HR 5 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9985, NJ 2013/467, m.nt. Keulen, rov. 2.3.
HR, 21-02-2023, nr. 21/04585
ECLI:NL:HR:2023:280
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-02-2023
- Zaaknummer
21/04585
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:280, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑02‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:99
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:1998
ECLI:NL:PHR:2023:99, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 24‑01‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:280
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Verkrachting (art. 242 Sr) en belaging (art. 285b.1 Sr). TBS met dwangverpleging opgelegd. Motiveringsklachten. 1. Kon hof, alvorens over te gaan tot oplegging van TBS met dwangverpleging, verzoek om nader reclasseringsrapport afwijzen? 2. Kon hof TBS met dwangverpleging opleggen (en geen TBS met voorwaarden)? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04585
Datum 21 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2021, nummer 22-000612-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2023 .
Conclusie 24‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middelen zijn gericht tegen (de motivering van) 1. de afwijzing van een verzoek om een nader reclasseringsrapport en 2. de oplegging van tbs met dwangverpleging. Beide middelen falen. Conclusie strekt tot verwerping.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04585
Zitting 24 januari 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 21 oktober 2021 door het gerechtshof Den Haag voor verkrachting en belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, en tbs met dwangverpleging. Voorts heeft het hof een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard, beslissingen genomen over inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, voorwerpen, en beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partij en de oplegging van een tweetal schadevergoedingsmaatregelen. Tenslotte heeft het hof een vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel is gericht tegen (de motivering van) de afwijzing van een verzoek om een nader reclasseringsrapport, het tweede middel is gericht tegen (de motivering van) de oplegging van tbs met dwangverpleging.
2. De bewezenverklaring
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Zaak met parketnummer 09-857143-18:
hij op 09 juni 2018 te [plaats] door geweld en bedreiging met geweld, te weten:
het op de bank duwen en
het zeggen dat hij nog een keer seks wilde hebben en
het op het lichaam gaan zitten en
het pakken van een mes uit de keukenla en daarbij zeggen “ik wil dit niet doen, maar als je me geen andere keuze laat, gebruik ik het”
het richten van het mes op de borst en
het omlaag trekken van de broek en
het met kracht knijpen in de (boven)benen en
het slaan tegen (de zijkant van) het hoofd en
het zeggen “ik kan nu je luchtpijp dichtdrukken en met een paar minuten is het over, dan kan ik doen met je wat ik wil” en
het uit elkaar duwen van de benen en
het (meermalen) zeggen “meewerken, anders pak ik het mes”,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het duwen en heen en weer bewegen van de penis en hand/vinger(s) in de vagina en in de anus en tussen de billen van die [slachtoffer];
Zaak met parketnummer 09-263328-19 (gevoegd):
hij in de periode van 10 mei 2019 tot en met 2 juli 2019 te [plaats],
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door (in)direct per telefoon en per brief en via anderen, contact te zoeken met die [slachtoffer],
terwijl die [slachtoffer] geen contact wilde met verdachte,
met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.”
3. Motivering van de gevangenisstraf en de tbs met dwangverpleging
Ten aanzien van de strafoplegging en de tbs-maatregel met dwangverpleging heeft het hof het volgende overwogen en beslist:
“Motivering van de straf
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan verkrachting. Door aldus te handelen heeft de verdachte zeer ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, voor wie het bewezen verklaarde buitengewoon vernederend en traumatisch moet zijn geweest. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Slachtoffers van feiten als het onderhavige lijden dikwijls nog geruime tijd onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan.
De verdachte heeft zich daarnaast gedurende een periode van bijna twee maanden schuldig gemaakt aan de belaging van het slachtoffer, dit terwijl de verdachte kort daarvoor voor verkrachting van het slachtoffer was veroordeeld en haar ter zitting afgelegde slachtofferverklaring had aangehoord. Met zijn handelen heeft de verdachte op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het – reeds door hem aangetaste – gevoel van veiligheid van het slachtoffer.
Uit de verklaringen van aangeefster, de toelichting op de vordering benadeelde partij en de ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de impact van het hele gebeuren op het slachtoffer en haar gezin zeer groot is geweest en dat zij hierdoor is gediagnosticeerd met PTSS, waarvoor zij onder behandeling is. Zij vreest voor haar veiligheid en die van haar kinderen, met name vanaf het moment dat verdachte vrijkomt.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten liep de verdachte in een proeftijd van een op 13 juni 2017 aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ter zake belaging. Dat heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden om gedurende de proeftijd te recidiveren.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapporten.
Uit het Pro Justitia-rapport d.d. 1 oktober 2018 (die is opgemaakt naar aanleiding van de verkrachtingszaak), opgemaakt door Hulshof, GZ-psycholoog, volgt dat bij de verdachte, sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens te weten een ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Onder meer wordt vastgesteld dat de verdachte voornamelijk redeneert vanuit zijn eigen behoeftebevrediging, zich zelfbepalend kan opstellen indien een contact niet loopt zoals hij wil en in geval van kritiek de schuld aan de ander geeft. Deze stoornis was – gezien de aard en de duur van de gebrekkige ontwikkeling – tevens aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde feit. Vanwege de ontkennende proceshouding heeft de onderzoeker niet kunnen onderzoeken of deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed.
Aan het meest recente Pro Justitia rapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 7 mei 2021, opgemaakt door J.C. Leheij, psychiater, en R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, heeft de verdachte zijn medewerking geweigerd, waardoor het onderzoek enigszins beperkt is gebleven. Wel wordt geconcludeerd dat aanwijzingen zijn gevonden voor het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis met daarbij trekken van een borderline-, antisociale- en narcistische persoonlijkheidsstoornis.
Het hof stelt op grond van voormelde bevindingen in het eerstgenoemde rapport vast dat bij de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde verkrachting (parketnummer 09-857143-18) een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Gelet op de aard en de duur van de gebrekkige ontwikkeling en de omstandigheid dat blijkens het laatstgenoemde rapport daarvoor in 2021 nog steeds aanwijzingen zijn geconstateerd, gaat het hof ervan uit dat deze stoornis ook bestond ten tijde van de bewezenverklaarde belaging (parketnummer 09-263328-19).
In het voordeel van de verdachte gaat het hof er bij de bepaling van de op te leggen straf van uit dat deze stoornis, gelet op de aard en kenmerken daarvan, de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van beide bewezenverklaarde feiten op zodanige wijze heeft beïnvloed, dat deze feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
In het reclasseringsadvies van 2 september 2021 van GGZ Fivoor TBS Noord, opgesteld in aanvulling op het reclasseringsadvies van 11 oktober 2018 van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering Den Haag, wordt geconcludeerd dat de verdachte op alle leefgebieden problemen heeft. Als criminogene factoren wordt genoemd het ontbreken van dagbesteding, beperkte sociale relaties, financiële problemen, mogelijke emotionele problematiek, het ontbreken van huisvesting en mogelijk middelengebruik. Voorts wordt geconstateerd dat het bij de verdachte ontbreekt aan een hulpvraag tot gedragsverandering. Het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering alle als hoog ingeschat. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de conclusies van de reclassering weersproken, maar hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd werpt naar het oordeel van het hof geen ander licht op de zaak.
(…)
Motivering van de maatregelen
TBS
Het hof ziet in hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de persoon van de verdachte en de daarover uitgebrachte rapporten aanleiding om een last tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging uit te spreken.
In het voorgaande heeft het hof overwogen dat bij de verdachte tijdens het plegen van beide feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Het hof stelt vast dat de door de verdachte begane verkrachting een misdrijf betreft gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld, en dat het artikel waarin de belaging strafbaar is gesteld – artikel 285b Wetboek van Strafrecht – expliciet wordt opgesomd in artikel 37a lid 1 Wetboek van Strafrecht, waarmee aan de desbetreffende voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan.
Met betrekking tot het recidiverisico overweegt het hof als volgt.
Het hof gaat ervan uit, zoals hiervoor reeds overwogen, dat de bij de verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornis heeft doorgewerkt in het herhaalde delictgedrag van de verdachte.
Gelet op de aard en kenmerken van de bij de verdachte vastgestelde stoornis, de problemen van de verdachte op alle leefgebieden, de omstandigheden dat verdachte zich achtereenvolgens schuldig heeft gemaakt aan belaging van twee ex-partners en hij het laatste slachtoffer ook nog heeft verkracht, zulks in weerwil van een naar aanleiding van de eerste belaging aan hem opgelegde voorwaardelijke straf, en dat de verdachte geen blijk geeft van enig inzicht in de kwalijkheid van zijn handelen, zijn verantwoordelijkheid daarvoor en de noodzaak voor gedragsverandering, is het hof met de reclassering van oordeel dat het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op onttrekking aan op te leggen voorwaarden hoog moet worden ingeschat.
De reclassering heeft in haar rapport van 2 september 2021 desgevraagd negatief geadviseerd ten aanzien van een eventueel op te leggen TBS met voorwaarden. Behalve het hiervoor reeds genoemde hoge risico op onttrekking aan op te leggen voorwaarden, wordt in het rapport als beletsel genoemd dat geen plan van aanpak kon worden opgesteld vanwege de ontkennende houding van de verdachte en de niet meewerkende houding met betrekking tot het afnemen van diagnostiek. Gelet hierop behoort TBS met voorwaarden naar het oordeel van het hof niet tot de mogelijkheden.
De bewezenverklaarde feiten, de genoemde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de – indien onbehandeld – te verwachten blijvende doorwerking daarvan in het gedrag van de verdachte, leiden ertoe dat het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk maken.
Nu de terbeschikkingstelling (mede) wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, volgt dat de op te leggen maatregel in duur niet zal zijn gemaximeerd.”
4. Bespreking van het eerste middel
4.1
Het middel behelst de klacht dat het hof “ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft afgewezen het namens (de verdachte) gedane verzoek om, alvorens over te gaan tot oplegging van TBS met dwang, de reclassering een deugdelijke rapportage te laten opmaken”.
4.2
Op de terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2021 heeft de verdediging het volgende verzoek gedaan:
“Mocht uw hof toch overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel, dan verzoek ik uw hof om de optie tot oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden te onderzoeken.”
4.3
Op de terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2021 heeft de verdachte het volgende verklaard:
“U houdt mij pagina 22 van de opgemaakte PBC rapportage d.d. 7 mei 2021 voor. U zegt mij voor dat uit de rapportage volgt dat in de nacht van 4 december 2016 de politie in Leiden een melding kreeg dat een man een vrouw op straat lastig viel. U zegt mij dat het om mij en een ex van mij bleek te gaan en dat deze ex aan de politie heeft verklaard dat ik haar belaagde, dat zij niets meer met mij te maken wilde hebben en dat ik dit niet accepteerde. U zegt mij dat de situatie lijkt op de onderhavige situatie en u vraagt mijn reactie. Dat was iets heel anders. We waren uitgegaan in een bar. Ik wilde niet weg gaan en toen kwam er politie. U zegt mij dat er eerder twee vrouwen stopten met de relatie met mij en dat dit niet door mij werd geaccepteerd. Mijn reactie hierop is dat ik het uiteindelijk moet accepteren. Dat kost mij geen moeite want het moet van twee kanten komen.
U houdt mij voor de conclusies van de deskundigen uit de rapportage. U zegt mij dat zij allereerst vaststellen dat er een patroon is van moeizaam en gebrekkig functioneren in intieme relaties met voor mij belangrijke anderen en dat er voorts een patroon is betreffende terugkerende contacten met politie en justitie. Voorts zegt u mij dat volgens de deskundigen er aanwijzingen zijn voor het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis met daarbij trekken van een borderline-, antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Mijn reactie hierop is dat wanneer er onderzoek wordt gedaan naar een persoon, er altijd die conclusie uit komt.
Voorts houdt u mij voor de reclasseringsrapporten van 22 en 26 oktober 2020. U zegt mij dat de reclassering negatief heeft geadviseerd over elektronische detentie en van mening is dat sprake is van een hoog recidiverisico. Mijn reactie hierop is dat die rapporten dateren van 9 maanden geleden. De situatie is helemaal veranderd sinds vorig jaar. Ik heb mijn kind kunnen erkennen. De vervolgstap is het treffen van een omgangsregeling. Op dat ogenblik was mijn kind mijn enige familie. Ik had nog een zus, maar dat contact was verloren. Ik had nog wel contact met mijn moeder. Nadat ik een jaar vast zat, heb ik weer, via-via, contact met mijn moeder gekregen. Dat kon eerst niet omdat ik haar nummer niet had in de penitentiaire inrichting. Ze hebben een hele korte tijd erna mijn zus kunnen vinden. Ik woonde vroeger bij mijn vader en daarna bij mijn moeder. Na 30 jaar is eindelijk het contact hersteld met mijn zus. Toen bleek dat ik nog een zusje had. Ik heb opeens familie. Gisteren hebben we nog gebeld via beeld. Dit betekent dat als ik naar buiten ga, ik eerst naar mijn zusjes wil. Ze hebben gezegd dat ik daar kan wonen zolang ik geen eigen woning heb. Verder is mijn moeder ziek, ze heeft reuma. Ik voel me machteloos en verdrietig. Ik wil mijn familie gaan opzoeken.”
4.4
Bij tussenarrest van 8 juli 2021 heeft het hof het op de zitting van 24 juni 2021 gesloten onderzoek heropend en aan de advocaat-generaal verzocht om de reclassering aanvullend te laten rapporteren. Het door het hof gewezen tussenarrest houdt in:
“Na de sluiting van het onderzoek is tijdens de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
Het hof acht zich onvoldoende voorgelicht met betrekking tot de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Meer in het bijzonder acht het hof het noodzakelijk, zonder daarbij vooruit te lopen op enige in deze strafzaak nog te nemen eindbeslissing, dat de reclassering een aanvullend advies uitbrengt over de eventuele mogelijkheid en wenselijkheid van het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden en over de inhoud van de daarbij te stellen voorwaarden (maatregelrapportage) voor het geval het hof zou gaan beslissen een dergelijke maatregel op te leggen.
Het hof neemt daarbij nog het volgende in aanmerking. Tot nu toe heeft de verdachte zijn medewerking aan nader onderzoek geweigerd. Het hof acht het van belang dat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om mee te werken aan dit aanvullend advies.
Derhalve zal het hof de advocaat-generaal verzoeken de reclassering aanvullend advies op te maken als hiervoor omschreven.”
4.5
Het in dit kader door de reclassering opgemaakte aanvullende advies van 2 september 2021 houdt in:
"[verdachte] heeft problemen op vrijwel alle leefgebieden, welke ook voor een groot deel in relatie staan tot het delictgedrag. Pro Justitiarapporteur Hulshof constateerde in 2018 een laag begaafd/ beneden gemiddeld intelligentieniveau. Het Pieter Baan Centrum (PBC) rapporteert op 7 mei 2021 over aanwijzingen voor het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis met daarbij trekken van een borderline-, antisociale- en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Aan het opstellen van het pro-Justitiarapport door het Pieter Baan Centrum heeft betrokkene niet meegewerkt. Recente diagnostiek is hierdoor niet aanwezig. Ook de risicotaxatie viel niet op te stellen door het Pieter Baan Centrum.
Gezien de ontkennende houding ten aanzien van de ernstige delicten en de niet meewerkende houding met betrekking tot het afnemen van diagnostiek, is het GGZ reclassering Fivoor niet gelukt om binnen het kader van de maatregel tbs met voorwaarden een plan van aanpak op te stellen.
(…)
Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
(…)
Gezien het niet willen meewerken aan het pro Justitia onderzoek en het ontbreken van een hulpvraag wordt het risico op het onttrekken aan toekomstige voorwaarden eveneens hoog ingeschat.”
4.6
Op 23 september 2021 is de inhoudelijke behandeling van het onderzoek door het hof hervat. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt in:
“De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
U bespreekt het reclasseringsadvies van Fivoor van 2 september 2021 met mij, waaruit onder meer blijkt dat de reclassering negatief adviseert over de maatregel tbs met voorwaarden. In het begin is er gevraagd of ik mee wilde werken aan het opstellen van het advies en ik heb toen aangegeven dat ik dat wilde. Ik heb dus wel meegewerkt aan het opstellen van het advies, maar er is helemaal niets gevraagd over mijn persoonlijke omstandigheden. Er was wel iemand bij het gesprek aanwezig, daar ben ik blij om. Tijdens het tweede gesprek met de reclassering bleek dat de mevrouw van de reclassering alleen gebruik heeft gemaakt van dossierinformatie. Ik sta dan ook niet achter het advies.
U houdt mij voor dat de reclassering het onverstandig acht dat ik na mijn detentie bij één van mijn zussen zou gaan inwonen en dat een vorm van beschermd wonen wordt geadviseerd. Daar ben ik het niet mee eens. Ik heb het met de reclassering over mijn zussen gehad. Ik heb aangegeven dat familie heel veel voor mij betekent en dat ik het contact graag wil behouden.
(…)
De verdachte legt op vragen van de jongste raadsheer een verklaring af, inhoudende:
Ik heb het met de reclassering niet gehad over het in gesprek gaan met een psychiater of psycholoog. U zegt mij dat het de reclassering, gezien mijn ontkennende proceshouding en mijn niet meewerkende houding met betrekking tot het afnemen van diagnostiek, niet is gelukt om binnen het kader van de maatregel tbs met voorwaarden een plan van aanpak op te stellen. Was dat in het Pieter Baan Centrum? Aan dat onderzoek heb ik op advies van mijn raadsvrouw niet meegewerkt. Voor de rest heb ik in deze zaak overal aan meegewerkt. Ik heb ook een leefstijItraining gevolgd.
De medewerkster van de reclassering heeft mij geïnformeerd dat door de reclassering de oplegging van TBS met dwang werd geadviseerd omdat ik de feiten ontken. Ook gaf zij aan dat ik vast zou blijven zitten totdat ik de feiten zou bekennen. Ik was hierdoor gechoqueerd. Ik vind het opgestelde rapport niet volledig. Er had meer naar mijn persoonlijke omstandigheden gevraagd moeten worden.
De verdachte legt op vragen van de raadsvrouw een verklaring af, inhoudende:
Ik heb 30 minuten met de mevrouw van de reclassering gesproken. Drie dagen later heb ik met iemand van Humanitas gepraat over mijn dochter. Dat gesprek duurde 1 uur en 50 minuten. De medewerker van Humanitas heeft eigenlijk het werk van de reclassering gedaan.
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter, deelt de raadsvrouw het navolgende mede:
In het reclasseringsadvies komt niet naar voren hoe het contact tussen mijn cliënt en zijn dochter verloopt. Ook bevat het advies geen informatie over de uitgevoerde urinecontroles. De rapporten van de penitentiaire inrichting zijn niet opgevraagd.
Ik vraag me af of het rapport voldoet aan de door uw hof uitgezette opdracht. Er is geen nieuwe informatie naar voren gekomen. We hebben drie maanden op dit rapport moeten wachten. Ik vind het echt ongelofelijk.
De advocaat-generaal voert hierna het woord als volgt:
Op de zitting van 24 juni 2021 heb ik al gerekwireerd. Ik heb de na die zitting binnengekomen stukken goed bekeken. De reclassering slaat, bij het opmaken van een rapportage, natuurlijk acht op de zich in het dossier bevindende informatie. Daarnaast heeft de reclassering ook gekeken naar nieuwe zaken, zoals het contact tussen de verdachte en zijn zussen.
Uw hof heeft bevolen een rapportage om te maken over de eventuele mogelijkheid van het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden. Als de reclassering daar geen mogelijkheid toe ziet, dan is dat wat het is. Hetgeen de verdachte vandaag heeft verklaard, heb ik vaker naar voren zien komen. Er is mijn inziens sprake van een patroon. De verdachte stelt zich op het standpunt dat er niet naar hem wordt geluisterd. Het is goed mogelijk dat hij zich niet gehoord voelt, maar dat betekent nog niet dat er niet naar hem is geluisterd.
Ik zie dat er positieve ontwikkelingen zijn met betrekking tot de urinecontroles en het contact met verdachtes familie, maar desondanks blijf ik bij mijn eerder, op de zitting van 24 juni 2021, geformuleerde eis.
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging als volgt:
Het gesprek dat mijn cliënt met de medewerkster van de reclassering heeft gehad duurde 30 minuten. Het is de vraag wat er in dat gesprek is besproken. Mevrouw Bos, doorzorgfunctionaris van de PI Heerhugowaard, is bij dat gesprek aanwezig geweest. Zij heeft aangegeven dat toen is gesproken over een klinische opname. Mijn cliënt heeft toen aangegeven dat hij bereid was om mee te werken aan diagnostiek, ook als dat betekende dat hij zou moeten worden opgenomen. Hij heeft daarbij wel kenbaar gemaakt dat hij bang was om bij psychotische mensen te worden geplaatst en ook vroeg hij zich af of hij zijn vogels dan met zich mee zou kunnen nemen. Dat alles is niet terug te lezen in het advies. Daarin is alleen opgenomen dat mijn cliënt niet mee heeft willen werken, terwijl hij – zoals ik net al aangaf – heeft aangegeven mee te willen werken aan een opname ten behoeve van diagnostiek.
Ik wil uw hof ook nog wijzen op het reclasseringsadvies van 24 april 2019. De reclassering heeft toen, gezien de meewerkende houding van mijn cliënt met de reclassering, zijn positieve gedrag binnen detentie, de lange delictgeschiedenis en de problematiek, positief geadviseerd ten aanzien van fasering. Een voorwaarde daarbij was wel dat mijn cliënt zou beschikken over een goedgekeurd verlofadres. In 2020 adviseert de reclassering echter negatief over verdere re-integratie, omdat mijn cliënt niet beschikte over een goedgekeurd verlofadres.
Ik begrijp niet dat er zowel destijds als nu, bij het opstellen van het meest recente reclasseringsadvies, geen contact is opgenomen met de familie van mijn cliënt. Mevrouw Bos heeft nog aangegeven dat gebeld moest worden met de familieleden van mijn cliënt, maar dat is niet gebeurd. Ook vind ik het onbegrijpelijk dat er in het advies niets is opgenomen over de positieve uitslagen van de urinecontroles die mijn cliënt heeft ondergaan. Mijn cliënt heeft de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden binnenkort helemaal uitgezeten. Er hangt hem nu een TBS-maatregel boven het hoofd. Een TBS met voorwaarden blijkt geen mogelijkheid te zijn, omdat de reclassering niet naar behoren heeft gerapporteerd. Omdat er geen andere mogelijkheden zijn, bestaat de kans dat aan mijn cliënt een TBS met dwang wordt opgelegd. Ik begrijp dat het zorgelijk is om mijn cliënt zonder behandeling terug te laten keren in de maatschappij, maar het ondergaan van een behandeling kan ook bewerkstelligd worden via de oplegging van bijzondere voorwaarden.
Verder merk ik nog op dat er weliswaar sprake is van een hoog recidiverisico, maar dat geldt niet ten aanzien van zedendelicten. Mijn cliënt is niet eerder voor zo'n soort delict veroordeeld.
Tot slot verzoek ik uw hof om, alvorens u overgaat tot oplegging van TBS met dwang, de reclassering een deugdelijke rapportage te laten opmaken. Nogmaals: mijn cliënt zal, indien nodig, meewerken aan een klinische opname.
(…)
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De verdachte verklaart:
De medewerkster van de reclassering heeft niet goed naar mij geluisterd. Mocht er een nieuw rapport worden opgesteld, dan wil ik dat het gesprek wordt opgenomen. De mevrouw van de reclassering dacht dat de belagingszaak nog liep en daarom is er volgens haar sprake van een hoog recidiverisico. Ze had verkeerde informatie. Ze heeft haar best niet gedaan en gewoon niet gedaan wat zij moest doen.”
4.7
Op de terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2021 heeft de verdediging het hof opnieuw verzocht om een nader reclasseringsrapport te laten opmaken (zie hiervoor onder randnr. 4.6.). Het hof heeft dit verzoek in zijn arrest van 21 oktober 2021 afgewezen en heeft dat als volgt gemotiveerd:
“Het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek (…) wijst het hof af, omdat het hof dat niet noodzakelijk acht. Het hof acht zich op basis van het onderzoek ter terechtzitting voldoende voorgelicht.”
4.8
Het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek tot het opnieuw opmaken van een nader reclasseringsrapport betreft een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 lid 1 Sv.1.Deze artikelen zijn ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing op het rechtsgeding in hoger beroep. De maatstaf die bij de beslissing op een zodanig verzoek dient te worden gehanteerd, is of aan de rechter de noodzakelijkheid van het verzochte is gebleken.
4.9
In de onderhavige zaak heeft het hof bij zijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van de verdediging de juiste maatstaf – het noodzakelijkheidscriterium – toegepast.2.De toepasselijkheid van deze maatstaf wordt door de steller van het middel in cassatie niet bestreden, wel wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat het zich op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 23 september 2021 voldoende voorgelicht acht, niet zonder meer begrijpelijk is, nu de eerder door het hof op de terechtzitting van 8 juli 2021 noodzakelijk geachte nadere rapportage volgens de steller van het middel “verre van volledig is uitgevoerd”.
4.10
Gelet op de inhoud van het middel is het aangewezen het verloop van de procedure in deze zaak in ogenschouw te nemen.
Op de terechtzitting van 8 juli 2021 heeft het hof de reclassering verzocht een aanvullend advies uit te brengen over de eventuele mogelijkheid en wenselijkheid van het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden en over de inhoud van de daarbij te stellen voorwaarden (maatregelrapportage) voor het geval het hof zou gaan beslissen een dergelijke maatregel op te leggen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte zijn medewerking aan nader onderzoek tot dat moment heeft geweigerd, maar dat het hof het van belang acht dat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld alsnog mee te werken aan dit aanvullend advies (zie hiervoor onder randnr. 4.4).
Het aanvullend reclasseringsrapport dateert van 2 september 2021 en houdt onder meer in “gezien de ontkennende houding ten aanzien van de ernstige delicten en de niet meewerkende houding met betrekking tot het afnemen van diagnostiek, (is) het GGZ reclassering Fivoor niet gelukt om binnen het kader van de maatregel tbs met voorwaarden een plan van aanpak op te stellen” (zie hiervoor onder randnr. 4.5).
In het bestreden arrest heeft het hof overwogen dat de reclassering in haar rapport van 2 september 2021 desgevraagd negatief heeft geadviseerd ten aanzien van een eventueel op te leggen tbs met voorwaarden door het hoge risico op onttrekking aan de op te leggen voorwaarden en doordat geen plan van aanpak kon worden opgesteld vanwege de ontkennende houding van de verdachte en de niet meewerkende houding met betrekking tot het afnemen van diagnostiek. Gelet hierop behoort tbs met voorwaarden naar het oordeel van het hof niet tot de mogelijkheden. Bovendien heeft het hof overwogen dat de verdachte de conclusies van de reclassering weliswaar heeft weersproken, maar dat hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd geen ander licht werpt op de zaak. Het op de terechtzitting van 23 september 2021 door de verdediging gedane verzoek tot het opmaken van een aanvullend rapport wordt door het hof afgewezen omdat het hof dat niet noodzakelijk acht en het zich op basis van het onderzoek ter terechtzitting voldoende voorgelicht acht (zie hiervoor onder randnrs. 3 en 4.7).
4.11
De afwijzing van het laatste (voorwaardelijk geformuleerde) verzoek tot het opmaken van een aanvullend rapport acht ik gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat uit het aanvullende reclasseringsrapport van 2 september 2021 blijkt dat de verdachte [AG: kennelijk opnieuw] niet heeft willen meewerken aan het afnemen van diagnostiek, terwijl de verdediging vervolgens slechts heeft verzocht om “een deugdelijke rapportage te laten opmaken”. Dat de uitkomst van het reclasseringsrapport van 2 september 2021 de verdediging is tegengevallen, kan ik begrijpen, maar dat is op zichzelf geen valide argument voor een opdracht tot een nieuwe rapportage. Ook de in de toelichting op het middel aangevoerde argumenten noopten het hof naar mijn mening niet tot een nadere motivering.
4.12
Het eerste middel faalt.
5. Bespreking van het tweede middel
5.1
Het middel bevat de klacht dat het hof aan de verdachte “ten onrechte tbs met dwangverpleging (en geen tbs met voorwaarden) heeft opgelegd, althans die oplegging ontoereikend heeft gemotiveerd”. In de toelichting op het middel wordt daarbij in het bijzonder geklaagd dat “noch in de eigen motivering van het hof, noch in het reclasseringsadvies waarnaar het hof verwijst, het als hoog geschatte risico op onttrekking aan voorwaarden toereikend (wordt) gemotiveerd”.
5.2
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de waardering van risico’s op onttrekking aan voorwaarden is voorbehouden aan de feitenrechter. In het door de reclassering opgemaakte rapport van 2 september 2021 wordt overwogen dat het risico op het onttrekken aan toekomstige voorwaarden door de verdachte hoog wordt ingeschat wegens het niet willen meewerken aan het pro Justitia onderzoek en het ontbreken van een hulpvraag (zie hiervoor onder randnr. 4.5). Ook het hof heeft in zijn arrest – mede onder verwijzing naar dat reclasseringsrapport – overwogen dat het risico op onttrekking aan op te leggen voorwaarden hoog moet worden ingeschat. In dit verband heeft het hof overwogen dat “gelet op de aard en kenmerken van de bij de verdachte vastgestelde stoornis, de problemen van de verdachte op alle leefgebieden, de omstandigheden dat verdachte zich achtereenvolgens schuldig heeft gemaakt aan belaging van twee ex-partners en hij het laatste slachtoffer ook nog heeft verkracht, zulks in weerwil van een naar aanleiding van de eerste belaging aan hem opgelegde voorwaardelijke straf, en dat de verdachte geen blijk geeft van enig inzicht in de kwalijkheid van zijn handelen, zijn verantwoordelijkheid daarvoor en de noodzaak voor gedragsverandering, het hof met de reclassering van oordeel is dat (…) het risico op onttrekking aan op te leggen voorwaarden hoog moet worden ingeschat”. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, noch ontoereikend gemotiveerd en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.
5.3
Het tweede middel faalt.
6. Slotsom
6.1
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
6.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑01‑2023
Vgl. HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2856, NJ 2015/323, m.nt. M.J. Borgers, rov. 2.3 en HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3302, rov. 3.3.