugkeer. Dat [betrokkene 1] dus heimelijk vertrekt is vanwege haar broer en vader. Dat voornoemde personen tegen de relatie zijn met cliënt ligt gelegen in het feit dat hij een ‘Turk’ is met een kleurtje. Cliënt helpt haar met haar vertrek, o.a. door een slaapadres te regelen voor haar.
19.
Dat cliënt haar helpt met haar vertrek is niet het ‘faciliteren’, ‘onderbrengen,’ of ‘werven’ van een prostituee: cliënt is haar vriend en biedt haar raad en daad als zij zelf wanneer zij zelf wil terugkeren naar Nederland. Daarbij komt dat uit de taps blijkt dat cliënt haar helemaal niet wil afsnijden van haar familie: cliënt geeft juist aan dat [betrokkene 1] haar moeder moet opbellen om te vertellen dat ze is aangekomen.29.
‘Bedreigingen’ op 14 april 2014
20.
Op 14 april 2014 is er blijkens de taps van die dag (p. 1595–1598) een fikse ruzie tussen cliënt en [betrokkene 1]. Het openbaar ministerie schaart deze ruzie, gelet op inhoud van de taps, onder bedreiging. Daarvan is echter geen sprake. Allereerst, de termen die worden gebruikt (zoals ‘ik snij je keel door’) zijn geen bedreigingen in letterlijke zin maar krachtermen die normaal zijn naar Bulgaarse begrippen. Het gaat hier dus om schelden en niet om bedreigingen. Overigens heeft [betrokkene 1] verklaard dat de ‘bedreigingen’ niet serieus te nemen zijn.30.
21.
Belangrijker, de ‘bedreigingen’ oftewel ruzie gaat over iets persoonlijks, de woorden die zijn gebezigd zijn niet gebruikt als dwangmiddel teneinde [betrokkene 1] in de prostitutie te houden of [betrokkene 1] haar geld te laten afstaan aan cliënt. Het gaat hier om een ruzie tussen twee partners, het vormt geen bewijsmiddel voor een uitbuitingsituatie.
Artikel 273f Sr.
22.
Of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f eerste lid Sr wordt — kort gezegd — bepaald aan de hand van drie elementen, te weten 1) een aantal handelingen, 2) een aantal dwangmiddelen en 3) het oogmerk van uitbuiting. Niet alle elementen spelen in alle subleden van artikel 273f eerste lid Sr een rol. In casu toegepast concludeert de verdediging het volgende:
Sub 1, 4 en 9
23.
Artikel 273f, eerste lid, Sr bepaalt onder sub 1, 4 en 9, kort gezegd, dat strafbaar ia hij die door, onder meer, dwang, geweld, dreiging met geweld, misleiding, misbruik van een kwetsbare positie, kort gezegd met een dwangmiddel, ervoor zorgt dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt dan wel wordt belet zich aan een uitbuitingsituatie te onttrekken of met een dwangmiddel er voor zorgt dat hij profiteert van de prostitutiewerkzaamheden van een ander.
24.
De instemming van het vermeende slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant, indien één van de dwangmiddelen is gebruikt.31. Een beperking van de keuzevrijheid van het vermeende slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie of van de bevoordeling uit prostitutie aan te nemen, maar er is geen sprake van dwang als het vermeende slachtoffer het dwangmiddel niet heeft opgemerkt of niet als dwang heeft ervaren.32.
25.
Uit de inhoud van de getapte telefoongesprekken blijkt onvoldoende dat [betrokkene 1] werd gedwongen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden of dat er sprake is van uitbuiting. Het enkel bespreken van hoeveel [betrokkene 1] kan verdienen (tegen de achtergrond dat ze dan eerder kan stoppen met werken) en dat cliënt een dure auto wil kopen is ontoereikend om te spreken van een dwangmiddel zoals bedoeld in artikel 273f Sr. Bovendien kan de relatie tussen cliënt en [betrokkene 1] het frequente telefonische contact verklaren en ook de overige inhoud van de gesprekken is, gelet op die relatie, voor verschillende uitleg vatbaar.
26.
Voorts is het ook nog zo dat cliënt zichzelf financieel onderhoudt door zijn kappers inkomen. Hoewel [betrokkene 1] hem in totaal, via Western Union, 300 euro stuurt (hetgeen ook nog een voor de huur is), betekent dit nog niet dat cliënt volledig wordt onderhouden door [betrokkene 1]. Overigens blijkt uit een telefoongesprek op 30 maart 2014 dat cliënt geen eens wil dat [betrokkene 1] hem geld stuurt omdat hij van anderen geld heeft geleend, o.a. 100 euro van zijn broer.33. Daarbij komt dat, ook zou [betrokkene 1] wat meer verdienen dan cliënt en wat meer zaken bekostigd, dergelijke verhoudingen binnen een relatie normaal zijn en niet meteen leidt tot een strafrechtelijke vorm van uitbuiting.
27.
Evenmin zijn er aanknopingspunten dat cliënt enige handeling heeft ondernomen die tot gevolg had dat [betrokkene 1] zich beschikbaar (bleef) stellen voor prostitutiewerkzaamheden, zoals bedoeld in het tweede deel van sub 4 van artikel 273f, eerste lid, Sr. [betrokkene 1] heeft al verklaard dat het een zelfstandige en vrijwillige beslissing is van haar om te werken als prostituee, dat ze eerder al in Duitsland heeft gewerkt en dat het haar keuze is om in Nederland te werken. Dat [betrokkene 1] van 21 maart t/m 3 april 2014 haar familie bezoekt en daarna weer terugkomt maakt dat niet anders.
Sub 6
28.
Dit onderdeel stelt strafbaar het opzettelijk voordeel trekken van de uitbuiting van een ander. Niet gebleken is dat jegens [betrokkene 1] een dwangmiddel in de zin van artikel 273f Sr is aangewend door cliënt. Van gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie is dan ook niet gebleken. Voorts blijkt er ook niet uit het dossier dan cliënt rechtstreeks [betrokkene 1] haar verdiensten in beslag nam dan wel dat hij grote hoeveelheden geld onder zich heeft gehad wat van [betrokkene 1] afkomstig is geweest. De uitbuiting van [betrokkene 1] noch het voordeel trekken uit die uitbuiting kan worden bewezen.
Sub 3 Sr
29.
Dit onderdeel stelt strafbaar het aanwerven, medenemen of ontvoeren van iemand, met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Uit de verklaringen van cliënt en [betrokkene 1] blijkt dat [betrokkene 1] zelf het initiatief heeft genomen om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. Dat [betrokkene 1] (zelfstandig) van 21 maart t/m 3 april 2014 heen en weer is gereisd tussen Nederland en Bulgarije maakt dit niet anders. Het feit dat cliënt heeft [betrokkene 1] heeft ‘geholpen’ bij haar terugreis is niet iets wat bewijst dat cliënt daarbij het oogmerk had haar ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen voor prostitutiewerkzaamheden. [betrokkene 1] werkte immers al in de prostitutie, de periode in Bulgarije was slechts een intermezzo (familiebezoek).
30.
Tot slot, een korte verwijzing naar de overweging in een vonnis van de Rechtbank Alkmaar hetgeen een evenknie is van deze strafzaak in de zin dat er in die zaak het vermeende slachtoffer ontkent dat zij gedwongen werd te werken in prostitutie, dat er sprake was van een relatie en dat de verdachte in die zaak zich bemoeide met haar werkzaamheden (bracht slachtoffer naar haar werk, bepaalde waar zij werkte etc.). De rechtbank overweegt:34.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat op grond van de verklaringen van [benadeelde partij 1] en de overige processen verbaal in het dossier, waaronder een groot aantal weergaves van telefoongesprekken, onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is (geweest) van uitbuiting van [benadeelde partij 1]. Daarvoor is immers vereist dat komt vast te staan dat zij onvrijwillig in de prostitutie is geraakt dan wel gebleven, waarbij die onvrijwilligheid is ontstaan door dwang en/of een andere feitelijkheid, en/of door misleiding en/of door misbruik van feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie. Bepalend is met andere woorden of een slachtoffer in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze had dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te blijven, en in feite de vrijwilligheid in ernstige mate ontbreekt. Weliswaar kan vastgesteld worden dat [benadeelde partij 1] al jaren door prostitutiewerk in haar eigen onderhoud en dat van de verdachte voorziet en dat verdachte hiervan op de hoogte is, hiervan zéér profiteert en zich ook wel met do details bemoeit, bijvoorbeeld met het vervoer en de plek waar zij haar beroep uitoefent, maar dit houdt naar het oordeel van de rechtbank echter niet automatisch in dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat [benadeelde partij 1] door een van de ten laste gelegde middelen tegen haar zin door verdachte of door het door de officier van justitie geschetste samenwerkingsverband in de prostitutie is gebracht of gehouden.
Conclusie
31.
Naar het oordeel van de verdediging zijn de dwangmiddelen zoals bedoeld in sub 1, 4 en 9 en de uitbuiting zoals bedoeld in sub 6 van artikel 273f, eerste lid, Sr niet wettig en overtuigend bewezen. Evenmin heeft cliënt zich schuldig gemaakt aan internationale mensenhandel zoals bedoeld in sub 3 van het artikel. Verdediging verzoekt om vrijspraak voor feit 1. ’
1.6
In het arrest heeft het Hof bewezen verklaard, dat:
- ‘1:
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 27 mei 2013 tot en met 14 april 2014 te Utrecht en/of te Alkmaar en/of te 's‑Gravenhage en/of (elders) in Nederland telkens
- —
een ander, genaamd [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of
(sub 1)
- —
die [betrokkene 1] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [betrokkene 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (een) seksuele handeling(en) met of voor (een) derde(n) tegen betaling,
(sub 3)
- —
die [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misleiding heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en/of
(sub 4)
- —
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of
(sub 6)
- —
die [betrokkene 1] door dreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door misleiding heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [betrokkene 1], seksuele handeling(en) met of voor (een) derde(n),
(sub 9)
immers heeft/is verdachte telkens
- —
met die [betrokkene 1] een (liefdes)relatie aangegaan en/of onderhouden en/of die [betrokkene 1] aldus (emotioneel) van hem, verdachte, afhankelijk gemaakt en/of
- —
een vliegticket voor die [betrokkene 1] gekocht/geregeld voor de reis vanuit Bulgarije naar Nederland en/of
- —
voor die [betrokkene 1] werkplek(ken) in Den Haag en/of Utrecht en/of Alkmaar en/of (elders) in Nederland geregeld/gehuurd en/of laten regelen alwaar die [betrokkene 1] haar prostitutiewerkzaamheden kon/moest verrichten en die [betrokkene 1] (aldaar) heeft laten werken als prostituee en/of
- —
die [betrokkene 1] naar haar werkplek(ken) gebracht en van haar werkplek(ken) opgehaald en/of
- —
die [betrokkene 1] ondergebracht in een woning en/of gehuisvest en met die [betrokkene 1] samengewoond en/of
- —
die [betrokkene 1] telefonisch gedreigd geweld toe te passen ten aanzien van die [betrokkene 1] en uitgescholden en/of
- —
misbruik gemaakt van de toestand/positie waarin voornoemde [betrokkene 1] verkeerde, aangezien die [betrokkene 1] de Nederlandse taal niet machtig was en/of
- —
zorggedragen voor controle en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden van die [betrokkene 1] en/of de verdiensten daaruit en/of die [betrokkene 1] telefonisch verantwoording laten afleggen over haar werkzaamheden en/of verdiensten en/of
- —
tegen die [betrokkene 1] gezegd dat zij meer geld moest verdienen, indien die [betrokkene 1] volgens verdachte niet voldoende geld had verdiend en/of
- —
die [betrokkene 1] een deel van haar verdiensten, laten afdragen aan verdachte en/of het door haar verdiende geld geheel of gedeeltelijk onder zich genomen/gehouden en/of haar aldus in een (verder) van verdachte afhankelijke positie gebracht en/of gehouden en/of
- —
die [betrokkene 1] kosten voor levensonderhoud van verdachte laten betalen en die [betrokkene 1] andere kosten zoals beltegoed voor verdachte te laten betalen en/of
- —
die [betrokkene 1] gevraagd heeft en/of opdracht gegeven om een auto voor verdachte te kopen ter waarde van ongeveer twintigduizend euro. ’
1.7
In het arrest heeft het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer overwogen:
‘Het hof overweegt daarbij met betrekking tot feit 1 in het bijzonder het navolgende.
Periode
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode is het hof — in tegenstelling tot de raadsman — van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden in de periode van 27 mei 2013 tot en met 14 april 2014.
Uit een mutatie van de Koninklijke Marechaussee d.d. 27 mei 2013 volgt dat verdachte die dag samen met [betrokkene 1] naar Nederland is gekomen. Bij de doorzoeking aan de [a-straat] in [a-plaats], de verblijfplaats van verdachte en [betrokkene 1], zijn kwitanties van kamerverhuurder [A], raamexploitant op het [b-straat] aangetroffen, waaruit blijkt dat [betrokkene 1] in week 22 tot en met week 29 van 2013 daar een kamer heeft gehuurd. De eerste dag van week 22 is 27 mei 2013, de dag van aankomst in Nederland. [betrokkene 1] is dus direct na aankomst weer in de prostitutie gaan werken.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich van de ten laste gelegde begindatum 27 mei 2013 tot en met de verdachtes aanhouding op 14 april 2014 schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Geloofwaardigheid [betrokkene 1]
Het in de tenlastelegging vermelde slachtoffer in deze zaak [betrokkene 1] heeft geen aangifte gedaan. [betrokkene 1] heeft bij de politie en in hoger beroep telkens verklaard het prostitutiewerk vrijwillig en zonder enige bemoeienis van verdachte te doen. Er zou sprake zijn van een liefdesrelatie tussen [betrokkene 1] en verdachte.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 1], die ter zitting in hoger beroep als getuige is gehoord, bij de politie een verklaring heeft afgelegd die op onderdelen tegenstrijdig is met eerder door haar tegenover politie gegeven informatie. Het hof stelt vast dat dat [betrokkene 1] bij de politie dan wel bij het hof tegenstrijdigheden heeft verteld. Zo heeft ze tegenover de politie tijdens haar verhoor op 16 april 2014 verklaard dat ze de vrouw van de broer van verdachte, [betrokkene 2], die eveneens als prostituee werkzaam was, niet kende terwijl zij tevoren, in juli 2013, gezamenlijk in een vanaf het Zandpad rijdende taxi werden gesignaleerd door de politie en [betrokkene 1] destijds tegenover politie verklaarde die [betrokkene 2] te kennen uit Bulgarije. Ter zitting van het hof heeft getuige [betrokkene 1] over het voorgaande niet een geloofwaardige verklaring afgelegd, namelijk dat zij die [betrokkene 2] na haar verhoor bij de politie in april 2014 heeft leren kennen. Het hof vindt ook daarin aanleiding de
betrouwbaarheid van hetgeen [betrokkene 1] ter zitting van het hof heeft verklaard in twijfel te trekken. Daar komt bij dat het hof in de heldere inhoud van de tapgesprekken grond vindt de door [betrokkene 1] ter zitting in hoger beroep voorgestelde gang van zaken als onvoldoende aannemelijk terzijde te stellen. Dit brengt mee dat het hof niet gelooft dat er sprake is geweest van een zelfstandig werkende prostituee, die uit vrije wil werkte en over al haar verdiensten in volle vrijheid kon beschikken, zoals [betrokkene 1] en ook verdachte het hof heeft voorgespiegeld.
Alles afwegend, mede gelet op de ongelijkwaardige relatie tussen [betrokkene 1] en verdachte, gaat het hof er op grond van de tapgesprekken vanuit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.
— Sub 1
Voor een bewezenverklaring van mensenhandel art. 273 f lid 1 sub 1 Sr moet er sprake zijn van (een) gedraging(en), (een) middel(en) en het oogmerk van uitbuiting.
Middelen
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte jegens [betrokkene 1] gebruik heeft gemaakt van middelen. Deze middelen bestaan niet alleen uit het dreigen met geweld en het gebruik maken van andere feitelijkheden, maar ook door het misbruik maken van de kwetsbare positie waarin die [betrokkene 1] zich bevond en het misbruik dat verdachte maakte van het overwicht dat hij op haar had.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van andere feitelijkheden, door met [betrokkene 1] een liefdesrelatie aan te gaan en door met haar samen te wonen, maar die hielden ook in dat hij [betrokkene 1] van en naar haar werkplek bracht en dat hij controle en toezicht hield op haar prostitutiewerkzaamheden en de verdiensten daaruit.
Verder heeft de meervoudige afhankelijkheid van [betrokkene 1] er — onder meer — uit bestaan dat zij afkomstig is uit een land waar de economische omstandigheden slecht zijn, zij de Nederlandse taal niet machtig is en er sprake was van een ongelijkwaardige relatie tussen verdachte en [betrokkene 1]. Verdachte controleerde [betrokkene 1], regelde de inkomsten en de werkomstandigheden van [betrokkene 1], terwijl [betrokkene 1] haar verdiende geld in elk geval deels aan hem moest afstaan. Verdachte heeft daarnaast gedreigd geweld tegen [betrokkene 1] te gebruiken en haar meermalen uitgescholden.
Nu verdachte gebruik heeft gemaakt van voornoemde middelen is voor een bewezenverklaring niet van belang of [betrokkene 1] al dan niet heeft ingestemd met het werken in de prostitutie. Door het gebruik van deze middelen heeft verdachte [betrokkene 1] in een uitbuitingssituatie doen belanden en verkeerde zij niet in een positie waarin zij vrijelijk kon beslissen om haar werkzaamheden te beëindigen.
Gedragingen
Het hof acht bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft geworven, nu verdachte [betrokkene 1] er toe heeft gebracht om vanuit Bulgarije weer naar Nederland te komen om in de prostitutie te werken. Uit de gesprekken die gedurende [betrokkene 1]'s verblijf in Bulgarije zijn gevoerd blijkt duidelijk dat verdachte die [betrokkene 1] er toe beweegt terug te komen naar Nederland. Daarnaast acht het hof bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft vervoerd van en naar haar werk, alsook dat hij haar heeft gehuisvest, nu verdachte en [betrokkene 1] op hetzelfde adres aan de [a-straat] in [a-plaats] verbleven.
Gelet op het bovenstaande — in samenhang bezien met de bewijsmiddelen — is het hof van oordeel dat verdachte [betrokkene 1] door genoemde middelen heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en dat verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan artikel 273f lid 1 sub 1 Sr.
— Sub 3
Onder aanwerven valt iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt. Voor de bewezenverklaring van sub 3 is geen (dwang)middel vereist.
Aangeworven
Op 27 mei 2013 komen [betrokkene 1] en verdachte samen vanuit Sofia aan op de luchthaven in Eindhoven. De verklaringen die zij daar bij een controle afleggen over hun onderlinge verhouding zijn op verschillende punten tegenstrijdig en daarmee deels ongeloofwaardig. Zo verklaart [betrokkene 1] dat zij niet komt om in de prostitutie te gaan werken, maar voor 2 à 3 weken op familiebezoek te zijn, terwijl uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat zij meteen vanaf haar aankomst in Nederland weer in de prostitutie is gaan werken en bovendien in Nederland is gebleven. Overigens komen de eerste verklaringen wel overeen waar deze zien op het regelen van de tickets, want dat heeft verdachte gedaan.
Medegenomen
Het hof acht bewezen dat verdachte [betrokkene 1] heeft medegenomen door haar bij de inreis op 27 mei 2013 te begeleiden en haar ticket te regelen, waarna zij in Nederland direct in de prostitutie is gaan werken. Daarnaast acht het hof bewezen dat verdachte [betrokkene 1] voorafgaand aan haar terugkomst in april 2014 heeft aangeworven door haar te bewegen vanuit Bulgarije terug naar Nederland te komen. Na haar terugkomst in Nederland op 3 april 2014 gaat zij vijf dagen later opnieuw in Alkmaar aan het werk als prostituee.
Het hof is van oordeel dat verdachte [betrokkene 1] heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk die [betrokkene 1] in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor derden tegen betaling. Het oogmerk blijkt duidelijk uit de inhoud van de tapgesprekken zoals die zullen worden opgenomen in het — in geval van het instellen van beroep in casssatie — op te stellen bewijsmiddelenoverzicht.
— Sub 4
Het hof is van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode door gebruik te maken van de onder sub 1 genoemde middelen [betrokkene 1] heeft bewogen zich in Nederland beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard, te weten prostitutiewerk.
— Sub 6 en 9
In tegenstelling tot de rechtbank en de raadsman, acht het hof — met de advocaat-generaal — de onderdelen van de tenlastelegging betreffende sub 6 en 9 wettig en overtuigend bewezen.
Uit de gegevens van Western Union volgt dat verdachte in 2013 in totaal € 4.747,- heeft verzonden naar [betrokkene 4], zijnde zijn ex-echtgenote en de moeder van zijn kinderen. Zij woont in [a-land]. In 2014 was dit — tot de aanhouding van verdachte — in totaal € 1.900,-.
Verdachte heeft bij de politie, ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep, sterk wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot zijn werkzaamheden, verdiensten en uitgaven. Voor zover verdachte heeft verklaard in de ten laste gelegde periode over voldoende inkomsten uit eigen kapperswerkzaamheden te hebben beschikt, vindt deze verklaring geen enkele steun in het dossier, zodat het hof dit deel van zijn verklaring als ongeloofwaardig ter zijde schuift. Verdachte heeft tegenover de politie namelijk zelf verklaard geen werkzaamheden en inkomsten te hebben, hetgeen wordt bevestigd door de inhoud van tapgesprekken.
Het voorgaande brengt mee dat in zijn geheel niet aannemelijk is geworden dat verdachte inkomsten had uit andere bronnen dan de prostitutiewerkzaamheden van [betrokkene 1]. Het geld dat door verdachte is overgemaakt, is geld dat afkomstig is van de prostitutie van [betrokkene 1]
Uit de gegevens van Western Union blijkt ook dat verdachte in 2014 in totaal € 300,- heeft ontvangen van [betrokkene 1]. Dit geld, waarvan aannemelijk is dat het afkomstig is van de prostitutie, is door [betrokkene 1] tijdens haar korte verblijf in Bulgarije vanuit Bulgarije naar verdachte in Nederland gestuurd.
Ook hebben [betrokkene 1] en verdachte allebei verklaard dat [betrokkene 1] bijdroeg aan hun gezamenlijke huishouding. [betrokkene 1] betaalde onder meer (mee aan) de huur en boodschappen.
Uit het voorgaande, in samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen, volgt dat verdachte [betrokkene 1] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden en daarnaast opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [betrokkene 1], Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan artikel 273f lid 1 sub 6 en 9 Sr.
Medeplegen
Het hof is van oordeel dat medeplegen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.’
1.8
Het bewezenverklaarde is door het hof gekwalificeerd als opleverende:
‘mensenhandel, meermalen gepleegd.’
1.9
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd. Zo heeft het hof onder meer als bewijsmiddel (4) gebezigd door de getuige [betrokkene 1] ter zitting in hoger beroep aflegde verklaring, inhoudende (onder meer, voor zover in het kader van belang):
‘Ik werd soms door [verdachte] van mijn werkplek opgehaald. Hij bracht mij ook wel eens naar mijn werk.
()
U vraagt wie —als wij samen waren— de huur, boodschappen en dergelijke betaalde. Dat betaalden wij allebei.()
()
U houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat ik de huur betaalde. Wij woonden daar samen. Wij betaalden ieder € 150,-. Het is wel eens voorgekomen dat [verdachte] later betaalde, maar in principe deelde wij de kosten voor de huur.’
1.10
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel (5) gebezigd door verdachte tegenover een verbalisant aflegde verklaring, inhoudende onder meer:
‘V: Hoe betaalden jullie de huur?
[verdachte]: Wij betaalden dit contant. Dit deden we delen.
()
V: Hoe komt zij weer thuis van haar werk?
[verdachte]: ik haalde haar wel eens op. Ik heb haar ook uit Den Haag opgehaald.’
1.11
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel (10) gebezigd een geschrift, zijnde een uitwerking van het tabgesprek, inhoudende onder meer (voor zover in dit kader van belang):
‘()
[verdachte]: Nee, jij hebt toch papieren… met de ID-kaart…(onverstaanbaar)… jij gaat er naartoe, er is ook een bureau, alles is er…jij gaat er heen, je laat je inschrijven en de mensen gaan het je vertellen of je daar kunt werken of niet…
()’
1.12
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het Hof voorts nog als bewijsmiddel (16) gebezigd. Tegenover de politie afgelegde verklaring van verdachte, inhoudende onder meer:
‘[verdachte]: Zij kwam bijwonen. Zij woonde eerst ergens anders. Ze was in Bulgarije en is terug gekomen en wilde toen bij mij wonen.
[verdachte]: [betrokkene 1] werkte als prostituee.
()
V: Heeft zij na haar komst naar Nederland nog gewerkt?
[verdachte]: Ja, ze heeft toen in Alkmaar gewerkt.
[verdachte]: Soms vroeg ze mij om haar op te halen want ze kon niet terugkomen. We leenden dan een auto.
V: Hoe betaalden jullie de huur?
[verdachte]: Wij betaalden dit contant. Dit deden we delen.
V: Hoe komt zij weer thuis van haar werk?
[verdachte]: Ik haalde haar wel eens op. Ik heb haar ook uit Den Haag opgehaald.’
1.13
Eerder heeft de Hoge Raad wel geoordeeld dat voorwaardelijke opzet aanwezig moet zijn ten aanzien van de in artikel 273f Sr lid 1 bedoeide relevante feitelijke omstandigheden van betrokkene waaruit het overwicht dan wel de kwetsbare positie voortvloeit (HR 27 oktober 2009,NbSr 2009, 363). Van een kwetsbare positie is sprake in geval van een situatie waarin de betrokkene geen werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan (Richtlijn 2011/36/EU).
Voor oogmerk van uitbuiting is een voorwaardelijke opzet niet voldoende; vereist is dat de handelingen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebrengt dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit. Met betrekking tot het in artikel 274f lid londer 3 bedoelde aanwerven, meenemen of ontvoeren met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het oogmerk van de verdachte erop gericht moet zijn dat de betrokkene zich in een ander land dan waar deze is aangeworven, meegenomen of ontvoerd, beschikbaar stelt tot het verrichten van de betreffende handelingen. Volgens de Hoge Raad heeft de term aanwerven de betekenis van iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt (HR 18 april 2000, NJ 2000,443). Onder het tot prostitutie brengen dient mede te worden verstaan iedere gedraging gericht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in zijn vrijheid met prostitutie op te houden ongeacht de omstandigheden of deze daarbij vrijwillig betrokken is geraakt dan wel reeds eerder bij prostitutie betrokken is geweest (HR 6 juli 1999, NJ 1999, 701). Een reeds gevormde wilsbesluit van degene die tot prostitutie zou zijn gebracht zou niet aan de toepasselijkheid van de wetsbepaling in de weg staan (HR 10 september 2013, NJ 2015, 443,mnt. AH Klip). In zijn noot onder het betreffende arrest wijst annotator Klip op de omstandigheid dat het bordeelverbod al in 2000 is opgeheven hetgeen betekent dat het exploiteren van een bordeel, het bieden van seksuele diensten en het afnemen daarvan, voor zover dat alles binnen de Nederlandse landsgrenzen geschiedt, niet meer onder de strafwet valt, hetgeen anders is als het gaat om minderjarigen of als er sprake is van dwang. Als prostitutie een als zodanig legale bedrijfstak is, dan mag die dienstverlening niet alleen worden verricht, maar mag daarvoor binnen de gehele Unie worden geworven hetgeen derhalve inhoudt dat als Nederland het aanwerven van vrouwen uit het buitenland bestraft, terwijl zulks niet doet met betrekking tot vrouwen uit Nederland of buitenlandse vrouwen die al in Nederland zijn, een bij de verdragen verboden discriminatie pleegt die derhalve niet overeind kan worden gehouden (waarbij hij erop wijst dat deze conclusie al eerder is getrokken door E Gerritsma en M. Wijers, Vrijwillige werving van prostituees over de grens, Nemesis 2003, p. 63–68). Deze Unierechtelijke consequenties van het vrijgeven van de prostitutie is onder meer aan de orde gesteld in de uitspraak van het Hof van Justitie in de Maastrichtse coffeeshopzaak (en ook al eerder in zaak HvJEG C-268/99, 20 november 2001, —Jany e.a.—). De conclusie is dan ook dat in geval van vrijwillige aanwerving van meerderjarigen strafbaarheid niet meer kan worden aangenomen.
1.14
In het onderhavige arrest heeft het hof onder meer overwogen dat de door de getuige [betrokkene 1] bij de politie en ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaringen niet gelooft en dat het hof derhalve niet gelooft dat er sprake is geweest van een zelfstandig werkende prostituee, die uit vrije wit werkte en over al haar verdiensten in volle vrijheid kon beschikken. In het arrest heeft het hof onder meer overwogen dat verdachte gebruik gemaakt zou hebben van andere feitelijkheden, door met [betrokkene 1] een liefdesrelatie aan te gaan en door met haar samen te wonen, die ook inhielden dat hij [betrokkene 1] van en naar haar werkplek bracht en dat hij controle en toezicht hield op haar prostitutiewerkzaamheden en de verdiensten daaruit. Deze overweging is in strijd met hetgeen het hof in de bewijsmiddelen zelf vaststelt, te weten dat er al eerder sprake is geweest van een liefdesrelatie maar ook dat verdachte [betrokkene 1] ‘soms’ naar haar werk bracht en ‘soms’ wel eens ophaalde hetgeen toch duidelijk iets anders is dan hetgeen het hof in het arrest lijkt te suggereren, te weten dat verdachte de betrokkene van en naar haar werkplek zou hebben gebracht zodat hij daardoor ook controle en toezicht zou hebben gehouden op haar prostitutiewerkzaamheden en de verdiensten daaruit. Reeds gelet hierop is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
1.15
In het arrest heeft het Hof voorts overwogen dat er sprake is geweest van een meervoudige afhankelijkheid van die [betrokkene 1] die er onder meer uit bestaan hebben dat zij afkomstig is uit een land waar de economische omstandigheden slecht zijn, zij de Nederlandse taal niet machtig was en er (dus?) sprake was van een ongelijkwaardige relatie tussen haar en verdachte. Deze overwegingen zijn onbegrijpelijk in het licht van de omstandigheid dat ook verdachte uit Bulgarije afkomstig was en ook verdachte de Nederlandse taal niet machtig is, zo volgt uit het proces-verbaal van de terechtzitting, alwaar verdachte door middel van een tolk gehoord is. Ook gelet op deze omstandigheden is de bewezenverklaring dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
1.16
Dat verdachte [betrokkene 1] zou hebben gecontroleerd, de inkomsten zou hebben geregeld en de werkomstandigheden van [betrokkene 1], terwijl zij haar verdiende geld ‘in elk geval deels’ aan hem moest afstaan kan voorts niet uit de bewijsmiddelen volgen. Integendeel, in de bewijsmiddelen heeft het hof vastgesteld dat verdachte en [betrokkene 1] bijvoorbeeld de huur gezamenlijk hebben gedeeld, hetgeen toch iets anders is dat [betrokkene 1] haar inkomsten zou dienen af te staan.
1.17
Dat het Hof voorts voor het bewijs heeft gebezigd tapgesprekken waaruit volgt dat verdachte op de laatste dag van de bewezenverklaarde periode minder juist taalgebruik zou hebben gebezigd jegens [betrokkene 1], kan toch bezwaarlijk worden gebruikt om te onderbouwen dat verdachte in de periode daaraan voorafgaande haar door deze uitlatingen zou hebben uitgebuit. Ook om deze reden is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
1.18
In het arrest heeft het Hof voorts ten onrechte overwogen dat onder aanwerven iedere daad valt waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt. Uit de vigerende regelgeving volgt immers dat een dergelijke zienswijze een ongeoorloofde inbreuk oplevert van het discriminatieverbod alsmede het vrije verkeer van werknemers en personen binnen de EU (zie hierboven, 1.13). Onder deze omstandigheden getuigt het oordeel dan ook van een onjuiste rechtsopvatting, althans is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
1.19
Voor het geval de Hoge Raad van mening is dat zulks niet zonder meer uit de betreffende internationale regelgeving voortvloeit, verzoekt verdachte de Hoge Raad het Hof van Justitie EU omtrent deze kwestie helderheid te verschaffen. Minst genomen bestaat immers onduidelijkheid over de uit de EU regelgeving voortvloeiende verplichtingen, in dier voege dat het Hof van Justitie helderheid dient te verschaffen in hoeverre het aanwerven van meerderjarigen prostituees in een EU-land teneinde haar zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling in een ander EU-land, strafbaar is indien dit niet strafbaar is indien het aanwerven in Nederland geschiedt. Verdachte stelt dan ook voor de navolgende vragen te stellen:
- I.
Valt het aanwerven van prostituees in een (andere) lidstaat onder het EG-Verdrag?
- II.
Zo ja, is het geoorloofd het aanwerven van prostituees in een andere (EU-lid)staat strafbaar te stellen indien dit binnen Nederland niet strafbaar is?
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder art. 359 Sv, en wel om het navolgende:
Ten onrechte heeft het hof bij de strafoplegging onder meer overwogen dat het hof rekening houdt met het feit dat verdachte eerder in Frankrijk is veroordeeld voor een soortgelijk delict terwijl uit het uittreksel Justitiële Documentatie dit niet kan volgen en/of het hof onvoldoende blijk heeft gegeven te hebben onderzocht in hoeverre de betreffende veroordeling onherroepelijk is geworden. De oplegging van de straf is derhalve onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
2.1
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 september 2015 is onder meer gerelateerd:
‘Op vragen van de voorzitter omtrent de persoonlijke omstandigheden antwoordt verdachte, zakelijk weergegeven:Ik heb in Nederland nooit iets fouts gedaan. Ik heb in Nederland geen crimineel verleden. U vraagt of (ik-RJB-) elders wel een strafblad heb. Ik heb nooit iets gestolen. U wijst op een veroordeling in Frankrijk. Dat was iets anders. U houdt mij voor dat ik ter zake van koppelarij één jaar gevangenisstraf heb gekregen. Ik werd opgepakt omdat ik geen papieren bij mij had.()’
2.2
In het arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
2.3
In het arrest heeft het hof met betrekking tot de strafoplegging onder meer overwogen:
‘Het hof heeft gezien een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2015 en houdt rekening met het feit dat verdachte eerder in Frankrijk is veroordeeld voor een soortgelijk delict (koppelarij met meerdere slachtoffers) als het onder 1 bewezenverklaarde feit.
()’
2.4
In het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2015 is geen veroordeling vermeld waaruit volgt dat verdachte eerder in Frankrijk onherroepelijk is veroordeeld. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat hiervan geen sprake is. Hierbij is van belang dat het Kaderbesluit betreffende de organisatie en inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (Kaderbesluit 2009/315/JBZ d.d. 26 februari 2009) onder meer is bepaald dat per lidstaat een centrale autoriteit moet worden opgericht die van de autoriteit van andere lidstaten zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld van op haar grondgebied uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen en dat de lidstaten daartoe de nodige maatregelen moeten treffen om aan de verplichtingen die voortvloeien uit dat Kaderbesluit te voldoen. Gelet op het bovenstaande is de strafoplegging onvoldoende met redenen omkleed (vgl. HR 23 februari 2016, ECLI: NL: HR: 2016: 308).
2.5
Verdachte is daarnaast van mening dat het hof minst genomen had dienen te onderzoeken in hoeverre de Franse veroordeling onherroepelijk is nu immers uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep bezwaarlijk anders kan volgen dat verdachte heeft aangegeven in ieder geval niet voor een soortgelijk delict in Frankrijk te zijn veroordeeld. Anders dan in HR 20 april 2010,ECLI:NL:HR:2010:BL4102 het geval is geweest heeft het hof in de onderhavige zaak niet kennelijk kunnen afleiden dat verdachte eerder onherroepelijk in Frankrijk is veroordeeld voor een soortgelijk delict nu immers de verdachte niet het zwijgen heeft toegedaan toen hij met de veroordeling is geconfronteerd.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 29 maart 2016
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑03‑2016
PV verhoor [betrokkene 1], 16 april 2014, p. 1456 en 1457 dossier.
2 Id. p. 1458 dossier.
p. 1458.
p. 1464.
p. 1457 en 1459.
p. 1472.
p. 1458–1459.
p. 1459 en 1474.
p. 1469.
p. 1458.
p. 1470-71 en 1473.
p. 1473.
PV start proces-verbaal, 18 november 2013, p. 38 dossier (ook voor hot direct navolgende).
Gerechtshof Amsterdam, 11 april 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8537).
PV verhoor [betrokkene 1], 16 april 2014, p. 1456 dossier.
PV verhoor [verdachte], 24 april 2014, p. 454 dossier.
PV tapgesprek 19 maart 2014, p. 1538 dossier.
PV tapgesprek 30 maart 2014, p, 1539 dossier.
PV tapgesprek 30 maart 2014, p. 1542 dossier.
pv verhoor [betrokkene 1], 16 april 2014, p. 1473 dossier.
Id. p. 1469 dossier.
p. 1470,
PV verhoor [verdachte], 24 april 2014, p. 459 dossier.
PV tapgesprek 30 maart 2014, p. 1542–1543 dossier.
PV verhoor [betrokkene 1], 1G april 2014, p. 1472 dossier.
PV tapgesprek 31 maart20l4, p. 1544 dossier.
PV tapgesprek 1 april 2014, p. 1545 dossier.
PV tapgesprek 26 maart 2014, met Nermin (gespreknummer: 280432052), losbladig
PV tapgesprek 3 april 2014, p. 1559 dossier.
pv verhoor [betrokkene 1], 16 april 2014, p. 1473 dossier.
Gerechtshof Amsterdam, 18 januari 2012 (ECLI:N1:GHAMS:2012:BV1281).
Hoge Raad, 13 juni 1995, DD 1995, 387.
PV tapgesprek 30 maart 2014, met [betrokkene 1] (gespreknummer: 280436056), losbladig).
Rechtbank Alkmaar. 7 oktober 2010. (ELCI:NL:RBALK:2010:BN9788).