HR, 20-04-2010, nr. 08/03215A
ECLI:NL:HR:2010:BL4102
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
08/03215A
- LJN
BL4102
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL4102, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑04‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL4102
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Strafoplegging. Het Hof heeft bij de strafoplegging betrokken dat verdachte in 2001 in Canada is veroordeeld. Uit hetgeen de stukken inhouden m.b.t. de bedoelde veroordeling, heeft het Hof kennelijk afgeleid, hetgeen niet onbegrijpelijk is, dat het om een onherroepelijke veroordeling ging.
20 april 2010
Strafkamer
Nr. 08/03215A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 3 juli 2008, nummer H-102/08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 2] alias [alias verdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Point Blanche" te Point Blanche te Sint Maarten (Nederlandse Antillen).
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het zevende middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de verdachte in 2001 in Canada is veroordeeld.
2.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en vier maanden. Het Hof heeft ten aanzien van de oplegging van die straf het volgende overwogen:
"Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, wordt de na te noemen beslissing passend geacht. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededader hebben zich gedurende langere tijd op grote schaal bezig gehouden met het plegen van valsheid in geschrifte en gebruikmaking van valse documenten. Verdachte en zijn mededader hebben hun ware identiteiten verhuld. De door hen opgegeven namen werden ondersteund door valse paspoorten en andere valse documenten. Vanaf Sint Maarten hebben zij zich bezig gehouden met de vervaardiging, verkoop en levering van valse bankbescheiden aan derden, waarvan de bewezenverklaring slechts een selectie bevat. Die derden konden de valse bankbescheiden bezigen om zich de schijn van kredietwaardigheid aan te meten bij duistere praktijken zoals oplichting. Met deze transacties waren, in ieder geval naar Antilliaanse maatstaven, ongekend grote bedragen gemoeid en de verdachte en zijn mededader verwierven miljoenenopbrengsten met hun misdrijven. Tenslotte heeft de verdachte met zijn mededader in hun woning drie vuurwapens en munitie voorhanden gehad, die zijn eigendom waren.
Ten nadele van verdachte geldt dat hij in Canada twee keer eerder veroordeeld werd, te weten in 1995 wegens een geweldsdelict en in 2001 wegens een fraude, waarbij kennelijk getracht is een bank voor $ 1.000.000 op te lichten, tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
Gelet op de omvang en duur van de door de verdachte gepleegde misdrijven en in aanmerking genomen dat eerdere - voorwaardelijke - straffen de verdachte niet hebben weerhouden van het plegen van deze misdrijven, oordeelt het Hof eenparig dat de door het GEA opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst en de aard van het bewezenverklaarde en dat, alles afwegende, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
In verband met het te lange verblijf van de verdachte in politiecellen, verdachte heeft daar 66 dagen moeten doorbrengen, brengt het Hof op deze straf acht maanden in mindering."
2.3. Uit wat in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9.4 is vermeld omtrent hetgeen de stukken inhouden met betrekking tot de in het middel bedoelde veroordeling heeft het Hof kennelijk afgeleid, hetgeen niet onbegrijpelijk is, dat het om een onherroepelijke veroordeling ging.
2.4. In zoverre faalt het middel.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 april 2010.